Regel 1 bij het schrijven van een blog: maak korte zinnen. Die regel ga ik nu met voeten treden. Hieronder citeer ik een deel uit het voorwoord dat Jan Pieterszoon Sweelinck liet noteren bij de uitgave van diens Cinquante Pseaumes de Davids in 1604.
‘De gehele Natuur zelf is in feite niets anders dan een volmaakte Muziek die de Schepper laat weerklinken in de oren van het menselijk verstand om die mens genoegen te verschaffen en van lieverlee aan zich te binden: zoals we Hem ook met het oog waarnemen in de goed georganiseerde orde, in de even goede getalsproporties, en de net zo goed op elkaar afgestemde bewegingen en omwentelingen van de hemellichamen: hetgeen sommigen heeft doen beweren dat het Hemelse Uitspansel het oorspronkelijke model is van de Muziek: die tevens een getrouwe afspiegeling is van het aardse gebied der natuurkrachten, zoals men kan afleiden uit het aantal elementen en hun vier belangrijkste verschijningsvormen, alsmede uit het wonderbaarlijke samenspel van hun tegenstellingen.’
Een enorme lap tekst voor de eenentwintigste-eeuwse bloglezer, maar geen ongebruikelijke fenomeen in de tijd waarin Sweelinck leefde. En ik citeer hier juist deze zin, omdat Sweelinck zichzelf hiermee in feite prachtig heeft geportretteerd: een humanist, een scherpslijper met oog voor elegante wendingen en bovenal iemand die vooral belang scheen te stellen in muziek en niet in religieus-politieke kwesties.
Jan Pieterszoon Sweelinck. Met recht noemt de muziekwetenschap hem de belangrijkste Nederlandse componist. Er zijn heel wat lanen, straten en pleinen in Nederland naar hem vernoemd, het conservatorium in Amsterdam droeg zelfs enige decennia zijn naam en zijn beeltenis stond op het briefje van 25 gulden. Maar hoe vaak staat zijn muziek eigenlijk op de lessenaars van de concertpodia? Te weinig, maar moge in jubileumjaar 2021 (Sweelinck stierf 400 jaar geleden) de oren voor de parelen in zijn nalatenschap geopend worden.
Sweelinck werd geboren in 1562 in Deventer maar kwam in 1564 naar Amsterdam, in het kielzog van zijn vader die er organist aan de Oude Kerk werd. Hij groeide op in een roerige tijd. De katholieken en de protestanten verdroegen elkaars aanwezigheid niet, waardoor duizenden protestanten uit vooral Frankrijk en het gebied dat we nu gemakshalve België noemen, op de vlucht sloegen. In de pas gevormde Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vonden deze protestanten een veilige onderkomen.
In Amsterdam, waar de jonge Sweelinck te vroeg zijn vader verloor en als vijftienjarige diens functie als organist overnam, woedde de strijd tussen de katholieken en de protestanten evenzeer. Maar hier geen afschuwelijke Bartholomeusnacht zoals de Fransen helaas in hun historiek hebben moeten opnemen. Het stadsbestuur was – anders dan alle andere steden van de Republiek – katholiek gebleven. Tot aan de dag van 26 mei 1578. Op deze dag haalden de protestante leden van de Schutterij eenvoudigweg de katholieke bestuurders en een groot aantal monniken op en voerden hen letterlijk de stad uit. Eenmaal buiten de stadspoort werden de bestuurders en de monniken aan de dijk gezet en mochten zelf verder zien hoe of wat. Een fluwelen revolutie, zonder bloedvergieten.
‘Volmaakte muziek als genoegen voor de mens‘
Hoe Sweelinck zelf over de Alteratie dacht, is onbekend. Van welke gezindte hij was, of hij zich na de Alteratie aansloot bij de protestantse kerk: Sweelinck repte er met geen woord over. Het citaat hierboven is wat dat betreft veelzeggend, voor hem is muziek het hoogste goed: ‘volmaakte muziek die de Schepper laat weerklinken om de mens genoegen te verschaffen en van lieverlee aan zich te binden’.
De muzikale talenten van Sweelinck moet eenieder al snel zijn opgevallen. Een jaar voor de Alteratie werd Sweelinck organist van de Oude Kerk, geen onbelangrijke functie in die tijd in Amsterdam. De bewondering over zijn improvisatiekunst reikte tot ver over de landsgrenzen. Het leverde hem de bijnaam Orpheus van Amsterdam op. Van heinde en verre kwamen musici naar Amsterdam om zich onder zijn leiding verder te bekwamen in het orgelspel. Een paar van zijn leerlingen behoeft hier extra aandacht: Samuel Scheidt en Heinrich Scheidemann. Als leerlingen van Sweelinck waren zij de grondleggers van de zogenaamde Noord-Duitse orgelschool waar een paar generaties later Johann Sebastian Bach zich zou ontpoppen als groots organist. Zijn kunde en kennis is voor een belangrijk deel ontsproten aan wat Sweelinck zijn leerlingen onderwees op het gebied van contrapunt.
Het bekendste voorbeeld wat ik daarvan kan laten horen is denk ik de Fantasia Chromatica. Waar Sweelinck het meesterschap vandaan haalde om een werk als de Fantasia Chromatica te schrijven, is volstrekt onbekend. Maar wie dit heeft gehoord, snapt wel beter hoe Bach tot zijn imposante fuga’s is gekomen.
‘Goed op elkaar afgestemde bewegingen en omwentelingen van de hemellichamen‘
Het thema van deze Fantasia Chromatica is een chromatisch dalende kwart. Daar opent het werk ook mee.
Dit thema wordt vervolgens voortdurend herhaald, telkens in een andere stem, met andere thema’s eronder of erboven. Bovendien varieert Sweelinck in het tempo waarin dit thema herhaald wordt, soms is het twee keer zo langzaam, soms is het twee keer zo snel. En net op het moment dat je denkt dat je het thema niet meer hoort omdat er zo veel anders te horen is (aan tegenmelodieën en omspelingen), laat Sweelinck het thema weer triomfantelijk boven alles uitklinken.
De Fantasia Chromatica mag dan Sweelincks bekendste werk zijn geworden na eeuwen van stilte – pas in de negentiende eeuw kreeg men onder aandrang van romantische en nationalistische idealen aandacht voor de Nederlandse muziekgeschiedenis – die ongekende rijkdom is overal in zijn werk te horen. Zowel in zijn klavierwerken als in zijn vocale werken.
Het is mysterieus hoe Sweelinck zich tot zo’n groot componist heeft kunnen ontwikkelen. Was dit louter zelfstudie? De reputatie van zijn leermeesters wekken niet de indruk dat Sweelinck veel aan hen te danken heeft voor wat betreft de ontwikkeling van zijn compositorische gaven. Is hij dan op studiereis geweest? Is Sweelinck bijvoorbeeld in zijn jonge jaren naar Italië geweest? Zijn instrumentale werken laten invloeden van de Venetiaan Andrea Gabrieli zien. Maar tot op heden er is er geen enkel spoor gevonden dat wijst op een Italiaanse reis.
Er zijn in het werk van Sweelinck ook invloeden te vinden van de zogenaamde Engelse Virginalisten, een groep Engelse componisten uit het eind van de zestiende eeuw die voor klavecimbel of virginaal schreven. Twee van hen, Peter Philips en John Bull, bezochten Sweelinck tijdens hún reizen naar Amsterdam.
Voorlopig moeten we het er dus op houden dat Sweelinck nooit verder is gekomen dan Antwerpen, waar hij 1604 voor de stad Amsterdam een klavecimbel kocht. Zijn kennis van wat er in de wereld te koop was, verkreeg hij waarschijnlijk vooral via anderen die naar Amsterdam kwamen.
Het Amsterdam van Sweelinck veranderde in sneltreinvaart na de Alteratie in 1578 en het leven voor Sweelinck persoonlijk ook. Het was aan het tolerante stadsbestuur te danken dat Sweelinck als stadsorganist aan de Oude Kerk verbonden bleef. Als het aan de protestante kerkbestuurders had gelegen, was het orgel ‘rücksichtlos’ uit de kerk verwijderd. Maar de kerk was eigendom van de stad, en buiten de uren van de kerkdiensten fungeerde het gebouw als overdekt park waar men elkaar ontmoette en wandelde. Bij regen vond de handel binnen in de kerk plaats. Sweelinck diende hierbij op gepaste tijden – twee keer per dag! – voor muziek te zorgen.
De behoefte aan muziek blijkt onweerstaanbaar. Bij gebrek aan pracht en praal in de Amsterdamse kerken, of een openbaar vorstelijk hof dat om muziek vroeg, gingen de Amsterdammers thuis zingen. In kleine groepjes (men noemde zo’n muziekgroepje een Collegium Musicum) zong men onder leiding van een musicus, bijvoorbeeld Sweelinck zelf, meerstemmige muziek. Dat kon variëren van madrigalen over de liefde tot religieuze motetten of zelfs psalmzettingen. Aan deze praktijk is het te danken dat Sweelinck bij leven zoveel vocale muziek heeft uitgegeven: in ieder geval twee boeken met chansons, madrigalen en rimes, vier bundels psalmzettingen en een bundel motetten.
Magnum opus
De vier bundels psalmzettingen rekent men nu tot het magnum opus van Sweelinck. Opvallend is dat Sweelinck nooit muziek schreef op Nederlandse teksten (hij schreef overigens wel variaties voor klavier op bekende Nederlandse liedjes). Zeker voor wat betreft de psalmzettingen is dat merkwaardig. Het idee van de protestanten was nu juist dat men in zijn moerstaal zong om meer begrip te krijgen voor wat men precies zong.
De vertaling van de psalmteksten was een enorme klus geweest waar heel wat dichters zich toe aangetrokken voelden in de zestiende eeuw. In het Nederlandse taalgebied waren zelfs twee dichters die de hele cyclus voltooiden: Pieter Datheen en Philips van Marnix van Sint Aldegonde, waarbij uiteindelijk die van Pieter Datheen de standaard werd. Niet omdat zijn vertaling beter was, verre van zelfs, maar omdat hij in religieus-politieke zin de gewiekste was.
Er was een Franse vertaling van de psalmen die veel beter voldeed aan de eisen van de tekstgevoelige Sweelinck. Want zoals hij ook in zijn wereldlijke madrigalen en chansons deed, deed Sweelinck ook met zijn psalmen: waar mogelijk beeldde hij de tekst uit in de muziek.
‘Het wonderbaarlijke samenspel’
Het meest sprekende voorbeeld hiervan is denk ik psalm 150. Deze laatste psalm leent zich uitermate goed voor tekstuitbeelding. Het is een oproep God te prijzen met alles wat voor handen is, niet alleen de menselijke stem. Het prijzen mag ook met hobo’s, harpen en trommels, met fluiten, doedelzakken en bourdons. Een uitgelezen moment om dat allemaal in de muziek te laten horen. Zoals de harp, waarvan het getokkel op de afzonderlijke snaren te horen is in ‘harp, harp, harp’ en de trommel een prachtige roffel krijgt met de frase ‘le ta-bou-bou-bou-bou-bour’. Uiteraard fiedelen de fluiten er lustig op los in virtuoze solistische lijntjes zodat het orgel erna prachtig donker met veel harmonie klinkt.
Het is een van de meest uitbundige psalmzettingen die Sweelinck schreef. Achtstemmig maar liefst, waarbij de stemparen elkaar voortdurend motiefjes toeroepen. Het smeekt om een ruimtelijke opstelling, maar ondertussen moeten we wel bedenken dat deze muziek geschreven was voor thuis. Men zong rond de tafel en niet in de kerk. Uitvoeren in een kerk met een ruime akoestiek betekent onherroepelijk dat de tekst niet meer verstaanbaar is. En zo had Sweelinck het niet bedoeld.
Was het dan allemaal ernst, daar ten huize van de Amsterdamse Collegia Musica? Welnee, naast de religieus getinte werken zong men ook graag chansons, madrigalen en rimes. Opvallend is wel dat Sweelinck voor zijn Collegium Musicum ook hier weer een voorkeur had voor teksten van Clément Marot, de dichter die Sweelinck al bewonderde om diens vertalingen van de psalmen in het Frans.
Liefdessonnetten, epigrammen en puntdichten, ze komen allemaal terug als chansons in Sweelincks werk. Zoals het swingende Tu as tout seul, Jan, een chanson over een man die alles lijkt te hebben, of toch niet?
Tu as tout seul, Ian, Ian, vignes et prés,
Tu as tout seul ton cœur et ta pécune;
Tu as tout seul deux logis diaprés,
Là où vivant ne prétend chose aucune.
Tu as tout seul le fruit de ta fortune,
Tu as tout seul ton boire et ton repas,
Tu as tout seul toutes choses, fors d’une:
C’est que, tout seul, ta femme tu n’as pas.
Vertaling:
Geheel van jou alleen, Jan, de wijngaarden en weiden,
Geheel van jou alleen, je hart en je geld,
Geheel van jou alleen, die veelkleurige huizen,
Waarvoor
geen levende ziel belangstelling toont.
Geheel van jou alleen, de winst van je fortuin,
Geheel van jou alleen, je natje en je droogje,
Geheel van jou alleen, alles, op één ding na:
Je vrouw, die is niet geheel van jou alleen.
In 1621 overleed Sweelinck plotseling. Zijn Vierde Psalmbundel stond op stapel om uitgegeven te worden. Het voorwoord rept met geen woord over zijn overlijden, blijkbaar was dit al gedrukt toen Sweelinck overleed. Met hem verloor Amsterdam zijn grootste componist. Vondel dichtte terecht voor Sweelinck het volgende grafschrift:
Op Meester Joan Pieter Swelinck. Phoenix der Musijcke en Orgelist van Amsterdam
Dits Sweelinck’s sterfelyk deel; ten troost ons nagebleven;
’t Ontsterfelyk hout de maet by Godt in ’t eeuwig leven;
Daer streckt hy, meer dan hier omvatten ons gehoor,
Een goddlycke galm in aller Enghlen oor.