Een opera? Dat is toch als iemand gaat zingen als hij een dolk in zijn rug krijgt gestoken?
Hou een kleine enquête onder uw vrienden en familie en u zult vast wel een keertje dit antwoord geretourneerd krijgen. En zo zijn er nog wel een hoop andere voor de hand liggende opmerkingen over opera te maken: er gaat altijd iemand dood, ze duren allemaal erg lang, zangers zijn allemaal dik en de beroemde zangers zeggen altijd af, etc, etc….
U weet natuurlijk beter: dit is allemaal onzin!
Opera’s komen (overigens net als zangers) in allerlei maten: de langste opera duurt zeven (!) dagen (Aus Licht van Karlheinz Stockhausen) en de kortste opera is misschien waarschijnlijk die van Samuel Barber (A Hand of Bridge – 10 minuten lang). Het hardnekkigste misverstand is wel dat er altijd iemand moet dood gaan in een opera. Dat is zeker geen wet van Meden en Perzen. Er zijn natuurlijk ook heel vrolijke opera’s met doldwaze libretto’s.
Meta-opera: een opera over een opera
Maar wist u dat er ook opera’s over opera’s zijn? Deze meta-opera’s vormen een kleine niche binnen het repertoire, met een aantal zeer gerenommeerde werken. Een van de meest complexe werken binnen dit genre is de opera Ariadne auf Naxos. Een titel die staat als een huis, een titel die u gelijk in gedachten meeneemt naar de Griekse mythologie. Maar dan hebben we geen rekening gehouden met de librettist Hugo von Hofmannsthal die deze heroïsch-mythologische personages graag gekleed zag gaan in achttiende-eeuwse kostuums met hoepelrokken en struisvogelveren en ze in dialoog wilde laten gaan met figureren uit de commedia dell’arte. En zo ziet u maar: moderne opera-ensceneringen zijn van alle tijden! De beoogde componist Richard Strauss was bovendien niet vies van wat geëxperimenteer en ging akkoord met dit nieuwe werk. Een tussendoortje voor beide heren, waarvan ze aanvankelijk de duur op zo’n 30 minuten schatten.
Hugo von Hofmannsthal wilde de kleine opera laten fungeren als een divertissement dat naar een (ingekort) toneelstuk van Molière zou leiden: Le Bourgeois Gentilhomme. Richard Strauss zag dat niet zitten. Hij vond dat het toneelstuk een echte ontknoping miste en was bang dat het geheel nogal statisch zou worden. Wel sprak het idee van een koppeling van twee uiteenlopende werken hem erg aan en was hij bovendien enthousiast over de kolderieke ideeën van zijn librettist. Strauss maakte gretig gebruik van de in het libretto aanwezige mogelijkheden voor parodie, het geven van citaten en ironische stijlvermenging. Zo zijn in het uiteindelijke werk Wagners Rhein-motieven te beluisteren of het moment dat er zalm wordt geserveerd, klinkt er het gemekker uit Strauss eigen Don Quixote bij de gang met schapenbout, bij de graspiepers met lijsters horen we het gekwinkeleer uit Der Rosenkavalier en een treffende verwijzing naar ‘La donna è mobile’ uit Verdi’s Rigoletto.
Parodie op zangersfratsen
En zo wordt het voorspel uit Ariadne auf Naxos een gezellig, rommelig, met zangersfratsen gevuld geheel, dat leidt naar een opera in de opera: de opvoering van het mythologische verhaal van Ariadne die wacht op de komst van Bacchus. In het voorspel maken we kennis met een componist die er genoeg van heeft naar de pijpen van iedereen te moeten dansen. Er speelt van alles boven of onder de oppervlakte tussen de zangers onderling. Op de achtergrond (maar nooit aanwezig) is de invloed van de geldschieter duidelijk aanwezig. Zie hier alle ingrediënten van het operabedrijf: ‘never a dull moment’.
Strauss en Von Hofmannsthal waren zeker niet de eerste met hun ‘opera over opera’. Al in de achttiende eeuw schreven Salieri en Mozart respectievelijk Prima la Musica, poi le Parole en Der Schauspieldirektor, opgevoerd op één avond, als een soort van competitie tussen beide opera’s. Het publiek verkoos de opera van Salieri. Door de kunstenaar acte de présence te laten geven, leverden Strauss en Von Hofmannsthal echter hun bijdrage aan een genre dat vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw een opvallende opmars beleefde: opera’s over de scheppingsdaad. Von Hofmannsthal zelf wees op de overeenkomsten tussen een belangrijke voorloper – Die Meistersinger van Wagner – en het libretto van het Vorspiel. Andere componisten hadden dit gegeven in zulke uiteenlopende werken als Osud en Der ferne Klang zeer verschillende benaderd. In de jaren na de eerste opvoering van Ariadne auf Naxos zouden vooral Duitse componisten op dit patroon voortborduren – Palestrina, Cardillac, Christophorus, Mathis der Maler – terwijl ook in twee latere werken van Strauss zelf, Intermezzo en Capriccio, een componist aantreedt.