(29 mei 1860 - 18 mei 1909)
Isaac Albéniz werd op 29 mei 1860 in het Spaanse Camprodón, niet ver van Gerona, geboren. Al op jonge leeftijd werd duidelijk dat hij zeer talentvol was op muzikaal gebied. Als zesjarige kreeg hij reeds pianoles van Marmontel in Parijs. Hij ontving een studiebeurs van de Spaanse koning, die hem in staat stelde te studeren bij onder anderen Pedrell in Barcelona, bij Marmontel in Parijs, bij Brassin en Gevaert in Brussel en Liszt in Weimar. Vooral het contact met Pedrell was bepalend voor zijn latere loopbaan als componist; samen werden ze de grondleggers van de Spaans-nationalistische school, gebaseerd op de studie van de Andalusische volksmuziek.
In 1879 won hij een eerste prijs in Parijs en maakte hij een concertreis door Europa en Amerika.
In 1886 vertrok hij naar London, waar hij drie jaar werkte als dirigent in het Prince of Wales Theater. In samenwerking met librettist Francis Money-Coutts verschenen er drie opera's. Hierna ging hij naar Parijs waar hij als docent in 1897 aan de Schola Cantorum verbonden was. Daar leerde hij collega-componisten als Debussy, Fauré, Chausson, Dukas en d'Indy kennen. Met de eerste raakte hij zeer goed bevriend.
Na 1900 kreeg Albéniz nierklachten. Vanaf dat moment schreef hij alleen nog maar pianowerken. Albéniz stierf in Cambo-les-Bains in de Basses-Pyrenées op 16 juni 1909.
De composities van Albéniz zijn hoofdzakelijk geschreven voor piano en de titels wijzen ons onmiddellijk op zijn Spaans-nationalistisch engagement: Cantos de España (suite), Suite Espagnole en Iberiasuite. Daarnaast schreef hij enkele opera's (King Arthur-trilogie, Pepita Jiménez), orkestwerken (Catalonia, Rhapsodia Española: met pianosolo) en vocaal werk (Christus-Oratorium, liederen, ballades, zarzuela's).