Josef Anton Bruckner (componist)

(04 september 1824 - 11 november 1896)

De vader van Anton Bruckner was schoolmeester in het kleine dorpje Ansfelden. Evenals zijn grootvader. Toen Brucker er op 4 september 1824 werd geboren wees alles erop dat de jonge Anton een identieke carrière zou hebben.
Zijn vader overleed echter reeds op dertienjarige leeftijd, wat ertoe leidde dat Anton naar de kloosterschool Sankt Florian (bij Linz) ging. Hij werd koorknaapje en leerde er het orgel, de piano en de viool bespelen. Toch was het plan nog steeds om onderwijzer te worden en na een opleiding als hulponderwijzer krijgt hij zijn eerste aanstellingen in kleine dorpen.

Als hij zijn eindexamen heeft gehaald wordt Bruckner onderwijzer in Sankt Florian en een jaar later ook aangesteld als kloosterorganist. Vervolgens krijgt hij een aanstelling als organist in Linz en volgt theorielessen per post.
In Linz komt Bruckner in aanraking met andere muziek dan kerkmuziek. Hij hoort er voor het eerst symfonieën en opera's. Onder invloed van dirigent Otto Kitzler leert hij ook de muziek van Richard Wagner kennen. Zijn eerste composities schrijft hij in dit stadium: de mis in C en de zgn. Nulde Symfonie.,

Als hij Tristan und Isolde heeft gehoord lukt het hem om Wagner te ontmoeten. Hij krijgt een aantstelling als theorieleraar aan het conservatorium van Wenen en ontvangt een beurs om te kunnen componeren.
De muziek van Bruckner was niet gelijk erg populair bij het Weense publiek. Criticus Hanslick en collega-dirigent Brahms waren aanvankelijk negatief over zijn talenten. Pas met zijn Derde Symfonie komt er een kentering. Uiteindelijk wordt Bruckner benoemd tot eredoctor aan de universiteit, mag op audiëntie bij de Keizer. Hij sterft op 11 oktober 1896; hij is bijgezet in de crypte van Sankt Florian, onder zijn geliefde orgel.

Deel uit de Achtste Symfonie van Anton Bruckner