Henri Duparc (componist)

(21 januari 1848 - 12 februari 1933)

'Het is hem niet genoeg om de woorden te laten zingen, maar hij vertaalt de diepste gedachten en gevoelens van de dichter.' (Frits Noske)

Op zijn 37e hield Duparc op met componeren. Zijn carrière als componist was kort, want hij begon relatief laat. En veel van zijn vroege werken heeft hij later weer vernietigd. Al met al heeft Duparc een klein oeuvre achtergelaten, desalteniettemin heeft hij - samen met Fauré - zijn stempel op de Franse 'mélodie' gedrukt, de tegenhanger van het Duitse Lied.

Als schooljongen had Duparc pianoles van César Franck. De laatste zag in hem echter meer een componist dan een pianist en moedigde hem op dat vlak aan. Veel van zijn eerste werken gooide Duparc weer weg, maar in 1868 publiceerde hij dan toch een cyclus pianowerken (Feuilles volantes) en kwamen twee van liederen door zijn eigen ballotage (Chanson triste en Soupir). Er zouden nog 15 liederen volgen, enkele pianowerken, een sonate voor cello en piano, twee symfonische gedichten (Aux étoiles en Lénore).
Duparc werkte ook jarenlang aan een opera (Roussalka), maar vernietigde deze uiteindelijk ook. Hoe hard hij voor zichzelf was, blijkt wel uit een brief die hij in 1922 aan zijn vriend Jean Cras schreef: 'Na 25 jaar in een prachtige droom te hebben geleefd, was elk idee van een voorstelling - ik herhaal het - me afschuwelijk geworden. De andere reden voor deze vernietiging, waar ik geen spijt van heb, is de volledige morele transformatie die God twintig jaar geleden in mij teweeg heeft gebracht en die in één minuut mijn hele vorige leven heeft afgeschaft. Vanaf dat moment zou de Roussalka, die niets met mijn nieuwe leven te maken had, niet meer bestaan.'

Duparc schreef muziek op het breukvlak vaan de romantiek en het impressionisme. Hij nam in zijn muziek stijlkenmerken over Franck, Berlioz en Gounod, de exponenten van het Franse nationalisme, maar liet ook ruimte voor de subtiele kleuren die hij uit de muziek van Wagner, Schumann, Liszt, Wolf en Chopin destilleerde. Zo noemt men het lied Extase een van de mooiste delen uit Tristan & Isolde die niet door Wagner zelf zijn geschreven. Misschien wel meer dan enig andere Franse componist was hij gefascineerd door het werk van Wagner. In de jaren '70 was Duparc regelmatig in Bayreuth te vinden. Maar dat wil niet zeggen dat Duparc alleen oog had voor ontwikkelingen in Duitsland. Samen met zijn vrienden waaronder Saint-Saëns en Romaine Bussine richtte Duparc in 1871 de Societé nationale de musique op, om de eigentijdse Franse muziek te promoten.

Voor zijn liederen gebruikte Duparc vooral teksten van dichters als Gautier, De Lisle, Prudhomme en Lahor. Men rekent hen tot de zogenaamde Parnassiens, een groep dichters die het L'art pour l'art-principe propageerden. De aandacht voor vorm was het belangrijkste, emoties werden onderdrukt. Ook Baudelaire die als symbolist nog een stap verder ging dan de Parnassiens, kon op de warme aandacht van Duparc rekenen. In zijn liederen had Duparc grote aandacht voor de harmonieën, maar niet op de traditionele manier. De liederen zijn niet atonaal te noemen maar helemaal tonaal ook niet. Polytonaliteit komt regelmatig in zijn werk voor.

In 1884 schreef Duparc zijn laatste lied (La vie antérieure op een tekst van Baudelaire). Hij leed te zeer aan een neurologische aandoening om nog te kunnen componeren. In de tweede periode van zijn leven orkestreerde Duparc enige van liederen en schilderde veel tot hij blind werd. In 1933 overleed Duparc.

L'invitation au voyage - Duparc (Elly Ameling, San Francisco Symphony, Edo de Waart)

Meer videos: