(12 mei 1845 - 04 november 1924)
Al op negenjarige leeftijd kwam Gabriel Fauré terecht op de École de Musique Classique et Réligieuse in Parijs. Zijn leermeesters Niedermeyer en Saint-Saëns zouden een levenslange invloed op hem hebben. Niet alleen zijn religieuze muziek maar ook zijn kamermuziek ademt een sfeer van intimiteit en bescheidenheid. Pathetiek vermeed Fauré van nature. En hoewel hij neigde tot de heldere vormen van het classicisme van Saint Saëns, was hij bepaald geen conservatief componist. Opvallend zijn zijn impressionistisch aandoende harmonieën en zijn melodieën waarin modale toonladders zijn verwerkt. Zijn Requiem verschilt dan ook hemelsbreed met de versies die Berlioz, Brahms en Verdi componeerden.
Vanaf 1874 was Fauré organist aan de Église de la Madeleine.
In 1897 werd Fauré docent aan het Conservatorium van Parijs; Ravel en Enescu waren er zijn leerlingen.
In 1920, inmiddels directeur van het Conservatorium, ging Fauré met pensioen. Zijn toenemende doofheid dwong hem een stap terug te doen. Ondanks zijn doofheid schreef Fauré in zijn laatste levensjaren enkele van zijn belangrijkste kamermuziekwerken, waaronder zijn enige strijkkwartet.