De Peruviaanse belcantotenor Juan Diego Flórez is een van grootste operasterren van het moment. Zijn cd’s en concerten worden door pers en publiek met superlatieven overladen, uitzinnige fans – voor de wereld van de doorgaans ingetogen klassieke muziek eerder uitzonderlijk – verschijnen trouw op elk concert van de zanger.
Flórez koppelt zijn virtuoze vocale acrobatieën aan de onnavolgbare vaardigheid die zelfs de meest ingewikkelde, zwaarbeladen melodieën vanzelfsprekend en geheel naturel doen klinken, als ware het volksliedjes die hij achteloos voor een publiek van vrienden brengt. En dat is voor het virtuoze karakter van het belcanto – letterlijk: ‘mooi zingen’ – allesbehalve vanzelfsprekend.
Gevraagd naar het geheim van zijn succes omschrijft Flórez het “als een samengaan van coloratuur, frasering en klank. Je moet de noten natuurlijk op uiteenlopende manieren kunnen aanzetten en ze snel op elkaar laten volgen; zo kun je vingervlug de afstand overbruggen tussen hoge en lage tonen. Maar je moet ook het zijdeachtige van een legato weten te bewaren, en een natuurlijke klankproductie.”