De wonderbaarlijke mandarijn (pantomime)

Componist: Béla Bartók

Librettist: Menyhért Lengyel

Première: 27-11-1926 te Keulen

Korte inhoud

Drie rovers dwingen een meisje mannen naar binnen te lokken zodat de rovers hun slag kunnen slaan. De eerste man is al oud en heeft niets meer op zak dan romantiek. De rovers smijten de man de trap af. Het tweede slachtoffer - een jonge, verlegen man die ook geen aardse bezittingen heeft - wacht een zelfde lot. Dan trekt het meisje de aandacht van een vreemde, Chinese heer. Deze mandarijn boezemt de rovers en het meisje in eerste instantie angst in. Maar als de mandarijn het meisje probeert te omarmen, grijpen de rovers in, steken hem neer en hangen hem op aan de lamp. Desondanks blijft de mandarijn in leven, sterker nog: hij straalt een griezelig groen licht uit. Het meisje begrijpt wat er aan de hand is. Ze beantwoordt zijn liefde voor haar waarop de mandarijn begint te bloeden en sterft.

Toelichting

Bartók was onmiddellijk gefascineerd toen hij het verhaal over de wonderbaarlijke mandarijn van toneelschrijver Menyhért Lengyel las in een literair tijdschrift. De protagonist sterft weliswaar in een gelukzalige roes maar het is tragisch te moeten constateren dat hij alleen verlossing kan vinden in de dood. Vele brute scènes gaan aan zijn dood vooraf. Deze scènes met gruwelijke details hebben ervoor gezorgd dat het stuk niet veel is opgevoerd. Het veroorzaakte van meet af aan veel commotie. Meestal wordt De wonderbaarlijke mandarijn uitgevoerd als suite die Bartók in 1927 van zijn eigen pantomime maakte. Bartók schreef onder dit nihilistische sprookje een partituur waarin dissonante akkoorden in het zware koper en schrille strijkers worden afgewisseld met ongehoord mooie momenten zoals wanneer de klarinetten de verleidingsscène van het meisje verbeelden.