Symfonie nr 2 in c, Auferstehungssinfonie (symfonie)

Componist: Gustav Mahler

Première: 13-12-1895 te Berlijn

Toelichting

Direct na zijn Eerste Symfonie schreef Mahler het symfonisch gedicht Totenfeier. 'Als u het weten wilt, het is de held van mijn symfonie in D die ik daar ten grave draag en wiens leven ik, vanuit een hoger perspectief, in een schone spiegel beschouw,' schreef Mahler aan zijn vriend Max Marschalk. Mahler had het werk aan dirigent Hans von Bülow gegegeven, maar die gaf het terug met de woorden dat de eertijds onspeelbaar geachte opera Tristan & Isolde van Wagner 'kinderspel' was vergeleken met Totenfeier.

Mahler zelf wist ook niet precies hoe het verder moest. Het opschrift van de partituur vermelde al Symfonie in c maar tot een vervolg kwam het niet. Pas toen hij op nota bene de begrafenis van Hans von Bülow de ode Aufersteh’n, ja aufersteh’n van Klopstock hoorde, wist Mahler dat dat de woorden waren waar hij al vijf jaar naar op zoek was. Binnen een paar maanden was de symfonie gereed (al bleef Mahler er tot het eind van zijn leven aan vijlen).

Mahler bewerkte Totenfeier tot het eerste deel van de symfonie. De grote treurmars in dit deel beeldt de begrafenis van de protagonist van de Eerste Symfonie uit.
Het daaropvolgende Andante is een 'weemoedige herinnering aan zijn jeugd en aan verloren onschuld'.
In het derde deel grijpt Mahler terug op zijn Wunderhornlied Des Anthonius von Padua Fischpredigt. De heilige Anthonius predikt voor de vissen die zijn woorden enthousiast begroeten, maar er niet naar luisteren. Dit beeld van de zinloosheid illustreert ons 'iemand die zichzelf en zijn geluk heeft verloren en aan wie de wereld als in een holle spiegel, verdraaid en waanzinnig, voorkomt; met de vreselijke schreeuw van de zo gekwelde ziel eindigt het scherzo.'
In het prachtige lied dat erop volgt, wordt een diep verlangen naar verlossing uitgedrukt: 'Ich bin von Gott und will wieder zu Gott.'

Uiteindelijk beleeft de symfonie haar hoogtepunt in een gigantische apocalyptische finale waarover Mahler zelf schreef: 'Het is de dag van het laatste oordeel. Een beven gaat over de aarde. Luister naar de trommelroffels en de haren zullen je te berge rijzen... Uiteindelijk, nadat allen het op z’n heftigst hebben uitgeschreeuwd, alleen nog de lang naklinkende toon van de doodsvogel van het laatste graf, die uiteindelijk ook wegsterft. – En dan komt er niets van al het verwachte: geen hemels oordeel, geen begenadigden en geen veroordeelden: geen goeden, geen bozen, geen rechter! Alles heeft opgehouden te bestaan. En stil en eenvoudig begint het: ‘Aufersteh’n, ja aufersteh’n...’ waarbij de woorden zelf commentaar zijn.'