Geloven is lijden én belijden. Geen moment in het kerkelijk jaar is dat sterker voelbaar dan in de Goede Week. In deze periode werkt de vrome gelovige toe naar het sterven van Christus op Goede Vrijdag en zijn hierop volgende herrijzenis met Pasen. In Nederland kenmerkt deze periode zich door het veelvuldig uitvoeren van Bachs Matthäus Passion. Maar de traditie van het meelijden met Christus is al veel ouder.
Klaagliederen van Jeremia
Zo voelden vanaf de 15e eeuw veel componisten zich al aangetrokken tot de Klaagliederen van Jeremia. In deze expressieve klaagzangen uit het Oude Testament rouwt Jeremia om de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel in de zesde eeuw voor Christus. Volgens de profeet is de ramp te wijten aan het gedrag van het volk Israëls: het zou een straf van God zijn voor hun zonden.
De tekst van de Klaagliederen heeft de vorm van een acrostichon: elke strofe begint met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet en doet tegelijk dienst als nummering (in het Hebreeuws komt elke letter van het alfabet ook overeen met een getal). In de middeleeuwen ontstond de gewoonte deze letter een bijzonder muzikale behandeling te geven, daar kom ik zo op terug.
De klaagzangen voeren terug op een religieuze traditie uit het jodendom maar vonden ook in het christendom een vruchtbare bodem. Al vanaf de middeleeuwen hadden de Klaagliederen een plek gekregen in de liturgie gedurende drie opeenvolgende nachten in de Goede Week (oftewel de vroege ochtenden van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag), al kon er lokaal nog wel eens verschil optreden in het hoe of wat.
Het Concilie van Trente bepaalde in de 16e eeuw hoe precies gedurende de drie nachten in series van drie lezingen (of lessen) alle verzen van de Klaagliederen opgedragen dienden te worden. Een volledige set bestaat dan dus uit 9 lezingen (of lessen).
In het holst van de nacht of toch wat vroeger
De diensten tijdens welke de Klaagliederen werden opgevoerd, duurden tot net voor het ochtendgloren, tijdens de dienst blies men telkens een kaars uit tot er nog één kaars over was en het verder helemaal donker was. In het Nederlands spreekt men ook wel van de Donkere Metten, de vroegste ochtenddienst in de katholieke liturgie. De Franse naam voor de uitvoering van de Klaagliederen verwijst ook naar dit tijdstip: Leçons de ténèbres, ‘ténèbre’ betekent donker of duister.
De Leçons de Ténèbres waren dus voor de vroege vogels onder de gelovigen. Eigenlijk alleen een geschikt tijdstip voor monniken. Dit was de reden dat de Leçons de ténèbres ook wel de middag ervoor werden uitgevoerd, op woensdag, donderdag en vrijdag. Daarom verwijzen de titels van de composities naar de woensdag tot en met vrijdag: ‘Leçons de ténèbres Office de Mercredi Saint, de Jeudi Saint et de Vendredi Saint’.
Van kerk naar hof
In de 17e eeuw ontwikkelde zich in Frankrijk een geheel eigen vorm van de Leçons de ténèbres. Ten tijde van de regeerperiode van Lodewijk XIV ontstond de gewoonte de Leçons de ténèbres ook aan het hof uit te voeren en werd de uitvoering ervan steeds meer een wereldlijke gebeurtenis. De magistraat en schrijver Jean-Lauren Le Cerf de La Viéville sprak zich sterk uit tegen deze praktijk waarin getalenteerde en charmante zangeressen lieftallig van achter de gordijnen lachten naar hun aanbidders. Het ‘zien en gezien worden’ – zoals we dat ook in onze Matthäus-traditie kennen – is blijkbaar van alle tijden!
De muziek van de Leçons de ténèbres kenmerkt zich in het algemeen door een bijna voortdurende afwisseling tussen melismes (meerdere noten per lettergreep) en declamatie (over het algemeen één noot per lettergreep). De melismatische passages zijn vooral voorbehouden aan de aanhef van de Klaagliederen, het ‘Incipit Lamemtatio Jeremiae Prophetae’ (Hier beginnen de klaagliederen van de profeet Jeremia) en de Hebreeuwse letters aan het begin van de verzen. Deze melismatische passages zijn vaak nog gebaseerd op de oude Gregoriaanse bronnen. Hieronder vindt u Leçons de ténèbres van een Franse, Belgische en Boheemse componist uit de barok.
François Couperin
Rond 1700 waren de uitvoeringen van de Leçons de ténèbres in Frankrijk steeds meer een soort publiek operaspektakel met dito toegangsprijzen. Dat kwam goed uit, want Frankrijk sloot in de dagen voor Pasen uit piëteit de operahuizen. Dat gaf de grote zangsterren de mogelijkheid om zich ook in het liturgische circuit te begeven. Couperin schreef een volledig set Leçons de ténèbres (dus voor alledrie de nachten) maar alleen de drie lessen voor de Witte Donderdag zijn bewaard gebleven. Zijn Leçons de ténèbres werden waarschijnlijk niet alleen aan het hof uitgevoerd, maar ook in de abdij van Longchamps, waar publiek welkom was.
Omdat Couperin dicht bij de Italiaanse operastijl bleef, waren zijn Leçons de ténèbres een groot succes. Zijn muziek staat bol van haast tastbare menselijke emoties. De wijze waarop Couperin de bittere angst toonzette die spreekt uit de teksten van Jeremia, was voor die tijd uniek. De eerste twee lessen zijn geschreven voor een solist, de laatste les is een duet. Ze beginnen alledrie met een recitatief, waarna een arioso volgt dat in de stijl van de Franse ‘tragédie lyrique’ en dat mede door de listig ingezette chromatiek gevoelens van eenzaamheid en ontreddering hoorbaar maakt.
Ook ieder begin van een les – een melisma op een letter van het Hebreeuwse alfabet – is bij Couperin veel rijker versierd en vooral verleidelijker dan de gewoonte was. En zelfs de waarschuwende slotzin van ieder deel, ‘Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum’ (Jeruzalem, wend je tot de Heer, je God), klinkt bij Couperin telkens weer even betoverend als bezwerend. Voor de barokke medemens was er geen andere mogelijkheid dan deemoedig het hoofd te buigen en zijn nietige aardse bestaan onder ogen te zien.
Joseph Hector Fiocco
Confom de liturgische regels zijn ook de Lamentaties van de Belgische componist Joseph Hector Fiocco (1703 – 1741) in drieën verdeeld. Opvallend zijn de diverse partijen voor meerdere cello’s. Hierdoor kon er niet alleen in grotere zalen worden opgetreden (want de cello had meer volume dan de elegante viola da gamba), maar deze combinatie van instrumenten gaf de muziek ook een zwaardere en donkerder toon. De cellopartijen verdubbelen soms de baslijn van het continuo, maar voegen ook vaak contrapunt toe aan de zangstem, door deze te imiteren of juist een tegenstem te spelen.
Jan Dismas Zelenka
De Jezuïeten in de hofkapel van August der Starke in het 18e-eeuwse Dresden waren niet erg matineus. Zij voerden hun ‘donkere metten’ uit om half vier ’s middags! Voor elk van deze drie ‘metten’ componeerde Zelenka, ook wel de ‘Boheems Bach genoemd’, telkens twee solocantates, de derde les werd niet getoonzet. In totaal schreef Zelenka dus zes Lamentaties. De donkerte van het kerkelijke jaargetijde verklaart waarom hij daarin alleen voor de drie laagste stemmen schreef en niet voor sopraan.
De klaagliederen met hun vrijwel identieke, klaaglijke gemoed in alle verzen geven geen aanleiding voor de in cantates gebruikelijke afwisseling van recitatieven en expressieve aria’s. Als alternatief daarvoor koos Zelenka voor losse, vloeiende overgangen tussen recitatieven en aria-achtige (arioso) passages. De tekst van de verzen wordt daarbij meestal compact en als een ‘secco recitatief’ (dat wil zeggen slechts door continuo begeleid) getoonzet, zonder dat centrale woorden of passages daarbij nadrukkelijk muzikaal worden geïllustreerd. Het muzikale accent ligt vooral op de instrumentale voor-, na- en tussenspelen. Én op de voor de zangstem op de ‘an sich’ betekenisloze Hebreeuwse beginletters die breed en bloemrijk, melismatisch worden uitgesponnen. Gaandeweg de zes Lamentaties klaart het instrumentale palet enigszins op, in overeenstemming met het wat hoopvoller en troostrijk karakter van de teksten voor Paaszaterdag. In de eerste vier Lamentaties treden, behalve de continuogroep en strijkers, soms ook twee hobo’s op. Deze spelen vaak dezelfde noten als de violen en zorgen daarmee voor mooie kleurverschillen.
In de twee laatste Lamentaties zijn de tutti-strijkers (violen en altviolen) en hobo’s geheel verdwenen. In Vijfde Lamentatie wordt het continuo aangevuld met twee concertante celli en twee fluiten, terwijl in de laatste Lamentatie een soloviool, een fagot aantreden én een chalumeau, de voorloper van de klarinet met een wat melancholiek en pastoraal timbre.