Het zit erop. We hebben onze koffers gepakt en vanmiddag reizen we terug naar Nederland. Maar voor we Sint-Petersburg verlaten is er nog tijd voor een bezoek aan de Izaäkkathedraal. Daarom steken we nog één keer de Neva over en lopen we langs de Admiraliteit met op de hoek de daaraan verbonden kerk van Sint Spyridon. Het neoclassicistische complex van de Admiraliteit ontwierp architect Andrejan Dmitrijevitsch Sacharov op de plaats waar Peter de Grote het marineterrein eerder al vestigde.
Na de Admiraliteit slaan we rechtsaf op de Admiraltejskij Prospect, lopen langs het monument van de negentiende-eeuwse schrijver Michail Lermontov en gaan verder tot aan het Izaäksplein, waar de kathedraal aan onze linkerhand oprijst.
De Izaäkkathedraal liet tsaar Alexander I bouwen naar het ontwerp van de Fransman Auguste de Montferrand (1786–1858). Vanzelfsprekend was de selectie van dat plan niet. Vooraanstaande Russische architecten vonden het ontwerp te monotoon en vreesden dat de drassige grond het gebouw onmogelijk zou kunnen dragen. De tsaar moest zijn machtswoord uitspreken om de keuze toch op De Montferrand te laten vallen.
Het grondplan van diens ontwerp heeft de vorm van een Grieks kruis, zoals de Heilige Grafkerk in Jeruzalem of, wellicht belangrijker als voorbeeld voor de neoclassicist De Montferrand, de Villa Rotonda (1556) van Andrea Palladio.
Rakennetaan kuin Iisakinkirkkoa
De bouw van de kathedraal nam veertig jaar in beslag en duurde van 1818 tot 1858. MUSICO-reisleider Satu Hoogeveen bevestigt dat dit inderdaad in nabijgelegen delen van Finland de zegswijze opleverde ‘rakennetaan kuin Iisakinkirkkoa’, ofwel iets ‘wordt gebouwd als de Izaäkkathedraal’. Een grappige manier dus om aan te geven dat iets heel langzaam gebeurt. Het probleem van de drassige grond werd opgelost door duizenden meterslange palen in de grond te heien tot op de stevige zandlaag. In feite zoals voor het Amsterdamse Stadhuis, het huidige Koninklijk Paleis op de Dam, gebeurde. Dat de kosten voor de bouw aan het einde van die veertig jaar astronomisch hoog bleken te zijn, zal niemand verbazen.
In de Sovjet-periode verloor de Izaäkkathedraal haar religieuze status. Het gebouw werd in 1931 zelfs omgevormd tot het Museum voor de geschiedenis van Religie en Atheïsme, compleet met een werkende kopie van de Parijse Slinger van Foucault die op 12 april 1931 in werking gesteld. Niet veel later, in 1937, bracht men de collectie van het nieuwe museum echter al elders onder. Sinds de val van het communisme worden in een zijkapel van de kathedraal weer religieuze diensten gehouden. Alleen op hoogtijdagen mag de rest van het gebouw voor een religieuze eredienst gebruikt worden. In 2017 haalde de Izaäkkathedraal nog de kranten, toen de gouverneur van Sint-Petersburg het gebouw weer aan de Russisch-orthodoxe kerk wilde geven. Lokale protesten verhinderde het en met enige regelmaat vinden er nu concerten plaats. Hier een opname van een uitvoering ter plekke, met de eerste twee delen uit de All-Night Vigil van Rachmaninov, uitgevoerd door het koor van het Rachmaninov-consort van Sint-Petersburg:
Na het optreden lopen we de kerk uit en steken we over naar het Senaatsplein, dat helemaal tot aan de Neva doorloopt. Voor de Senaat staan we stil bij het ruiterstandbeeld van tsaar Peter de Grote op een kolossale rots. Tsarina Catherina de Grote liet het beeld voor haar illustere voorganger oprichten, om zo haar macht te legitimeren onder nogal nadrukkelijke verwijzing naar de lijn van successie die haar direct met Peter verbond.
Jevgeni en Parasha
En daarmee zijn we weer terug waar we begonnen, bij de mythevorming die rond het stichten van de stad ontstond. In de overlevering staat Peters ruiterstandbeeld bekend als de Bronzen Ruiter, naar het epische gedicht van Alexander Poesjkin uit 1833. Het gedicht beschrijft de lotgevallen van de ongelukkige Jevgeni en zijn geliefde Parasha. Parasha komt om het leven als Sint-Petersburg wordt geteisterd door een verschrikkelijke overstroming van de Neva. Jevgeni vervloekt het ruiterstandbeeld, furieus als hij is op Peter de Grote die uitgerekend deze totaal ongeschikte, moerassige plek uitkoos om zijn stad te stichten. Daarop komt de Bronzen Ruiter als een wrekende Commendatore tot leven en jaagt Jevgeni door de straten van de stad. Het lijk van de arme man wordt niet veel later gevonden, achtergebleven in een vervallen hut aan de oever van de Neva.
Ondanks Poesjkins status als Ruslands grootste dichter duurde het tot ruim twintig jaar geleden voor zijn poëzie naar het Nederlands werd vertaald. Vanaf 1999 verscheen Poesjkins Verzameld Werk in de vertaling van Hans Boland. Voor de VPRO was het de aanleiding om De Bronzen Ruiter als hoorspel op de radio te brengen, verteld en meeslepend geacteerd door vertaler Hans Boland zelf. Hier een link naar dat hoorspel:
https://www.vpro.nl/speel~WO_VPRO_4034957~de-bronzen-ruiter~.html
Als u de opname hebt beluisterd, dan begrijpt u misschien waarom die zangerige intonatie van Hans Boland mij sterk deed denken aan de haast gezongen voordracht door de Russische dichter Joseph Brodsky (1940-1996) van zijn gedicht Plato doorgedacht (1977), opgenomen op Poetry International in Rotterdam in 1989:
https://www.poetryinternational.org/pi/poem/23795/auto/0/0/Joseph-Brodsky/Plato-Elaborated/nl/tile
De werkelijkheid als schim van onbereikbaar ideaal
Denk de idee van Plato’s Grot door en je ziet dat de werkelijkheid slechts een schim is van een onbereikbare ideaal, lijkt Brodsky te willen zeggen. Plato doorgedacht is het gedicht van een banneling, sinds 1972 verdreven uit zijn vaderstad. De dichter stelt zich de ideale stad voor die wordt overgenomen door de geschiedenis. Die ideale stad, zegt hij, zou vreedzaam en utopisch zijn. Ze zou een rivier hebben die van onder een brug vandaan springt, als een hand uit een mouw, de vingers spreidend naar de Golf, zoals Chopin die nooit, zo lang hij leefde, zijn vuist ook maar naar iemand ophief. Maar geleidelijk wordt de zingende stroom metaforen grimmiger. De stad zou een operahuis hebben, vervolgt Brodsky, waar tenoren aria’s zouden zingen om de tiran te amuseren. En de tiran zou vanuit zijn loge applaudisseren, maar de dichter op de achterste rijen zou door zijn tanden heen sissen: ‘Jij griezel.’ Deze stad zou ook een café hebben waar ze een behoorlijke Blanc-manger serveren en waar, als de dichter zijn collega zou vragen waarom we een twintigste eeuw nodig hebben als we al een negentiende hebben, zijn collega strak naar zijn vork en mes zou staren. En zo gaat het verder tot de voorstelling van een ideale stad een pijnlijk, ironisch commentaar op de werkelijkheid wordt.
Voor Brodsky was de weg naar Rusland en Sint-Petersburg voor altijd afgesloten. Hij werd begraven in Venetië, die andere laaggelegen waterstad waar hij zo graag de wintermaanden doorbracht. Jaren geleden bezocht ik het graf op het Isola San Michele, het eiland waar de Venetianen hun doden begraven. Het graf bleek haast volledig overwoekerd door een immense rozenstruik die manshoog, als een vurige fontein van oranjerode bloemen, uit de grond spoot.
Tot volgend jaar?
En nu is het echt zover, onze reis zit erop. We gaan naar de luchthaven en vliegen terug naar Amsterdam, of naar waar uw leunstoel zich ook maar bevindt. Tijdens Pesach, het Joodse Pasen dat afgelopen woensdag begon, wordt normaal gesproken gezegd ‘Volgend jaar in Jeruzalem.’ Laten we het er voor deze gelegenheid hoopvol van maken: ‘Volgend jaar in Sint-Petersburg!’