(25 september 1683 - 12 september 1764)
Jean-Philippe Rameau was een van de belangrijkste Franse componisten, muziekpedagoog en muziektheoreticus uit de 18e eeuw. Zijn vader was organist aan verschillende kerken in Dijon. Jean-Philippe was het zevende van elf kinderen van het echtpaar en kreeg vanzelfsprekend de eerste muzieklessen van zijn vader.
In januari 1702 werd hij organist aan de Kathedraal Notre Dame des Doms in Avignon. In mei 1702 werd hij eveneens organist in Clermont-Ferrand en kreeg een contract voor zes jaar. Maar al in 1706 vertrok hij naar Parijs, waar hij met Louis Marchand samenwerkte. Tot 1709 was hij titulair-organist aan verschillende kerken in Parijs. In 1709 werd hij opvolger van zijn vader aan de 13e-eeuwse Notre Dame-kerk in Dijon. In 1715 vertrok hij opnieuw naar Clermont-Ferrand en werd daar organist tot hij in 1722 naar Parijs vertrok. In deze periode ontstond het grootste deel van de wereldlijke en geestelijke koormuziek.
Ook na zijn vertrek naar Parijs in 1722 en de eerste operasuccessen in de jaren 30 van de 17de eeuw blijft hij organist, tot 1738. In 1722 publiceerde hij zijn Traité de l'harmonie réduite à ses principes naturels in Parijs, dat hij al in in Clermont-Ferrand, in de Auvergne, geschreven had. Een belangrijk werk in de muziektheorie, dat Rameau in één klap beroemd maakte. Samen met het aanvullende Nouveau Système de musique theorique in 1726 legde het werk de basis voor de moderne muziektheorie voor akkoord- en harmonieleer. De première van de opera Hippolyte et Aricie in 1733 was een keerpunt in zijn leven en vanaf dat moment hield Rameau zich voornamelijk met dit genre bezig. Rond 1727 leerde hij Alexandre Le Riche de la Pouplinière, de generale rentmeester ('fermier général') van de koning Lodewijk XV van Frankrijk kennen. Hij werd de mecenas van Rameau en liet hem met zijn familie in zijn Paleis in de rue de Richelieu wonen. Twaalf jaar leidde Rameau het privé-orkest van Le Riche de la Pouplinière.
In 1752/1753 kwam het met de buffonistenstrijd (Frans: Querelle des Bouffons) tot een grote breuk in Rameau's operacarrière. In het begin van de 18e eeuw vond men de Italiaanse muziek geleerd en de Franse muziek eenvoudig en natuurlijk. Rousseau daarentegen wees op de eenvoud van de Italiaanse muziek tegenover de complexiteit van de Franse muziek met haar volle orkestratie, compliceerde polyfonie en harmonische zettingen. Rousseau heeft in zijn Lettre sur la musique française afgedaan met de Franse muziek, want “uitsluitend de Italiaanse taal was adequaat voor de muziek” omdat zij “zacht, klankvol, harmonisch en wel geaccentueerd” klonk.
Tegenover het muzikale ideaal van de Franse late barok hebben de Encyclopedisten rondom Jean-Jacques Rousseau de idealen van de natuurlijkheid en melodieuze zingbaarheid gesteld. Le Riche de la Pouplinière koos de zijde van Rousseau en liet Rameau vallen. De laatste jaren van Rameau's leven stonden in het teken van de samenwerking met de danstheoreticus, librettist en encyclopedist Louis de Cahusac. In zijn laatste werken kon Rameau de uitdrukkingsmogelijkheden van de instrumentale muziek nog meer verhogen.
Topi Lehtipuu als Artis in Les Paladins