Symfonie nr 2 in D, op. 36 (symfonie)

Componist: Ludwig van Beethoven

Première: 05-04-1803 te Wenen

Toelichting

Begin 19e eeuw was Beethoven heel productief. Zijn Eerste Symfonie was goed ontvangen, zijn Septet was razend populair en de opdrachten stroomden binnen. Maar niet alles was rozengeur en maneschijn. 'Je Beethoven is namelijk diep ongelukkig en leeft in een groot conflict met de natuur van de Schepper', schreef de componist in 1801 aan zijn goede vriend Carl Amenda, een violist en theoloog. Het is een van de vroegste bekentenissen over zijn toenemende doofheid aan zijn vrienden. Voor de buitenwereld zou Beethoven dit nog jarenlang verborgen houden. Een musicus met gehoorproblemen was in zijn optiek vragen om moeilijkheden.

Aan ideeën had Beethoven geen gebrek, vrijwel onmiddellijk na zijn Eerste Symfonie begon hij aan een nieuwe symfonie. Stap na stap liet hij de 18e-eeuwse erfenis van Mozart en Haydn los. Het Weense publiek wist bij de première in 1803 niet wat het overkwam, een 'Ungeheuer': te wild, onnavolgbaar. Toen moest de Derde Symfonie nog komen!

De symfonie opent met een langzame inleiding die aan de late symfonieën van Mozart en Haydn doen denken, maar dan grootser en met meer pathos. En die pathos laat zich in de rest van de symfonie ook gelden. In het prachtige langzame tweede deel met een hoofdrol voor de klarinetten. In het daaropvolgende Scherzo met zijn tegendraadse ritmes en explosieve uitbarstingen. En in de grillige finale waarvoor men in 1803 de term 'Bizarrerie' bedacht, afgeleid van het Italiaanse 'bizza'(boosheid). Nu ervaren we die grilligheid als vrolijk. Het kan verkeren.