Symfonie nr 6 in F, op 68, de Pastorale (symfonie)

Componist: Ludwig van Beethoven

Première: 22-12-1808 te Wenen

Toelichting

'Elke vorm van toonschildering is in instrumentale muziek uit den boze. Ook zonder nadere toelichting moet duidelijk zijn wat ik bedoel. Wie ook maar iets van de natuur begrijpt, hoort ook zonder bijschriften wat je wilt zeggen' (Beethoven 1808).

De titels van elk van de vijf delen van de symfonie geven voor wie het niet hoort, een duidelijk beeld over wat de componist in gedachten moet hebben gehad.

Het eerste deel (Angenehme Empfindungen, welche bey der Ankunft auf dem Lande im Menschen erwachen) verbeeldt de opwindende gevoelens die de mensen hebben bij aankomst op het platteland. Het deel schetst een idyllische sfeer die steeds terugkomt in de symfonie. De beginmelodie zal nog vele malen terug komen in het eerste deel.

Het tweede deel (Scene am Bach) brengt de luisteraar helemaal in de natuur. Een in dit deel steeds terugkerende melodie is het geluid van het kabbelen van een beekje. In het begin gespeeld door de tweede violen, de altviolen en de cello’s. Later wordt dit motief ook door andere instrumenten overgenomen. De beek is in dit geval een beek die vaak bezocht wordt door kwartels, koekoeken en nachtegalen, wiens stemmen worden weergegeven door de houtblazers.

In het derde deel (Lustiges Beysammenseyn der Landleute) richt Beethoven zijn aandacht meer op het menselijke aandeel. Het vrolijk bijeenkomen van de boeren leidt tot een dorpsdans die ruw wordt onderbroken door een heftig onweer (Donner und Sturm). Als de storm is gaan liggen, slaat de gedrukte sfeer om in een vrolijk zingen van herders. In het laatste deel (Wohltätige, mit Dank an die Gottheit verbundene Gefhüle nach dem Sturm) keert de rust van het eerste deel weer terug. De laatste drie delen worden achter elkaar gespeeld zonder pauze ertussen.