Modest Moessorgski (componist)

(21 maart 1839 - 28 maart 1881)

Moessorgski groeide op in een beschermde sfeer van een rijke familie op het platteland. Hij volgde het geijkte pad door naar de militaire academie in Sint Petersburg te gaan. In Sint Petersburg kwam hij ook in contact met de componist Balakirev en maakte hij deel uit van het Machtig Hoopje. Deze groep componisten benadrukten het belang van hun Russische wortels die ook in hun muziek hoorbaar zou moeten zijn. Hoewel Moessorgski later op geen enkele manier bij een bepaalde stijl ingedeeld wenste te worden, bleef hij bepaalde idealen die het Machtig Hoopje nastreefde, trouw. Hij richtte zich volledig op de gesproken taal en het muzikale equivalent daarvan. Hij schreef dan ook vooral vocale muziek. Het laten horen van de menselijke emotie was allesbepalend. Abrupte overgangen of in de oren van de Westerse muziektraditie "lelijke" klanken nam Moessorgski daarbij voor lief.

Hoogtepunt in Moessorgski's leven en werk was de opera Boris Godoenov. Moessorgski liet in deze opera een nieuwe taal horen: geen romantisch verhaal maar een proloog en vier aktes die min of meer op zichzelf stonden. Het stuitte op heftige weerstand, evenals de tweede versie. Dat had Moessorgski al voorzien, getuige zijn brief aan zijn vried Stasov in 1873: "Binnenkort zullen we voor de rechtbank verschijnen ... en worden berecht voor Boris. "

Hoewel Moessorgski vol plannen zat, was hij na Boris Godoenov zo uitgeput - mede door zijn ongezonde levensstijl - dat het afronden van een groots werk als een opera er niet meer in zat. En zo liet Boris behalve één voltooide opera maar liefst acht onvoltooide opera's achter, evenals vier orkestwerken, pianowerk, drie liederencycli en zo'n 50 losse liederen.

Pogorelich speelt "De hut op kippenpoten (Baba-Yaga)" en "De grote poort van Kiev" uit De schilderijententoonstelling