Duits componist en pianist. Reimann, een zoon van de kerkmusicus Wolfgang Reimann (1887-1971), studeerde aan de Hochschule für Musik in Berlijn, o.a. bij Blacher en Pepping. Als pianist was hij vooral werkzaam als begeleider van o.a. Fischer-Dieskau, Haefliger en Elisabeth Grümmer. In zijn muziek richtte hij zich eerst op de late Webern, maar in de loop van de jaren zestig koos hij voor een vrijere compositietechniek. Hoewel hij enige orkestwerken en balletten componeerde, ligt in zijn werk toch vooral de nadruk op het vocale element en de kamermuziek. Genoemd kunnen worden: Wolkenloses Christfest (1974), de opera Lear (1978), Requiem (1982) en Nunc dimittis voor gemengd koor, bariton en basfluit (1984).
Over de compositietechnische kant van Reimanns muziek kan veel gezegd worden: over de gecompliceerde harmonieën, over de zwaartepunt verleggende ritmie, over de goed zingbare vocale partijen en over nog veel meer. De partituren van Reimann maken grote indruk door hun van fantasie doortrokken logica en door het consequent tot in de details doorvoeren van eenmaal gekozen uitgangspunten. Er is een sterke en gedifferentieerde behoefte aan expressiviteit. Zijn muziek moet communiceren, zoekt wisselwerking, wil een boodschap overbrengen. Vanuit dat standpunt benaders is ondanks haar gecompliceerde structuur zelfs dwingend eenvoudig.
Aribert Reimann heeft al heel vroeg een eigen muzikale taal ontwikkeld. Toen deze na toepassing in een grote verscheidenheid aan instrumentale en vocale composities haar uiteindelijke vorm had gevonden, bood zich de stof aan die ideel bleek voor haar expressiemogelijkheden: King Lear van Shakespeare. De gelukkige verbinding van deze twee elementen heeft een werk doen ontstaan dat tot in zijn diepste wezen een opera genoemd kan worden, maar dat ook in universele zin tot de grote muziek behoort.
Dietrich Fischer-Dieskau in de slotscène uit Lear