(03 juli 1854 - 12 augustus 1928)
Leos Janáček werd geboren in Hukvaldy in Moravië. Op elfjarige leeftijd werd hij door zijn ouders naar Brno gestuurd, waar hij naar school ging en zong in een klooster. Vervolgens studeerde hij aan de conservatoria van Praag, Leipzig en Wenen. Na zijn studie keerde hij terug naar Brno, waar hij een orgelschool oprichtte die uitgroeide tot een conservatorium.
Janáček hield zich intensief bezig met het bestuderen van Moravische muziek, wat resulteerde in twee opera's. Daarvan werd Jenůfa (1904) zijn eerste grote succes. Hij was toen al bijna vijftig jaar en zijn dochter was ernstig ziek. Een dienstmeisje van Janáček schreef: 'Gevoelig als hij was, verwerkte hij het verdriet om Oluška in zijn werk, het lijden van zijn dochter in Jenufa's lijden.'
Alle andere succesvolle werken van Janáček dateren van ná Jenůfa. In totaal componeerde hij negen opera's, waaronder Het sluwe vosje en Kát'a Kabanová. Naast de opera's schreef hij onder meer orkestrapsodie Taras Boelba, het orkestwerk Sinfonietta, de Glagolitische Mis en diverse pianowerken.