De Matthäus in gedachten

Wegens Corona gaat mijn reis naar Leipzig met Pasen niet door. Een enorme teleurstelling voor alle muziekliefhebbers die deze reis hadden geboekt en ook voor hun reisleider, die zich had voorbereid op deze reis. Om toch nog een beetje mee te krijgen van wat we hebben moeten missen, wil ik wat ongetwijfeld het hoogtepunt van de reis was geweest met u bespreken.

Voor vrijdag 10 april stond de Matthaüs in de Thomaskirche op het programma, uitgevoerd door het Gewandhausorchester en het Thomanerchor. De allereerste uitvoering in 1727 vond ook in deze kerk plaats.

Thomaskirche, Leipzig
Thomaskirche, Leipzig

Gevarieerde uitvoeringspraktijk

Zelf heb ik, als sopraan in het Nederlands Kamerkoor en het Omroepkoor, de Matthäus tientallen keren uitgevoerd. Altijd was het een intense belevenis en afhankelijk van de dirigent in een bepaalde uitvoeringspraktijk.

Ik herinner mij een uitvoering met Chailly (1999) in het Concertgebouw. Chailly wilde 100 jaar later de traditie van Mengelberg, chef-dirigent van (toen nog) het Concertgebouworkest die vanaf 1899 ieder jaar een Matthäus uitvoerde, nieuw leven inblazen.

Ter voorbereiding op dit concert had Chailly een select gezelschap van het Omroepkoor uitgenodigd naar Milaan te komen om daar deze passie met jonge Italiaanse musici uit te voeren. Het was een soort try-out voor de uitvoering in Amsterdam. Een overweldigende ervaring, deze uitvoering in Milaan. De meeste Italianen hadden het werk nog nooit gehoord en … ze vonden het prachtig, tot tranen toe geroerd. We hebben het drie maal uitgevoerd in de Chiesa San Marco.

Theatrale uitvoering

In Amsterdam waren ze niet onder de indruk van Chailly’s nogal theatrale uitvoering van de Matthäus. De recensies waren ronduit matig en ook het Koninklijk Concertgebouworkest kon zich niet vinden in deze uitvoering. Later als dirigent van het Gewandhausorchester in Leipzig heeft Chailly zich gerevancheerd. Hier volgt een klein stukje van een recensie uit het dagblad Trouw:

‘De manier waarop de Italiaanse dirigent samen met het uitstekende Dresdner Kammerchor de koralen uitvoerde, had piëtistische grootsheid. Ze vormden de prachtige rode draad door het lijdensverhaal met als absoluut hoogtepunt het koraal “Er nahm alles wohl in acht”, nadat Christus vanaf het kruis zijn moeder heeft toegesproken. Chailly heeft Bach in zijn vingers, zoveel is zeker.’

‘Sehet, Jesus hat die Hand’ uit Matthäus Passion door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly

Kleine bezetting

Heel anders was de ervaring met het Nederlands Kamerkoor waar we met dirigenten als Frans Brüggen en Ton Koopman in een kleine bezetting met barokinstrumenten werkten. In de jaren ’60 werd de Matthäus-Passion van Bach uitgevoerd met een oratoriumkoor van wel honderd mensen.

De grootte van een ensemble heeft een directe invloed op de klank en doorzichtigheid van de muziek. Bij een groot ensemble is het moeilijk om de verschillende partijen die tegelijkertijd klinken, als zelfstandige stemmen naar voren te laten komen, terwijl dit bij een klein ensemble veel minder problematisch is. Een van de bezwaren tegen de traditionele uitvoeringspraktijk was dan ook dat men met een groot ensemble nooit de gewenste doorzichtigheid kon bereiken en dat daarmee de muziek tekort gedaan werd.

Instrumentarium

In de tijd van Bach waren de instrumenten een stuk zachter, de strijkers speelden op darmsnaren wat een wezenlijk andere klank geeft. De blazers bespeelden de oboe da caccia, de natuurhoorn en de baroktrompet. Allemaal instrumenten die veel zachter klinken. Daarbij werd er door de zangers veel minder vibrato gebruikt. Countertenors en jongenssopranen namen de rol van zangeressen over. Men probeerde in de vorige eeuw het oorspronkelijke klankbeeld te reconstrueren. Nederland liep in die zoektocht naar authenticiteit ver voorop, mensen als Ton Koopman, Frans Brüggen en Gustav Leonhardt waren pioniers. In de jaren ’70 kwamen uit de hele wereld musici in Nederland barokmuziek studeren.

Scherpe tegenstelling

De scherpe tegenstelling die in de jaren zestig ontstond tussen de aanhangers van de ’traditionele’ en de ‘authentieke’ speelwijze, leidde ertoe dat gevestigde symfonieorkesten zich nauwelijks meer met muziek uit de periodes van barok en classicisme bezig hielden. Die was voorbehouden aan ‘authentiek’ spelende ensembles in kleinere bezetting. In later jaren kwam er toenadering en werden aan beide kanten de dogmatische standpunten verlaten. Bovenstaande dirigenten kwamen ook voor symfonieorkesten te staan en veel van hun inzichten zijn gemeengoed geworden.

Een lente zonder Matthäus

Dit jaar zullen wij de Matthäus moeten missen en wij niet alleen. In Nederland worden in de Paastijd zo’n 175 Matthäus-en uitgevoerd, zowel door professionele, als ook amateurkoren. Het aantal deelnemers loopt in de duizenden. Als je daar dan nog het massaal toestromende publiek bij optelt…

Voor een uitgebreide musicologische verhandeling verwijs ik u graag naar het blog van mijn collega Benjamin Rous (Bachs Matthäus-Passion: een muzikaal monument).

Een prachtige uitvoering van de Matthäus-Passion vanuit de grote kerk in Naarden onder leiding van Jos van Veldhoven wil ik u niet onthouden.

Matthäus-Passion door de Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven, 2014

Beethovenjaar – de revolutionaire symfonicus

Voor een Radio 4-rapportage interviewde ik lang geleden Frans Brüggen (de in 2014 overleden oprichter van het Orkest van de Achttiende Eeuw). Ik vroeg hem om Beethoven als componist te karakteriseren. Zonder slag of stoot riep hij uit ‘een held!’. Vervolgens begon Brüggen de volstrekte eigenzinnigheid van de componist te roemen en de compromisloosheid en het revolutionaire karakter van onder andere zijn pianosonates, strijkkwartetten en – uiteraard – zijn symfonieën. ‘Maar,’ besloot hij, ‘er is één werk waar ik volstrekt niets van begrijp, dat is de Große Fuge‘. Beethoven schreef dat stuk als slotdeel van een laat strijkkwartet – waarover in een volgend blog meer – maar uiteindelijk werd het door zijn omvang en baanbrekende complexiteit als zelfstandig werk uitgegeven.

Buste van Beethoven door Hugo Hagen
Buste van Beethoven door Hugo Hagen

Eigenzinnig en compromisloos

Het eigenzinnige en compromisloze karakter van Ludwig van Beethoven sprak Frans Brüggen dus zeer aan, maar deze Große Fuge opus 133 was voor hem kennelijk een brug te ver. Wie er goed voor gaat zitten en dit werk beluistert, kan zich wellicht voorstellen waar Brüggen moeite mee had. Voor menigeen in 1825 moet deze muziek in elk geval van een andere planeet gekomen zijn (hetzelfde kan je trouwens ook zeggen over een deel van de late pianosonates). De Große Fuge is een langgerekte eruptie van energie en passie/pijn met een voor die tijd ongekende intensiteit en directheid.

Revolutionair werk

Tot op de dag van vandaag zijn er heel wat muziekliefhebbers die moeite met dit werk hebben, Frans Brüggen was er dus één van. Dat neemt niet weg dat Brüggen zich dus juist zeer aangesproken voelde door het andere ‘revolutionaire’ werk van Beethoven. Maar wat was er dan precies zo revolutionair aan die werken? Voor een antwoord op die vraag klim ik op de barricaden en focus me daarbij op de symfonische, meest ‘publieke’ werken. Werken die ook in oorsprong al voor groter publiek bedoeld waren.

Ankerpunten in de muziekgeschiedenis

In beschouwingen van de negen symfonieën van Beethoven wordt vaak benadrukt dat ze stuk voor stuk ankerpunten in de muziekgeschiedenis zijn, maar dat de Derde Symfonie, Vijfde Symfonie, Zesde Symfonie en Negende symfonie (over deze laatste schreef ik al eerder een blog) daarbinnen nog weer een exceptionele plaats in nemen. Maar wat is er nu zo exceptioneel aan juist deze werken? Het is niet de bezetting, want die is – de Negende met zijn koor en solisten daargelaten – niet significant anders dan symfonische werken van tijdgenoten. Op harmonisch gebied zijn er zeer zeker opmerkelijke passages aan te wijzen, maar ook die zorgen niet zelfstandig voor de ‘status aparte’ van de werken. Het is met name de vorm, het totale ontwerp van de symfonieën die deze werken zo uitzonderlijk maken.

Grensverleggende ideeën

De heldenstatus waar Frans Brüggen over sprak, heeft Beethoven op symfonisch gebied ontegenzeglijk verworven door grensverleggende ideeën te ontwikkelen over de manier waarop de delen van een symfonie zich tot elkaar verhouden. Hij schiep met zijn symfonieën universa waarbinnen de afzonderlijke delen in directe relatie tot elkaar staan en niet zelden harmonisch, melodisch en/of ritmisch materiaal, maar bovenal een overkoepelend (buitenmuzikaal) idee delen. Het zijn totaalkunstwerken waarvan het geheel meer is dan een optelsom van afzonderlijke delen.

Titelblad van de Derde Symfonie, de 'Eroïca', van Beethoven
Titelblad van de Derde Symfonie, de ‘Eroïca‘, van Beethoven

De Eroïca

Dit gegeven treedt in de Derde Symfonie, de ‘Eroïca‘ – in 1805 voor het eerst gespeeld – helder naar voren. Een heldenschets waarbij Beethoven in eerste instantie Napoleon Bonaparte (die hij aanvankelijk om zijn revolutionaire karakter hogelijk bewonderde) in gedachte had. Napoleon viel later voor Beethoven (en niet alleen voor hem) van zijn voetstuk, maar deze heldenschets in vier scènes bleef staan als een huis, tot op de dag van vandaag. Overigens moet men het buitenmuzikale idee, zoals hier dat van de held niet letterlijk nemen. Het is geen schildering van episodes uit het leven van, maar een muzikale omvatting van gedachten die opgeroepen worden bij het denken over het wezen van een held.

Een complete uitvoering van de Derde Symfonie door Frans Brüggen en het Orkest van de Achttiende Eeuw

De Vijfde Symfonie

Strijd ligt als idee op een zelfde manier ten grondslag aan de Vijfde Symfonie uit 1808, de symfonie die zo markant dramatisch begint met het overbekende noodlotsmotief. Een symfonie die via allerlei omwegen vanuit dit dramatische begin toewerkt naar het stralende slot. Opvallend daarin is ook dat het derde en vierde deel van deze symfonie (de standaardvorm van een symfonie heeft vier delen) in elkaar overlopen, ‘doorgecomponeerd’ zijn. Een heldere aanwijzing dat Beethoven in totaalconcepten dacht.

Een complete uitvoering van de Vijfde Symfonie door Frans Brüggen en het Orkest van de Achttiende Eeuw

De Pastorale

Hoe anders van sfeer is de Zesde Symfonie, bijgenaamd de ‘Pastorale‘, die net als de Eroïca in 1808 voor het eerst gespeeld werd. Oppervlakkig beschouwd zou je deze symfonie als een ‘simpele’ natuurschildering kunnen neerzetten. Maar het was Beethoven zelf die over het werk schreef ‘Mehr Ausdruck der Empfindung als Malerei’. Ook hier gaat het dus eerder om een muzikale omvatting van gedachten die opgeroepen worden door de beleving, dan om letterlijke natuurschildering. Dit past ook helemaal in de (her)waardering van de natuur die in de filosofie aan het einde van de achttiende en vroege negentiende eeuw sterk in opkomst was. Beethoven was zeer geïnteresseerd in filosofie en ging volop in deze gedachtegang mee. Opmerkelijk en (r)evolutionair aan de symfonie is overigens ook dat deze vijfdelig is, waarbij de laatste drie delen in elkaar overlopen (en dus wederom doorgecomponeerd zijn).

Een complete uitvoering van de Zesde Symfonie door Frans Brüggen en het Orkest van de Achttiende Eeuw

Opmerkelijke traditioneel

De Zevende Symfonie en Achtste symfonie, uit respectievelijk 1813 en 1814, zijn na al deze overweldigende concepten opmerkelijk traditioneel van opzet en lijken een overkoepelend idee te missen. De Achtste is in vergelijking tot de vorige symfonieën ook nog eens opmerkelijk korter. Toch valt er ook hier, zeker wat betreft de Zevende Symfonie een kanttekening te plaatsen. Je kunt de Zevende namelijk ook als deconstructie of zo je wilt een becommentariëring van dansvormen beschouwen, en in dat kader is er toch weer sprake van een overkoepelend concept.

Iconen

De uitzonderlijke kenmerken van de Negende Symfonie, de Oneindige, en zijn bijzondere plek in de geschiedenis heb ik in een eerder blog al aangestipt. Ik nodig u van harte uit dit nog eens te (her)lezen. Wat voor alle negen symfonieën stuk voor stuk geldt, is dat ze iconen in de muziekgeschiedenis zijn. Iconen geschapen door een radicale denker, een geniale kunstenaar die ook 250 jaar na zijn geboorte nog fier op zijn troon zit.

Frans Brüggen heeft zijn steentje bijgedragen aan het (her)waarderen van Beethovens noten en bedoelingen. Natuurlijk staan er steeds weer nieuwe pleitbezorgers voor deze muziek op, elk met hun eigen verhaal. Het is tenslotte muziek die immer gehoord mag worden, waar en wanneer ook. Maar het liefst in de concertzaal, want het is dáár waar de symfonieën en hun achterliggende ideeën het meest optimaal tot hun recht komen.