Sweelinck, de Orpheus van Amsterdam

Regel 1 bij het schrijven van een blog: maak korte zinnen. Die regel ga ik nu met voeten treden. Hieronder citeer ik een deel uit het voorwoord dat Jan Pieterszoon Sweelinck liet noteren bij de uitgave van diens Cinquante Pseaumes de Davids  in 1604.

‘De gehele Natuur zelf is in feite niets anders dan een volmaakte Muziek die de Schepper laat weerklinken in de oren van het menselijk verstand om die mens genoegen te verschaffen en van lieverlee aan zich te binden: zoals we Hem ook met het oog waarnemen in de goed georganiseerde orde, in de even goede getalsproporties, en de net zo goed op elkaar afgestemde bewegingen en omwentelingen van de hemellichamen: hetgeen sommigen heeft doen beweren dat het Hemelse Uitspansel het oorspronkelijke model is van de Muziek: die tevens een getrouwe afspiegeling is van het aardse gebied der natuurkrachten, zoals men kan afleiden uit het aantal elementen en hun vier belangrijkste verschijningsvormen, alsmede uit het wonderbaarlijke samenspel van hun tegenstellingen.’

Een enorme lap tekst voor de eenentwintigste-eeuwse bloglezer, maar geen ongebruikelijke fenomeen in de tijd waarin Sweelinck leefde. En ik citeer hier juist deze zin, omdat Sweelinck zichzelf hiermee in feite prachtig heeft geportretteerd: een humanist, een scherpslijper met oog voor elegante wendingen en bovenal iemand die vooral belang scheen te stellen in muziek en niet in religieus-politieke kwesties.

Jan Pieterszoon Sweelinck. Met recht noemt de muziekwetenschap hem de belangrijkste Nederlandse componist. Er zijn heel wat lanen, straten en pleinen in Nederland naar hem vernoemd, het conservatorium in Amsterdam droeg zelfs enige decennia zijn naam en zijn beeltenis stond op het briefje van 25 gulden. Maar hoe vaak staat zijn muziek eigenlijk op de lessenaars van de concertpodia? Te weinig, maar moge in jubileumjaar 2021 (Sweelinck stierf 400 jaar geleden) de oren voor de parelen in zijn nalatenschap geopend worden.

Jan Pieterszoon Sweelinck (Gerrit Pieterszoon Sweelinck, 1606)
Jan Pieterszoon Sweelinck (Gerrit Pieterszoon Sweelinck, 1606)

Sweelinck werd geboren in 1562 in Deventer maar kwam in 1564 naar Amsterdam, in het kielzog van zijn vader die er organist aan de Oude Kerk werd. Hij groeide op in een roerige tijd. De katholieken en de protestanten verdroegen elkaars aanwezigheid niet, waardoor duizenden protestanten uit vooral Frankrijk en het gebied dat we nu gemakshalve België noemen, op de vlucht sloegen. In de pas gevormde Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vonden deze protestanten een veilige onderkomen.

In Amsterdam, waar de jonge Sweelinck te vroeg zijn vader verloor en als vijftienjarige diens functie als organist overnam, woedde de strijd tussen de katholieken en de protestanten evenzeer. Maar hier geen afschuwelijke Bartholomeusnacht zoals de Fransen helaas in hun historiek hebben moeten opnemen. Het stadsbestuur was – anders dan alle andere steden van de Republiek – katholiek gebleven. Tot aan de dag van 26 mei 1578. Op deze dag haalden de protestante leden van de Schutterij eenvoudigweg de katholieke bestuurders en een groot aantal monniken op en voerden hen letterlijk de stad uit. Eenmaal buiten de stadspoort werden de bestuurders en de monniken aan de dijk gezet en mochten zelf verder zien hoe of wat. Een fluwelen revolutie, zonder bloedvergieten.

Volmaakte muziek als genoegen voor de mens

Hoe Sweelinck zelf over de Alteratie dacht, is onbekend. Van welke gezindte hij was, of hij zich na de Alteratie aansloot bij de protestantse kerk: Sweelinck repte er met geen woord over. Het citaat hierboven is wat dat betreft veelzeggend, voor hem is muziek het hoogste goed: ‘volmaakte muziek die de Schepper laat weerklinken om de mens genoegen te verschaffen en van lieverlee aan zich te binden’.

De muzikale talenten van Sweelinck moet eenieder al snel zijn opgevallen. Een jaar voor de Alteratie werd Sweelinck organist van de Oude Kerk, geen onbelangrijke functie in die tijd in Amsterdam. De bewondering over zijn improvisatiekunst reikte tot ver over de landsgrenzen. Het leverde hem de bijnaam Orpheus van Amsterdam op. Van heinde en verre kwamen musici naar Amsterdam om zich onder zijn leiding verder te bekwamen in het orgelspel. Een paar van zijn leerlingen behoeft hier extra aandacht: Samuel Scheidt en Heinrich Scheidemann. Als leerlingen van Sweelinck waren zij de grondleggers van de zogenaamde Noord-Duitse orgelschool waar een paar generaties later Johann Sebastian Bach zich zou ontpoppen als groots organist. Zijn kunde en kennis is voor een belangrijk deel ontsproten aan wat Sweelinck zijn leerlingen onderwees op het gebied van contrapunt.

Het bekendste voorbeeld wat ik daarvan kan laten horen is denk ik de Fantasia Chromatica. Waar Sweelinck het meesterschap vandaan haalde om een werk als de Fantasia Chromatica te schrijven, is volstrekt onbekend. Maar wie dit heeft gehoord, snapt wel beter hoe Bach tot zijn imposante fuga’s is gekomen.

Goed op elkaar afgestemde bewegingen en omwentelingen van de hemellichamen

Het thema van deze Fantasia Chromatica is een chromatisch dalende kwart. Daar opent het werk ook mee.

Thema Fantasia Chromatica van Sweelinck
Thema Fantasia Chromatica van Sweelinck

Dit thema wordt vervolgens voortdurend herhaald, telkens in een andere stem, met andere thema’s  eronder of erboven. Bovendien varieert Sweelinck in het tempo waarin dit thema herhaald wordt, soms is het twee keer zo langzaam, soms is het twee keer zo snel. En net op het moment dat je denkt dat je het thema niet meer hoort omdat er zo veel anders te horen is (aan tegenmelodieën en omspelingen), laat Sweelinck het thema weer triomfantelijk boven alles uitklinken.

Fantasia Chromatica van Jan Pieterszoon Sweelinck door Pieter Jan Belder (klavecimbel)

De Fantasia Chromatica mag dan Sweelincks bekendste werk zijn geworden na eeuwen van stilte – pas in de negentiende eeuw kreeg men onder aandrang van romantische en nationalistische idealen aandacht voor de Nederlandse muziekgeschiedenis – die ongekende rijkdom is overal in zijn werk te horen. Zowel in zijn klavierwerken als in zijn vocale werken.

Het is mysterieus hoe Sweelinck zich tot zo’n groot componist heeft kunnen ontwikkelen. Was dit louter zelfstudie? De reputatie van zijn leermeesters wekken niet de indruk dat Sweelinck veel aan hen te danken heeft voor wat betreft de ontwikkeling van zijn compositorische gaven. Is hij dan op studiereis geweest? Is Sweelinck bijvoorbeeld in zijn jonge jaren naar Italië geweest? Zijn instrumentale werken laten invloeden van de Venetiaan Andrea Gabrieli zien. Maar tot op heden er is er geen enkel spoor gevonden dat wijst op een Italiaanse reis.

Er zijn in het werk van Sweelinck ook invloeden te vinden van de zogenaamde Engelse Virginalisten, een groep Engelse componisten uit het eind van de zestiende eeuw die voor klavecimbel of virginaal schreven. Twee van hen, Peter Philips en John Bull, bezochten Sweelinck tijdens hún reizen naar Amsterdam.

Voorlopig moeten we het er dus op houden dat Sweelinck nooit verder is gekomen dan Antwerpen, waar hij 1604 voor de stad Amsterdam een klavecimbel kocht. Zijn kennis van wat er in de wereld te koop was, verkreeg hij waarschijnlijk vooral via anderen die naar Amsterdam kwamen.

Allegorische voorstelling van Amsterdam als centrum van de wereldhandel (Pieter Isaacsz., 1606)
Allegorische voorstelling van Amsterdam als centrum van de wereldhandel (Pieter Isaacsz., 1606)

Het Amsterdam van Sweelinck veranderde in sneltreinvaart na de Alteratie in 1578 en het leven voor Sweelinck persoonlijk ook. Het was aan het tolerante stadsbestuur te danken dat Sweelinck als stadsorganist aan de Oude Kerk verbonden bleef. Als het aan de protestante kerkbestuurders had gelegen, was het orgel ‘rücksichtlos’ uit de kerk verwijderd. Maar de kerk was eigendom van de stad, en buiten de uren van de kerkdiensten fungeerde het gebouw als overdekt park waar men elkaar ontmoette en wandelde. Bij regen vond de handel binnen in de kerk plaats. Sweelinck diende hierbij op gepaste tijden – twee keer per dag! – voor muziek te zorgen.

De behoefte aan muziek blijkt onweerstaanbaar. Bij gebrek aan pracht en praal in de Amsterdamse kerken, of een openbaar vorstelijk hof dat om muziek vroeg, gingen de Amsterdammers thuis zingen. In kleine groepjes (men noemde zo’n muziekgroepje een Collegium Musicum) zong men onder leiding van een musicus, bijvoorbeeld Sweelinck zelf, meerstemmige muziek. Dat kon variëren van madrigalen over de liefde tot religieuze motetten of zelfs psalmzettingen. Aan deze praktijk is het te danken dat Sweelinck bij leven zoveel vocale muziek heeft uitgegeven: in ieder geval twee boeken met chansons, madrigalen en rimes, vier bundels psalmzettingen en een bundel motetten.

Magnum opus

De vier bundels psalmzettingen rekent men nu tot het magnum opus van Sweelinck. Opvallend is dat Sweelinck nooit muziek schreef op Nederlandse teksten (hij schreef overigens wel variaties voor klavier op bekende Nederlandse liedjes). Zeker voor wat betreft de psalmzettingen is dat merkwaardig. Het idee van de protestanten was nu juist dat men in zijn moerstaal zong om meer begrip te krijgen voor wat men precies zong.

De vertaling van de psalmteksten was een enorme klus geweest waar heel wat dichters zich toe aangetrokken voelden in de zestiende eeuw. In het Nederlandse taalgebied waren zelfs twee dichters die de hele cyclus voltooiden: Pieter Datheen en Philips van Marnix van Sint Aldegonde, waarbij uiteindelijk die van Pieter Datheen de standaard werd. Niet omdat zijn vertaling beter was, verre van zelfs, maar omdat hij in religieus-politieke zin de gewiekste was.  

Er was een Franse vertaling van de psalmen die veel beter voldeed aan de eisen van de tekstgevoelige Sweelinck. Want zoals hij ook in zijn wereldlijke madrigalen en chansons deed, deed Sweelinck ook met zijn psalmen: waar mogelijk beeldde hij de tekst uit in de muziek.

‘Het wonderbaarlijke samenspel’

Het meest sprekende voorbeeld hiervan is denk ik psalm 150. Deze laatste psalm leent zich uitermate goed voor tekstuitbeelding. Het is een oproep God te prijzen met alles wat voor handen is, niet alleen de menselijke stem. Het prijzen mag ook met hobo’s, harpen en trommels, met fluiten, doedelzakken en bourdons. Een uitgelezen moment om dat allemaal in de muziek te laten horen. Zoals de harp, waarvan het getokkel op de afzonderlijke snaren te horen is in ‘harp, harp, harp’ en de trommel een prachtige roffel krijgt met de frase ‘le ta-bou-bou-bou-bou-bour’. Uiteraard fiedelen de fluiten er lustig op los in virtuoze solistische lijntjes zodat het orgel erna prachtig donker met veel harmonie klinkt.

Psalm 150: Or soit loué l’Eternel van Jan Pieterszoon Sweelinck door het Nederlands Kamerkoor

Het is een van de meest uitbundige psalmzettingen die Sweelinck schreef. Achtstemmig maar liefst, waarbij de stemparen elkaar voortdurend motiefjes toeroepen. Het smeekt om een ruimtelijke opstelling, maar ondertussen moeten we wel bedenken dat deze muziek geschreven was voor thuis. Men zong rond de tafel en niet in de kerk. Uitvoeren in een kerk met een ruime akoestiek betekent onherroepelijk dat de tekst niet meer verstaanbaar is. En zo had Sweelinck het niet bedoeld.

Was het dan allemaal ernst, daar ten huize van de Amsterdamse Collegia Musica? Welnee, naast de religieus getinte werken zong men ook graag chansons, madrigalen en rimes. Opvallend is wel dat Sweelinck voor zijn Collegium Musicum ook hier weer een voorkeur had voor teksten van Clément Marot, de dichter die Sweelinck al bewonderde om diens vertalingen van de psalmen in het Frans.

Liefdessonnetten, epigrammen en puntdichten, ze komen allemaal terug als chansons in Sweelincks werk. Zoals het swingende Tu as tout seul, Jan, een chanson over een man die alles lijkt te hebben, of toch niet?

Tu as tout seul, Jan van Jan Pieterszoon Sweelinck door het Gesualdo Consort Amsterdam

Tu as tout seul, Ian, Ian, vignes et prés,
Tu as tout seul ton cœur et ta pécune;
Tu as tout seul deux logis diaprés,
Là où vivant ne prétend chose aucune.

Tu as tout seul le fruit de ta fortune,
Tu as tout seul ton boire et ton repas,
Tu as tout seul toutes choses, fors d’une:
C’est que, tout seul, ta femme tu n’as pas.

Vertaling:
Geheel van jou alleen, Jan, de wijngaarden en weiden,
Geheel van jou alleen, je hart en je geld,
Geheel van jou alleen, die veelkleurige huizen,
Waarvoor geen levende ziel belangstelling toont.

Geheel van jou alleen, de winst van je fortuin,
Geheel van jou alleen, je natje en je droogje,
Geheel van jou alleen, alles, op één ding na:
Je vrouw, die is niet geheel van jou alleen.

In 1621 overleed Sweelinck plotseling. Zijn Vierde Psalmbundel stond op stapel om uitgegeven te worden. Het voorwoord rept met geen woord over zijn overlijden, blijkbaar was dit al gedrukt toen Sweelinck overleed. Met hem verloor Amsterdam zijn grootste componist. Vondel dichtte terecht voor Sweelinck het volgende grafschrift:

Op Meester Joan Pieter Swelinck. Phoenix der Musijcke en Orgelist van Amsterdam
Dits Sweelinck’s sterfelyk deel; ten troost ons nagebleven;
’t Ontsterfelyk hout de maet by Godt in ’t eeuwig leven;
Daer streckt hy, meer dan hier omvatten ons gehoor,
Een goddlycke galm in aller Enghlen oor.

Geen dag zonder Bach

MUSICO-eigenaar Taco Stronks benut deze lock down om alle Bach-cantates te beluisteren. Op Facebook licht hij af en toe een bekende of onbekende parel uit dit repertoire toe. Vandaag ook in het MUSICO-blog aandacht voor een Bach-cantate, de Kaffeekantate.

Bach schreef cantates voor verschillende doeleinden: cantates voor in de kerk, cantates voor bijzondere gelegenheden en cantates voor opvoering in openbare gelegenheden of huiselijke kring. Bachs Kaffeekantate behoort tot die laatste categorie. Het op muziek gezette verhaal over brompot Herr Schlendrian en z’n eigenzinnige dochter Liesgen heeft misschien nog wel het meest weg van een mini-opera. Van alle werken van Bach komt de dit werk het dichtst bij een barok ‘dramma per musica’.

Een verdord stukje geitenvlees

Veel om het lijf heeft dat verhaal niet: dochter Liesgen weigert te breken met haar gewoonte van regelmatig koffie drinken: ‘Als ik niet driemaal daags mijn kopje koffie mag drinken,’ zingt ze, ‘dan verander ik tot mijn verdriet in een verdord stukje geitenvlees.’ Vader Schlendrian, een naam die iets als ‘sleur’ of ’treuzel’ betekent, vindt die obsessie maar niets. Hij probeert zijn dochter over te halen om het koffiedrinken te stoppen. ‘Weg met die koffie!’ beveelt Schlendrian haar. Maar ze trekt zich er niets van aan. Al zijn dreigementen hebben geen enkel effect.

Zum arabische Coffe Baum, Leipzig
Het oudste koffiehuis van Duitsland: Zum arabische Coffe Baum in Leipzig (1711)

We kunnen ons dat nu niet zo goed voorstellen, maar het koffie drinken was in Bachs tijd onder de burgers van Leipzig een opkomende mode, een trend. Het was nog niet zo heel lang geleden dat het nuttigen van de ‘zwarte Turkendrank’ alleen aan mensen van adel was voorbehouden. In Bachs tijd schoten de koffiehuizen in Europa als paddenstoelen uit de grond. In Leipzig waren er zelfs meer dan tien. De burgers namen de gewoonten van de adel over en zoals het vaak gaat met iets nieuws: sommigen zijn enthousiast, anderen verzetten zich.

Geen koffie, dan ook geen man

Voor Liesje is het meedoen met de nieuwe trend het einde, voor haar vader is het iets waarvan hij haar koste wat kost moet zien af te brengen. Dat lukt hem ook in de oorspronkelijke tekst van de dichter Picander. Die eindigt met de overwinning van Schlendrian. Na veel dreigementen zwicht Liesgen tenslotte voor haar vader: geen man krijgen lijkt haar nog erger dan geen koffie meer te mogen drinken. Het is waarschijnlijk Bach zelf geweest die de tekst van Picander heeft aangevuld. Vader Schlendrian mag dan op zoek gaan naar een man voor z’n dochter, intussen laat Liesje wie het maar horen wil, weten dat die wel aan deze voorwaarde moet voldoen: toestaan dat zijn vrouw koffie blijft drinken.

Nu gaat de oude Schlendrian op pad. Hoe krijgt hij voor zijn dochter Liesgen een fijne vrijer op de mat? Maar Liesgen maakt haar geheim bekend:

‘Bij mij in huis komt er geen vent
die eerst niet met mij wil beklinken
en opneemt, zwart op wit in ’t trouwpapier,
dat hij mij toestaat het plezier
om koffie… onbeperkt… te drinken.’

(vertaling: Carel Alphenaar)

De moraal van het verhaal klinkt aan het eind van de cantate: vrouwen houden nu eenmaal van koffie, waarom zou je dat willen veranderen?

De kat blijft op de muis gericht
en meisjes blijven koffieleuten.
Mama die zich aan koffie laaft
en omalief is zwaar verslaafd.
Zeg mij wie neemt het dochters kwalijk.

(vertaling: Carel Alphenaar)

Gedonder in de glazenkast

Zoals in al zijn cantates, weet Bach ook hier op meesterlijke wijze de tekst in de muziek uit te beelden en de karakters van zijn hoofdpersonen muzikaal uit te tekenen. Let eens op de eerste aria, hoe nurks en star klinkt de begeleiding van Schlendrian en hoe overdreven vaak zingt hij over dat ‘gedonder in de glazenkast’. Een hamerend motief illustreert de onverzettelijkheid van de getergde vader.

Natuurlijk overdrijft ook Liesgen in haar eerste aria (‘Ei! wie schmeckt der Coffee süße’), maar haar pleidooi voor koffie heeft toch vooral iets jeugdig aanstekelijks, wat haar voor ons sympathieker maakt dan haar vader.
In haar aria ‘Heute noch’, met zijn Siciliano-ritme, is alles in harmonie: zangeres en instrumentalisten delen dezelfde thematiek en er zijn geen verontrustende harmonieën of chromatische noten.

Vrouw met kopje koffie (Louis-Marin Bonnet, 1774)
Vrouw met kopje koffie (Louis-Marin Bonnet, 1774)

Bach schreef de Kaffee Kantate voor zijn Collegium Musicum, een muziekgezelschap dat aanvankelijk vooral bestond uit universitaire studenten, maar dat meer en meer werd aangevuld met musici van naam. Het niveau was, al voordat Bach ervan in 1729 de leiding kreeg, dermate hoog dat het Collegium een soort opleidingsschool vormde voor tal van bekende zangers en instrumentalisten. Twee keer per week musiceerde men met elkaar in een koffiehuis(!); daarnaast trad het Collegium op bij bijzondere gelegenheden van een universiteit of vorstelijk hof.

Een verrassend slot

De Kaffeekantate was bedoeld voor zo’n ‘gewone’ wekelijkse bijeenkomst in het koffiehuis. De inwoners van Leipzig die gratis mochten luisteren, zullen er zeker van genoten hebben. Misschien was het voor hen een hernieuwde kennismaking met de tekst van Picander, want ook tijdgenoten van Bach zetten die op muziek. In dat geval zullen ze zeker hebben opgekeken van het voor hen verrassende slot van deze cantate. De laatste twee (bovengenoemde) delen zijn later namelijk later toegevoegd: een slotkoor en de voorafgaande verklaring dat een vrijer er bij Liesjes alleen in komt wanneer die haar haar koffie gunt; zo verschijnt Liesje alsnog als de morele winnaar. Maar waar komen die extra teksten vandaan en waarom? Is Bach tot de orde geroepen door Anna Magdalena of een van zijn dochters? En wie hebben die teksten geschreven? Bach zelf of zijn tekstdichteres Christitana Mariane von Ziegler, of misschien toch ook Picander? We weten het niet en het doet ook niks af aan de meesterlijke compositie!

Luister en kijk naar een opname onder leiding van Nikolaus Harnoncourt, met sopraan Janet Perry, tenor Peter Schreier en bas Robert Holl:

Kaffeekantate van Johann Sebastian Bach, door sopraan Janet Perry, tenor Peter Schreier en bas Robert Holl o.l.v. Nikolaus Harnoncourt, 1984

Bach op het boerenerf: de Bauernkantate

Humor en Bach? Strenge regels, ingewikkeld contrapunt, tot tranen toe ontroerende aria’s en vreugdevolle loftuitingen in koren – meestal ter ere van God. Dat zijn de geijkte en veelgehoorde termen wanneer het over de muziek van Johann Sebastian Bach gaat, maar humor?

Soli Deo Gloria, ofwel ‘Alleen aan God de eer’. Met deze woorden ondertekende Bach veel van zijn werken, want Bach was een diepgelovig man en bovendien het grootste deel van zijn werkzame leven cantor. Daarbij werd hij gekenschetst als een ernstig en serieus man. Kijk maar naar zijn beroemde portret uit de jaren ’40 van de 18e eeuw van Elias Gottlob Haußmann. Een man op leeftijd kijkt met vorsende ogen de toeschouwer aan. Maar tegelijkertijd blinkert het in zijn ogen en is er een begin van een lach.

Portret van Johann Sebastian Bach (Elias Gottlob Haußmann, 1748)
Portret van Johann Sebastian Bach (Elias Gottlob Haußmann, 1748)

Gods zaken vroegen om serieuze aandacht maar er was ook ruimte voor muzikale grappen en grollen. Het is bekend dat de familie Bach minimaal een keer per jaar bijeen kwam. Na het zingen van een vroom koraal volgde een muzikaal dollen waarbij de teksten soms voor meerderlei uitleg vatbaar kon zijn. Ook de paar wereldlijke cantates die bewaard zijn gebleven, laten een heel andere Bach zien dan de Bach van Der Kunst der Fuge, de Matthäus Passion of Das Wohltemperierte Klavier.

Een mooi voorbeeld van die andere Bach is de cantate Mer hahn en neue Oberkeet, beter bekend onder de bijnaam Bauernkantate. In 1742 was Bach bezig aan een van zijn meesterwerken, zijn Kunst der Fuge. Maar in diezelfde tijd werkte hij ook samen met zijn ‘vaste’ tekstschrijver Picander aan een inhuldigingscantate voor Herr Carl Heinrich von Diskau. Deze had een klein landgoed, genaamd Klein-Zschocher, nabij Leipzig verworven en dat mocht gevierd worden.

De opdracht voor de cantate zal zeker via Picander zijn gelopen. In het dagelijks leven heette Picander Christian Friedrich Henrici en had hij als belastinginner de Herr von Diskau als directe baas. Onder de naam Picander had de dichter-belastinginner behoorlijk naam gemaakt in Leipzig. Dat gegeven en het feit dat hij beroepshalve met Herr von Diskau te maken had, zal wel de reden zijn geweest dat hij een inhuldigingscantate voor Von Diskau schreef. Want zo bijzonder was het verwerven van Klein-Zschocher nu ook weer niet.

Bach zal ook geïnteresseerd zijn geweest in het aanhalen van de banden met Herr von Diskau want de kersverse landeigenaar was tevens als kamerheer ‘Directeur des Plaisirs’ aan het hof van Saksen in Dresden. Bach ambieerde al jaren een goede verbintenis met het Saksische hof.

Helemaal zonder gevaar was het overigens niet om met Picander een inhuldigingscantate te schrijven. Picander stond er om bekend geen blad voor de mond te nemen en van onderhuidse erotische verwijzingen was hij ook niet vies. Zijn huldigingsteksten waren nimmer loze lofredes, een kritische noot zijn handelsmerk.

Het plot van deze ‘cantate burlesque’ is simpel. Een boerenmeisje Mieke en een niet bij name genoemde boerenjongen nemen het leven op het landgoed door. De dominee, de belastinginspecteur, de landheer en zijn vrouw, ze komen allemaal voorbij tot het stel het genoeg vindt en naar de kroeg vertrekt voor een drankje en wie weet wat nog meer.

De tekst is niet altijd meteen te begrijpen. Dat komt omdat Picander nogal wat Saksisch dialect erin mengt en bovendien de actualiteit van augustus 1742 niet meer de onze is. Gelukkig kunnen we dankzij een kroniek van dominee M. Heinrich Engelbert Schwarze uit 1744 veel van de details nu wel begrijpen.

Soms schuilt er achter een klein zinnetje een groot vat aan verdriet. In het recitatief Er hilft uns allen (nr 9) zingt de boerenjongen ‘Ist unser Dorf nicht gut genung letzt bei der Werfung durchgekrochen’. Hiermee wordt gezinspeeld op de rekrutering door het leger waarbij boerenzoons massaal van het platteland werden gehaald. Herr van Diskau was er volgens de voornoemde kroniek in geslaagd bij de laatste sessie begin augustus 1742 – dus zo actueel was de cantate – alle jongens in het dorp te behouden.

Minder te spreken is men over een belastinginspecteur met zijn veel te strenge straffen. In het recitatief Der Herr is gut: alleen der Schösser’ (nr 5) krijgt ‘der Schösser’ (de belastinginspecteur) zelfs het predikaat ‘Schwefelsmann’ mee. Hij is een zwavelman, ofwel: hij komt recht uit de hel. En waarom? Zijn straffen zijn fors. Hij legt een ‘neu Schock’ (een hoge boete) op voor wie zijn vinger in het koude water steekt en dus uit vissen gaat op een verboden plaats. De chroniqueur-dominee klaagde in 1744 inderdaad ook over de strengheid van van de collega’s van Picander.

Viel Söhne für die Schöne

‘Die Schöne’ voor wie de boerenbevolking bidt om ‘viel Söhne’ in de aria ‘Gib, Schöne’ (nr 18) is Frau von Diskau. Het echtpaar had al vijf kinderen groot kunnen brengen, maar alleen dochters. De gewenste erfgenaam moest dus nog geboren worden en de eerste kinderjaren zien te overleven. Maar de boerenbevolking vindt mevrouw wel aardig en bovendien is ze handig. Ze weet uit een ‘Fledermaus’ – de bijnaam voor een klein muntstukje – veel Taler te halen (recitatief ‘Und unsere genädge Frau, nr 11)

Samen achter de schrijftafel

Uit de manier waarop tekst en muziek in deze cantate met elkaar verweven zijn, blijkt wel hoezeer Picander en Bach samen achter de schrijftafel hebben gezeten. In het recitatief ‘Nu, Mieke, gib den Guschel immer her (nr 3) bedelt de boerenjongen om een kusje van Mieke (‘Guschel’ = mondje). Maar Mieke heeft daar niet direct zin in want ‘Du willst hernach nur immer weiter’. Na deze zin komt er een kort tussenspel waarin de strijkers een deel uit het toen overbekende liedje Großvaters Tanz citeren, júist dat deel waarvan de tekst luidt:

‘Mit mir und dir ins Federbett,
mit mir und dir ins Stroh
da sticht dich keine Feder net
da beißt dich auch kein Floh.’

Aan het slot van dit recitatief, waarbij de bas nog plompverloren aan de amoureuze escapades van Herr von Diskau refereert – Von Diskau weet heel goed hoe fijn ‘ein bischen Dahlen schmeckt’, saksisch voor het liefdesspel bedrijven – volgt in de strijkers een verwijzing naar weer een ander populair liedje met de veelzeggende titel Ich bin so lange nicht bey dir gewesen.

Recitatief voor bas en sopraan uit de Bauernkantate van Bach
Bas: Nu, Mieke, gib dein Guschel immer her
Sopraan: Wenn’s das alleine wär.
Ich kenne dich schon, du Bärenhäuter,
Du willst hernach nur immer weiter.
Der neue Herr hat ein sehr scharf Gesicht.
Bas: Ach! unser Herr schilt nicht
Er weiß so gut als wir, und auch wohl besser,
Wie schön ein bisschen Dahlen schmeckt.

Een potpourri

De cantate opent met een ouverture. Bach zet onmiddellijk de toon met een ware potpourri, dat is een aaneenschakeling van korte (dans-)melodieën die zonder enige vorm van overgang aan elkaar geplakt zijn. In het midden van de ouverture, na vier van die ultrakorte fragmentjes, klinkt opeens een bijzonder en gedragen unisono waarna tot slot nog een paar korte fragmentjes volgen.

Ouverture uit de Bauernkantate van Johann Sebastian Bach door het Bach-Collegium Stuttgart o.l.v. Helmuth Rilling

Wie lacht om wie?

Ware boerenmuziek die Bach hier laat weerklinken. Maar stelt u zich de situatie eens even voor. Bij de inhuldiging zal het grootste deel van de genodigden een hoofse dan wel stadse achtergrond hebben gehad, met behoorlijke wat kunst- en muziekonderricht . Ze zitten daar met zijn allen in een boeren omgeving. Maar in plaats van een mooie sinfonie als opening van de inhuldigingscantate klinkt er boerenmuziek. Wie lacht er nu precies om wie? De stadse mensen om de boeren? De boeren om de stadse lui? Of componist en librettist om hun toehoorders?

‘Ein neues Liedchen’ …

Ook later in de cantate spelen Bach en Picander met de tegenstelling tussen stad en platteland. Voordat Mieke en haar lief naar de kroeg afzakken, wil Mieke nog een eerbetoon brengen aan haar nieuwe landeigenaar. Zij zingt daartoe ‘ein neues Liedchen’, de aria Klein-Zschocher müsse (nr 14). De boerenjongen vindt dat liedje veel te overdreven en te stads voor zijn Mieke, waarop Mieke dan maar een volksliedje zingt (Gib, Schöne, nr 18). Dat is echter toch ook weer niet de bedoeling, zodat de boerenjongen zich gedwongen voelt ook een stads liedje te zingen (aria Dein Wachstum sei feste, nr 19).

… of toch niet?

Ook hier spelen Bach en Picander een spel met hun toehoorders. Niet alleen met de tegenstelling tussen stad en platteland. De twee ‘stadse’ aria’s waren namelijk helemaal niet nieuw. Beide aria’s hadden Bach en Picander al samen eerder geschreven voor twee andere cantates.

Behalve veel jolijt – bij toehoorders en bij de makers van deze cantate – dringen zich toch ook veel vragen op. Waarom zou Picander een belastinginspecteur, nota bene een collega van hem, zo op de hak nemen? Waarom waagt Picander zich op het pad van de sociale kritiek en vraagt hij om meer mildheid ten gunste van de arme bevolking (‘Schont nur unsrer Haut’ in de aria Ach, Herr Schösser, nr 6).
Hoe kan het dat Picander zich zo vrijmoedig tegenover zijn baas uit en zich vrolijk maakt over diens liefdesleven? Want het standsverschil was in die tijd in feite nog onoverbrugbaar. Toch heeft Herr van Diskau toegestaan dat het libretto gedrukt werd.

Ook Bach speelt een spel met die standsverschillen door in een werk met boerenmuziek twee aria’s op te nemen die overduidelijk verwijzen naar de kunstmuziek. Waren die onwrikbare standsverschillen dan toch niet zo onwrikbaar? Of doemt hier in de verte al het lichtpuntje op waarop Mozart met zijn Figaro verder koerste?

Essen – barok in het Ruhrgebied

Tegenwoordig is bijna elke locatie goed voor een concert, of het nou een afgedankte kolenmijn of gasfabriek is, een woonkamer of museumzaal of zelfs de vrije natuur. Uiteraard horen we klassieke muziek ook in de prachtige en beroemde concertzalen die de wereld rijk is en daarom reizen MUSICO-gasten graag naar andere steden af.

Kaffee Zimmermann in het middelpunt

Vroeger was dat anders toen muziek hoofdzakelijk aan het hof of in de kerk te horen was. De missen, serenades en oratoria uit die tijd verwijzen daar naar. Dat muziek toen alleen voor een selecte kring toegankelijk was, spreekt voor zich. Het was vooral de verlichting die daar verandering in bracht.

Het koffiehuis van Gottfried Zimmermann aan de Katharinenstraße 14 in leipzig (ets van Johann George Schreiber uit 1720)
Het koffiehuis van Gottfried Zimmermann aan de Katharinenstraße 14 in Leipzig (ets van Johann George Schreiber uit 1720)

Een van de eerste openbare concertlocaties was Kaffee Zimmermann in Leipzig, het stamcafé van het muziekensemble Collegium Musicum. Niemand minder dan Johann Sebastian Bach bivakkeerde daar wekelijks op de vrijdagen vanaf 1729. Het was in dat jaar dat hij de leiding kreeg over dit stedelijk muziekgezelschap van studenten en beroepsmusici, dat door Georg Philipp Telemann was opgericht. Eigenaar Zimmermann stelde een grote en geschikte ruimte voor concerten ter beschikking en zomers werd er in de tuin gemusiceerd. Entréegelden werden niet geheven maar de opbrengst van de toen nog exotische koffie maakte het voor de eigenaar dubbel en dwars waard.

Wereldlijke muziek

Voor Bach verschoof hiermee ineens de aandacht van de kerkmuziek naar de wereldlijke muziek die hij met dit ensemble kon uitvoeren. Hij had nu gelegenheid om het Leipziger publiek kennis te laten maken met grotere werken zoals zijn viool- en klavecimbelconcerten die hij grotendeels in zijn ambtstijd als kapelmeester in Köthen had geschreven. Het hof van Prins Leopold von Anhalt-Köthen was calvinistisch en daarom mocht er geen meerstemmige muziek in de kerk gespeeld worden. Zo ontstond er ruimte voor kamermuziek. Een deel van die muziek kon Bach nu uit de kast trekken, bewerken en aanpassen voor verschillende instrumenten al naar gelang welke solist beschikbaar was. Het is ook vaak niet meer na te gaan voor welk instrument Bach het ene of andere concert geconcipieerd had. Veel van zijn vioolconcerten zijn ook voor klavecimbel gearrangeerd of andersom.

Knus en intiem

In Essen zullen we stervioliste Isabelle Faust in verschillende combinaties horen, samen met de Akademie für Alte Musik Berlin: solistisch, in een dubbelconcert samen met hobo, wat net zo goed een tweede viool had kunnen zijn, en in kamermuziekverband in een triosonate die uit het orgelboekje van Bach komt en natuurlijk ook anders bezet kan worden. De meeste van deze werken zal de oude Bach samen met zijn zonen, knus en intiem, in Kaffee Zimmermann uitgevoerd hebben. Wij hebben, bijna 300 jaar later, de Essener Philharmonie ter beschikking, een moderne naoorlogse en inmiddels ook gerenoveerde zaal voor bijna 2000 man! Hoe zal Bach daar klinken?

Isabelle Faust
Isabelle Faust

Een rijk programma

In het beroemde Leipziger koffiehuis klonk niet alleen muziek van Bach. Het is bij gebrek aan bewijs onmogelijk de door Bach geprogrammeerde muziek in haar totaliteit op te sporen. Wel weten we dat er ook muziek van Georg Friedrich Händel en Alessandro Scarlatti geklonken heeft, precies de twee componisten op ons barok-programma in Essen! Hoe Bach het voor elkaar kreeg, blijft een raadsel maar in hetzelfde jaar dat de opera Alcina van Händel in Londen in première ging, 1735, droeg Bachs Collegium Musicum twee aria’s hieruit voor, vers van de pers: Ruggiero’s ‘Mi lusinga il dolce affetto’, en Alcinas’ eerste aria ‘Di’, cor mio quanto t’amai’.

Van gebedsplaats tot oratorium

Alessandro Scarlatti was een hoogstaande componist uit de late Italiaanse barok die componeerde in het verlengde van Monteverdi en Carissimi. Hij heeft bijgedragen aan een verdere ontwikkeling van de opera en het oratorium. Qua vernieuwing kan hij worden vergeleken met Johann Sebastian Bach bijna een eeuw later. Alleen bij Bach voltrok alles zich in het betrekkelijke isolement van het lutherse Leipzig, terwijl Scarlatti zich ontplooide in de rijke maar ook beperkende aristocratische kringen van Napels en Rome. Ongetwijfeld hebben zijn vernieuwingen invloed gehad op zijn navolgers, waaronder Vivaldi en Händel.

Alessandro Scarlatti
Alessandro Scarlatti

Begeleid recitatief

Scarlatti geldt als uitvinder van het expressieve en door het orkest begeleide recitatief (recitativo accompagnato), tegengesteld aan het secco recitatief dat alleen door de basso continuo werd begeleid. In zijn oratorium Cain, overo il primo omicidio vinden we deze accompagnati op belangrijke momenten, bijvoorbeeld als de stem Gods aan het woord is of als de vermoorde Abel vanuit de hemel zijn treurende ouders Adam en Eva toezingt. Het is indrukwekkend hoe Scarlatti binnen de vorm van recitatief en aria hiermee muzikaal een andere dimensie toevoegt die de dramaturgie ondersteunt.

Verkapte opera

Dit werk mag dan wel oratorium heten, het is eigenlijk een verkapte opera. Il primo Omicidio, zoals het titelblad als ondertitel vermeldt, is het enige van Alessandro Scarlatti’s oratoria waarvan het originele manuscript is overgeleverd zonder dat er verdere kopieën bestaan. Er zijn maar weinig  opnames van dit werk, al werd het onlangs wel concertant uitgevoerd in het Concertgebouw van Amsterdam. Voor een scenische uitvoering moet je dus naar Essen! De enscenering is van de hand van de spraakmakende Duitse theater- en operaregisseur Dietrich Hilsdorf die ik kort geleden meemaakte in Janáceks De zaak Makropulos. Predikaat: fantastisch! Ik ben benieuwd naar zijn visie op een geënsceneerd oratorium.

De Chiesa Nuova (Santa Maria in Vallicella) in Rome, geboorteplaats van het oratorium
De Chiesa Nuova (Santa Maria in Vallicella) in Rome, geboorteplaats van het oratorium

Geboorte van het oratorium

Toen Scarlatti dit werk omstreeks 1700 schreef, was het oratorium reeds volgroeid tot een uitgebreide niet-scenische compositie gebaseerd op een religieus, bij voorkeur bijbels thema. Maar het oratorium ontspringt een eeuw eerder letterlijk in Rome uit de gebedszaal –  oratorio – van de kerk waar Filippo Neri geestelijke oefeningen en gezangen in de volkstaal organiseerde. Dit kwam voort uit de contrareformatorische ideeën die het Concilie van Trente (1545-1563) aandroeg. Het muzikale aandeel van deze oefeningen nam toe en componisten begonnen een eigen bijdrage te leveren. Die vernoemden ze naar de plek van oorsprong, het oratorio. Zo werd het oratorium de geestelijke tegenhanger van de wereldlijke opera, terwijl beide genres stilistisch nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn.

Scenische uitvoering

Dat we dit werk nu geënsceneerd mogen aanschouwen is overigens geen nieuw idee. In Scarlatti’s tijd werden de oratoria waarschijnlijk nog niet scenisch uitgevoerd maar zo’n halve eeuw later wordt er nauwelijks meer onderscheid gemaakt in de terminologie tussen een ‘opera sacra’ en een oratorium, die beiden geënsceneerd uitgevoerd konden worden.

Zo’n geënsceneerde opvoering vond niet plaats in de kerk maar wel in salons en privé-theaters van aristocraten of van de clerus. Wij gaan in Essen naar het Aalto Theater, een ‘modern’ gebouw uit de jaren ’80, gebouwd door de Finse architect Alvar Aalto en in 2008 uitgeroepen tot operahuis van het jaar!

Aalto Theater Essen

Het begin van Covent Garden

In het jaar 1733 kreeg Händel’s Royal Academy of Music in Londen concurrentie. Oorzaak was een rivaliteit tussen Prins Frederick van Wales en zijn vader George II, beschermheer van het King’s Theater aan de Haymarket, Händels domein. Frederick stichtte een tweede operagezelschap, de Opera of the Nobility en benoemde de Napolitaan Nicola Porpora tot directeur. Binnen de kortste keren nam Porpora niet alleen belangrijke zangers en orkestleden van Händel over maar ook ‘zijn’ theater. Händel moest uitwijken naar het nieuwe Theatre Royal Covent Garden. Vanuit ons perspectief was dit geen slechte ruil maar voor Händel was het even wennen. Toch ontpopte zich de verandering als positief. Geprikkeld door de concurrentie schreef Händel naast andere vocale werken de meesterlijke en uitzonderlijke opera Alcina die in het seizoen 1735/36 succesvol in première ging.

Orlando Furioso

Alcina is geïnspireerd op Ariosto’s epische gedicht Orlando Furioso. De tovenares Alcina staat aan de spits van een rij personages die allemaal door dezelfde emotionele keten met elkaar verbonden zijn: Oronte houdt van Morgana, die houdt van Ricciardo (vermomd als Bradamante, de verlaten verloofde van Ruggiero), die van Ruggiero houdt, die weer van Alcina houdt, die ook van hem houdt, maar hem uiteindelijk niet krijgt. Kunt u het nog volgen? Hoe dan ook, Alcina is een echt ‘vrouwelijke’ opera in tegenstelling tot de eerder geschreven ‘mannelijke’ Ariodante, twee opera’s die door Händel verbonden werden door dezelfde bron (Orlando Furioso) en dezelfde zangers.

De prachtige aria ‘Ah! Mio cor’ uit Händels Alcina

Zangers behagen

Het lijkt alsof Händel zijn zangers zoet moest houden zodat elke diva of divo eens een hoofdrol kreeg. Dat deed Händel al eerder in de ‘trilogie’ Giulio Cesare, Tamerlano en Rodelinda. In Alcina voegt hij bovendien een extra personage toe dat uit de lucht lijkt te komen vallen. De enige plausibele reden hiervoor is, dat er in Londen een jonge ster van veertien rondliep, William Savage, die veel applaus oogstte. Als je het manuscript van de maestro ter hand neemt dan zie je, dat hij altijd de naam van de zanger schrijft in plaats van die van het personage.

Scherpe karakterisering

Händel staat bekend om zijn scherpe karakterisering van personages. Alcina is een van zijn meesterlijke, verleidelijke creaties. Als het doek voor haar valt omdat ze verliefd is geraakt op een sterveling die haar afwijst, ontwikkelt het publiek empathie en ontstaat er medelijden met de vrouw die harteloos mannen in stenen beelden veranderd. In de regie van de jonge, gelauwerde Nederlandse Lotte de Beer zullen wij voor vernieuwing komen te staan. In eigen land probeert ze jonger publiek te trekken door opera’s te situeren op ongebruikelijke eigentijdse locaties zoals popfestival Lowlands. Wij gaan haar bekijken in het burgerlijke Opernhaus Düsseldorf dat oorspronkelijk dateert uit de jaren ’70 van de 19e eeuw.

Operaregisseur Lotte de Beer (Foto: Aviya Wyse)
Operaregisseur Lotte de Beer (Foto: Aviya Wyse)

En als dat nog niet alles is wat Essen te bieden heeft, u kunt op de laatste dag van de reis genieten van een rondleiding door de spectaculaire Domschatzkammer en de bezichtiging van een unieke sculptuur, de Gouden Madonna! Ik ben er graag bij!