Iedereen wil een tenor zijn

Ik moet u iets opbiechten: ik kijk soms naar “Op zoek naar Danny en Sandy”, een tv-programma dat door middel van een afvalrace de juiste interpreet zoekt voor de hoofdrollen in de musical Grease. Ik moest er aan denken toen ik nadacht over dit blog over tenoren. Een tenor is eigenlijk zoals Danny: iedereen wil hem zijn. En in de opera heeft de tenor nog een extra aantrekkelijk kantje: hij krijgt uiteindelijk de sopraan (of sterft in zijn poging daartoe, maar dat laten we hier maar even buiten beschouwing). Het moge duidelijk zijn: ik heb een zwak voor tenoren. En nu we toch aan het opbiechten zijn, moet ik er maar gelijk bij vertellen dat ik weliswaar aan het Conservatorium van Den Haag ben afgestudeerd als bariton, maar dat ik begon als tenor. Eigenlijk was het leven als tenor leuker dan als bariton. Een tenor is zeldzamer, gewilder, krijgt beter betaald en heeft ook meestal de grootste kleedkamer.

Ansichtkaart The tenor, 1905
Ansichtkaart The tenor uit 1905, die de draak steekt met het stemtype.

Hoge noten

Maar daar moet natuurlijk wel iets tegenover staan: namelijk de hoge noten. En daar zit hem nou net de angel: de zojuist genoemde voordeeltjes vallen in het niet bij de druk en stress die een tenor in zijn schoot krijgt geworpen. Want elk misstapje vertaalt zich in een vocale uitglijer en heeft menig tenor (beroemd of niet) ook hoongelach opgeleverd. Net als je even denkt dat je de meest mannelijke versie van jezelf aan het presenteren bent, glibber je van je toon af en schiet je stem door naar het falset, waarmee je binnen een aantal milliseconden tot een puber met hormoonproblemen bent gereduceerd.

Uitdagingen van het vak

Waarom dit vak zo moeilijk is werd me duidelijk toen ik een masterclass in Amerika volgde van tenor- en zangdocent-legende Richard Miller. Hij toonde moeiteloos aan dat de tenor veel meer dan elk van zijn andere mannelijke collega’s in en boven zijn passaggio zingt. De passaggio is een prachtige Italiaanse term die de overgang aanduidt tussen de borststem en de kopstem. Niet alleen is de tenor dus de hoogste stem van het mannelijke spectrum, maar ook relatief gezien zingt de tenor vaak hoger dan de bas of de bariton. Dat vraagt om een solide techniek en liefst ook een olifantshuid voor het geval het mislukt.

In onderstaand filmpje is duidelijk te horen hoe meesterlijk Luciano Pavarotti zijn passagio beheerst en door een bepaalde techniek (“dekken” of in het engels “covering”) voorkomt dat zijn hoge tonen te kaal klinken.

Iedere tenor is anders

Het omgaan met de passaggio is voor elke tenor van wezenlijk belang, maar ligt ook voor elke tenor anders. Afhankelijk van de aanleg van de stem (de omvang, de kleur, het vocale gewicht) moet er steeds naar een ideale balans gezocht worden. In het operarepertoire hebben we die balans in bepaalde groepen ingedeeld en op basis daarvan zingt een tenor vaak een bepaald segment aan rollen. Dat noemen we het stemvak. Soms zit een tenor een beetje tussen twee stemvakken in, en soms ontwikkelt hij zich gedurende zijn carrière van een lichter stemvak naar een zwaarder stemvak. Elke indeling in stemvakken is arbitrair en eerder een kunst op zich dan een wetenschap. Voor vandaag heb ik een 5-delige indeling gemaakt, plus een bonusexemplaar. Want laten we wel wezen: van een goede tenor heb je er nooit genoeg!

De lichte tenor

De leggero tenor  (lichtgewicht in het Italiaans), of tenore di grazia (sierlijke tenor), is licht, beweeglijk en in staat virtuoze en hoge passages met versieringen en arpeggio’s uit te voeren. De leggero tenor heeft een hoog stembereik, dat zich soms zelfs uitstrekt tot een aantal tonen boven de hoge C. Anders dan de countertenor is dit type tenor in staat om power in zijn sound te houden en de klank te egaliseren met zijn middenstem. Een bekend voorbeeld van dit type stem is de jonge Juan Diego Flórez (hieronder treedt hij op tijdens het Prinsengrachtconcert in 2002, hij is dan 29 jaar oud)

Lyrische tenor

De lyrische tenor legt net wat meer gewicht in de schaal, zijn stem is vaak heel aantrekkelijk en een stuk ronder dan die van zijn lichtere broertje. Hij zingt ook gemakkelijk hoge noten, maar is meestal net wat minder flexibel. Veel beroemde operarollen zijn geschreven voor de lyrische tenor, denk aan Alfredo in La traviata van Verdi of aan Rodolfo in La Bohème van Puccini. De meeste beroemde tenoren zijn hun carriere begonnen als lyrische tenor. Een lyrische tenro van grote klasse was José Carreras, die hier ‘Che gelida manina’ zingt uit La bohème.

Iets meer kracht

Als de componist behoefte heeft aan meer power, spierballen en vocaal overwicht, komt de spinto tenor op de proppen. Spinto betekend “geduwd” in het italiaans. Het betekent natuurlijk niet dat de stem geduwd moet worden, maar het geeft aan dat er zeker drijfkracht in het geluid zit dat door roeien en ruiten lijkt te gaan. Met de spinto tenor valt niet te spotten! De spinto tenor kwam meer in zwang in de tweede helft van de 19e eeuw  toen de orkest ook groter werden en er meer decibellen van de zangers werden gevraagd. Luister hier naar Jussi Björling in ‘Amor ti vieta’ uit Fedora van Umberto Giordano.

Nog robuuster

Maar het kan nog robuuster: de heldentenor of dramatische tenor. Vaak maken we onderscheid in de Italiaanse of de Duitse versie hiervan.

De Italiaanse dramatische tenor kun je beluisteren in Otello van Verdi, in Pagliacci van Leoncavallo of als Calaf in Turandot. Zijn klank is overweldigend en verzengend. Maar door zijn Italiaanse roots blijft hij ook in staat om relatief hoge noten te zingen die aangenaam klinken. Een fameus stuk voor de Italiaanse heldentenor is de openingszin uit Otello. Hier horen we Franco Corelli na 1’41” inzitten met ‘Esultate!’. Het maakt niet uit hoeveel mensen er nog meer op het toneel staan: hij eist met zijn krachtige en zinderende geluid alle aandacht op.

De heldentenor

De Duitse heldentenor is minstens even krachtig, maar hij combineert dat met een eindeloos uithoudingsvermogen. Zijn rollen zijn de zwaarste in het operarepertoire. Hij zingt soms uren achter elkaar en de rollen eisen daarnaast ook nog veel dramatische uitstraling en soms zelfs filosofisch inzicht. Het is een stemtype dat zijn definitieve uitwerking kreeg in de werken van Richard Wagner. Hij hoeft weliswaar minder hoog te zingen dan zijn Italiaanse evenknie, maar ook voor dit stemtype geldt: velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Gek genoeg hebben we in Nederland altijd een rol van belang gespeeld in dit stemtype. De beroemdste onder hen was ongetwijfeld Jacques Urlus. Hij was gedurende zijn leven een echte ster en hoewel Wagners weduwe Cosima heel bekrompen vocale inzichten had, kon ze niet om de grandeur van Urlus heen. Urlus wist met zijn zingen een fortuin te vergaren en nog altijd prijkt in Noordwijk de mooie villa die hij van zijn honoraria liet bouwen. Hij noemde het Kareol, de plek waar een van zijn meest gezongen karakters – Tristan – opgroeide. Luister hieronder naar zijn interpretatie van Siegmund (uit de opera Die Walküre). Let op hoe baritonaal en donker zijn stem eigenlijk klinkt:

Ongeëvenaarde schoonheid

De kers op de taart: de Mozarttenor! Soms lijkt het dat harder, hoger, sneller altijd loont, maar gelukkig is dat niet zo. De mooiste tenoren doen eigenlijk alleen maar dat wat ze geacht worden te doen: ze veroveren je hart. Niet door hun power, maar puur door hun ongeëvenaarde schoonheid van stem. Bij tenoren heeft dat zelfs een speciale term gekregen: Schmelz. Van zo’n tenor word je week in de knieën en dat geldt ook voor de sopraan van dienst. Ook zij weet: hier kan geen bariton tegenop!

Mezzosopranen staan hun mannetje

In deze aflevering van de serie Stemgeheimen bespreken we het stemtype mezzosopraan. Mezzosopranen hebben het moeilijk in de opera. Ze voelen zich vaak in het verdomhoekje staan, tweederangs ten opzichte van de sopraan, die er aan het einde van de avond ook nog eens met de tenor vandoor mag gaan (of op zijn minst samen de liefdesdood ermee zingt)!

Sommige mezzosopranen staan daarom op hun strepen! Zo eiste de Nederlandse mezzosopraan Jard van Nes kleedkamer nr. 1 (meestal voorbehouden aan de sopraan) als zij de altpartij in Mahlers Tweede Symfonie zong. Deze partij is belangrijker, groter en indrukwekkender; en daarbij hoort dan uiteraard ook een belangrijkere, grotere en indrukwekkendere kleedkamer.

Eigenlijk is dat hele minderwaardigheidscomplex terug te voeren op de naam: mezzosopraan, oftwel halve sopraan. Dat is natuurlijk niet aardig, en vast verzonnen door een echte sopraan. Bovendien klopt de aanduiding niet. Er is maar weinig halfs aan een mezzosopraan. Haar vocale omvang is maar een klein beetje lager dan die van de sopraan, en vaak zelfs omvangrijker. Het is dus niet zo dat een mezzosopraan niet hoog kan zingen als een sopraan (alles is immers relatief), en het is ook niet zo dat je als mezzosopraan aan je studie begint in de hoop als sopraan te eindigen. Het is een zelfstandig stemtype, met zijn eigen kenmerken en uitdagingen. Laten we die kenmerken en uitdagingen eens onder de loep nemen.

Net als het stemvak van sopraan, kent ook het stemvak van mezzosopraan veel verschillende onderverdelingen. Bij mezzosopranen gebruikt men grofweg een indeling in drieën.

De coloratuur mezzosopraan

De coloratuur mezzosopraan is eigenlijk een kleine nichemarkt binnen de mezzosopranen. Ze komt voort uit twee periodes in de muziekgeschiedenis: namelijk muziek oorspronkelijk geschreven voor castraten in de barokperiode en muziek uit de belcanto-periode (denk aan de opera’s van Donizetti en Rossini). Kenmerk van deze muziek is dat het is geschreven voor zeer beweeglijke stemmen en dat de tessituur wat lager ligt dan die van sopranen.

‘Una voce poco fa’ uit Il barbiere di Siviglia (Gioacchino Rossini) door Isabel Leonard als Rosina

De lyrische mezzosopraan

De lyrische mezzosopraan is het stemvak dat veel zangeressen het minst aantrekkelijk vinden. Het omvat vaak minder sexy rollen. Of beter gezegd: rollen van een andere sekse. Veel van de zogenoemde ‘Hosenrollen’ zijn voor dit stemtype geschreven. Dit zijn rollen waarin een vrouw (een mezzosopraan in dit geval dus) de rol van een man zingt. Denk aan Cherubino in Mozarts Le Nozze di Figaro, Octavian in Der Rosenkavalier van Richard Strauss, of Hänsel in Hänsel und Gretel van Humperdinck. In al deze gevallen gaat het om een jongen of jonge man, maar wordt de partij gezonden door een vrouw. Veel beginnende operagangers vinden dit verwarrend. Ze weten niet zo goed waar ze nu naar zitten te kijken: ze zien immers een vrouw die een man speelt. Een goede tip die ik ooit kreeg: als op het toneel een persoon een rok aanheeft, is het 99% van de gevallen een vrouw. Het lijkt misschien simpel, maar het heeft mij erg geholpen.

Overigens zijn er ook lyrische mezzosopraan-partijen waar veel eer mee te behalen valt en waar sprake is van een op-en-top vrouw: Dorabella in Così fan tutte van Mozart en Charlotte in Werther (Massenet) moeten het hebben van charme en prachtige toonvorming.

‘Voi che sapete’ uit Le nozze di Figaro (Wolgang Amadeus Mozart) door Marianne Crebassa als Cherubino

De dramatische mezzosopraan

Vaak zijn deze dames voorbehouden om moeders en heksen te spelen. Begrijpt u inmiddels waar het complex vandaan komt? Jammer, want het stemvak is vaak zeer interessant. De rollen uit dit stemvak behoren tot de meest interessante uit het hele repertoire. Vaak zijn de karakters complex, tot op het hysterische af. De klank van dit soort stemmen is warm, rijk en de zangeres kan gemakkelijk heel luid zingen, en is daardoor ook geschikt bij opera’s waar sprake is van een grote orkestpartij. Geen wonder dat we deze rollen vaak terugvinden in de tweede helft van de 19e eeuw. Zo hebben Verdi (Azucena in Il trovatore), Wagner (Kundry in Parsifal) en Strauss (Klytämnestra in Elektra) heel indrukwekkende muziek voor deze stemsoort geschreven.

‘Ich habe keine gute Nächte’ uit Elektra (Richard Strauss) door Brigitte Fassbaender als Klytämnestra

De alt – de witte ravin onder de mezzosopranen

Ik moet in deze blog ook nog even ingaan op een stemsoort die aan het uitsterven is. Nou ja uitsterven, het was altijd al een schaars fenomeen. Namelijk dat van de alto (ook wel contralto genoemd). De alt heeft het laagste bereik van de vrouwenstemmen en was tot 1800 nooit echt in de picture voor een rol in de opera. Men vond de stemsoort niet interessant of aangenaam genoeg. Toch zijn er in het operarepertoire wel een aantal pareltjes te vinden: Olga in Jevgeni Onegin van Tsjaikovski en de titelrol in The Rape of Lucretia (Britten).

‘Il principe gualtiero’ uit: Suor Angelica (Giacomo Puccini) door Ewa Podles als La zia prinicpessa

Bluff your way into opera

Wilt u echt indruk maken op een operafeestje? Laat dan terloops de stemvakken Dugazon of Falcon vallen. Ze zijn vernoemd naar twee beroemde zangeressen uit de 19e eeuw. Madame Dugazon (eigenlijk Louise-Rosalie Lefebvre) werd aan het begin van de 19e eeuw een ster bij de Opéra-Comique in Parijs. Haar rollen waren vaak moeders of vrouwen die hun vroege jeugd al achter zich hadden (daar is het vooroordeel weer!). De stem van Madame Dugazon is waarschijnlijk vrij licht van kleur geweest en zouden wij tegenwoordig misschien wel als sopraan bestempelen.

Cornelie Falcon was van een andere orde. Zij was een grote ster aan de Opéra in Parijs. Haar grootste succes had ze met de rol van Valentine in Les Huguenots van Meyerbeer. Haar stem werd omschreven als vol, welluidend en met een donkere kleur. Bovendien was ze een begenadigd actrice. De rollen die zij zong, werden later bekend als Falcon-rollen (Rachel in La juive, Alice in Robert le diable en Julia in La vestale). Of het technisch allemaal in de haak was, is nog maar de vraag. Haar carrière was extreem kort: Op haar 23e verloor ze haar stem tijdens een uitvoering van Louis Niedermeyer’s Stradella om hem daarna nooit meer terug te vinden.
Cora Canne Meijer beschikte over een breed (opera)repertoire en zag zichzelf als een Dugazon-mezzosopraan.

Siete canciones populares españolas (Manuel de Falla) door
Cora Canne Meijer

Slotconclusie

Mezzosopranen, een saai en bloedeloos stemvak? Zeker niet! Alhoewel ze misschien ondergesneeuwd dreigen te raken door ronkende tenoren of zinderende sopranen, staan mezzosopranen zeker hun mannetje (al dan niet in een Hosenrol)!

Sopraan ben je nooit alleen

In de vorige twee afleveringen van deze serie Stemgeheimen sprak ik over de standaardindeling van de mannelijke en vrouwelijke stem (sopraan, alt, tenor, bas) en de geschiedenis en de benaming hiervan. Tevens kwam een nadere specificatie binnen deze stemtypes aan de orde en de aspecten van een stem waarmee deze te beschrijven is. Denk dus niet alleen aan stembereik, maar ook aan stemgrootte (mogelijkheid tot een groot of juist een kleiner volume) en de stemkleur. Daarnaast zijn ook bijvoorbeeld iemands fysieke verschijning, de leeftijd, de ervaring en de wens of de ‘drive’ om bepaalde (opera)rollen te willen zingen, van groot belang.

Op dit moment wordt het tijd dat we de verschillende stemvakken eens wat nader gaan beschouwen. We beginnen meteen maar met de meest ingewikkelde indeling, namelijk die van de sopraan. Geen van de stemsoorten valt in zoveel gedetailleerde stemvakken uiteen als de sopraan. Om het enigszins overzichtelijk te houden, beperk ik me tot negen (!) stemtypes. Ik zal steeds het gebruikelijke bereik van het stemvak aangeven, kort de karakteristieken omschrijven, een aantal van de typische rollen voor het betreffende stemvak opnoemen en – om het geheel ook auditief en visueel te staven – een video tonen die het stemvak duidelijk in beeld en geluid brengt.

De soubrette

Omvang: c’ tot c ‘’’.
De soubrette is vaak de tweede sopraan rol in een opera, dat wil zeggen ondergeschikt aan de hoofdrol die gezongen wordt door de eerste sopraan. Meestal zingt de soubrette een zus of een vriendin van de protagoniste. Het bereik en het volume van de soubrette is niet per se erg groot, maar de stem moet natuurlijk wel enig volume hebben om over een orkest te kunnen dragen. Vooral de hogere tonen (in vakjargon: de top) en die in het middenregister (ofwel: het midden) moeten helder en goed aanspreekbaar zijn. Het lagere register mag eventueel wel wat zwakker zijn. Dit stemtype is licht en flexibel. De zangeres moet daarnaast goed kunnen acteren. Vaak staat een soubrette tegenover een dramatische sopraan en om te voorkomen dat een soubrette vocaal het onderspit delft tegenover haar grotere pendant, is het karakteriseren van een rol (dus ook door het toneelspel) van het grootste belang.

Belangrijke rollen: Papagena (Die Zauberflöte), Gianette (L’elisir d’amore), Barberina (Le nozze di Figaro).

Eva Liebau zingt ‘L’ho Perduta…Me Meschina!’ uit Le Nozze di Figaro van Mozart, Salzburger Festspiele 2006

Licht-lyrische coloratuursopraan

Omvang: c’ tot f’’’.
Deze licht-lyrische coloratuursopraan is de lichtere variant van de coloratuursopraan. De stem valt op door een sterke top en een zeer wendbare stem die haar in staat stelt de virtuositeit van de rollen te kunnen bemeesteren. Het timbre van de stem laat zich bij voorkeur omschreven als charmant, innemend en onschuldig. In deze categorie vallen ook veel rollen waarbij veel wordt geëist van het acteren van de zangeres (denk bijvoorbeeld aan Despina in Cosí fan Tutte).

Belangrijke rollen: Norina (L’elisir), Zerbinetta (Ariadne auf Naxos), Nedda (Pagliacci).

Kathleen Battle zingt ‘Una donna a quindici anni’ uit Così fan tutte van Mozart, Salzburg, 1982

Licht-lyrische sopraan

Omvang: c’ tot cis’’’.
De rollen met een licht-lyrische sopraan portretteren vaak vrouwen die op de drempel van volwassenheid staan. De stem heeft een sterkte top (maar hoeft minder hoog te zijn dan die van de licht-lyrische coloratuursopraan), en het lage register kan wat minder kleur hebben. Dit stemtype zit ergens tussen de soubrette en de vol-lyrische sopraan.

Belangrijke rollen: Susanna (Le nozze di Figaro), Nanetta (Falstaff), Marzelline (Fidelio).

Barbara Bonney zingt ‘Sul fil d’un soffio etesio’ uit Falstaff van Verdi

Vol-lyrische coloratuursopraan

Omvang: c’ tot f’’’.
Idealiter is de stem van een vol-lyrische sopraan warm, wendbaar en elegant. Het is eigenlijk een stemtype dat net een maatje groter is dan de licht-lyrische coloratuursopraan, en het legt wat meer vocaal gewicht in de schaal. Het lage register heeft bij dit type nog duidelijk kracht.

Belangrijke rollen: Frau Fluth (Lustigen Weiber), Juliette (Roméo et Juliette), Sesto (Giulio Cesare).

Diana Damrau zingt ‘Je veux vivre’ uit Roméo et Juliette van Gounod, 2017

Vol-lyrische sopraan

Omvang: c’ tot cis’’’.
Het belangrijkste kenmerk van de vol-lyrische sopraansoort is schoonheid. Schoonheid van stem en idealiter ook uiterlijke schoonheid. De rollen zijn vaak vrouwenfiguren waar iedereen voor valt. Vocaal komt dat tot uiting in een weldadig, warm en rijk timbre. De omvang van de stem is wat minder groot dan van andere sopraansoorten, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door voluptueuze tonen in het midden- en lage register.

Belangrijke rollen: Mimi (La Bohème), Cio-Cio-San (Madame Butterfly), Tosca (Tosca).

Angela Gheorghiu zingt ‘Si. Mi chiamano Mimi’ uit La bohème van Puccini

Licht-dramatische coloratuursopraan

Omvang: c’ tot f’’’.
De licht-dramatische coloratuursopraan combineert de flexibiliteit van de lyrische sopraan met de zwaarte van een dramatische sopraan. De stem beschikt over een sterke top en een glanzend timbre. Veel van de rollen zijn technisch enorm veeleisend en vragen om een ware ademkunstenares. Onder de beweeglijke sopranen (coloratuur) is deze variant technisch misschien wel de lastigste.

Belangrijke rollen: Norma (Norma), Lucia (Lucia di Lammermoor), Violetta (La traviata).

Erika Miklósa zingt ‘É strano, é strano ‘ uit La traviata van Verdi, 2010

Licht-dramatische (spinto) sopraan

Omvang: c’ tot c’’’.
De Italiaanse term ‘spinto’ betekent ‘geduwd’, en beschrijft de intensiteit waarmee de sopranen in deze categorie de meest dramatische (en vaak ook hogere) frasen zingen. Niet alle dramatische sopranen maken overigens gebruik van deze spinto-techniek en ook niet alle muziek vraagt erom. Spinto zingen wordt vaak geassocieerd met muziek uit het verismo (laat 19e eeuw Italië).

Belangrijke rollen: Giselda (I Lombardi), Amelia (Simon Boccanegra), Santuzza (Cavalleria rusticana)

Karita Mattila zingt ‘In quelle trine morbide’ uit Manon Lescaut van Puccini.

Vol-dramatische coloratuursopraan

Omvang: c’ tot f’’’.
Dit is misschien wel de zeldzaamste vogel in de sopranenvolière. Niet geheel onbegrijpelijk: deze sopraan moet in staat zijn om twee elementen die soms diametraal tegenover elkaar staan, op perfecte wijze te combineren. De stem moet dus zeer krachtig zijn, maar ook warm. De hoge noten klinken briljant, de stem is flexibel, maar kan ook zeer dramatisch in haar zeggingskracht zijn.

Belangrijke rollen: Boleyn (Anna Bolena), Donna Anna (Don Giovanni), Elvira (Ernani).

Anna Netrebko zingt de cabaletta uit de waanzinsscène in de tweede akte van Anna Bolena van Donizetti, 2011 in the Metropolitan Opera.

Vol-dramatische sopraan

Omvang: a tot c’’’.
Vol-dramatische sopranen hebben een breed en zwaar timbre, klinken vaak metalig, misschien zelfs een beetje scherp. Het zijn de echte powerstemmen uit het (laat)romantische Duitse repertoire. De ligging van de partijen is gemiddeld genomen minder hoog dan die van haar sopraanzusters. De stemmen zijn volumineus, aanwezig, donker en rijk. Doordat veel van de opera’s waarin deze vrouwen optreden, worden begeleid door ruim 100-koppige orkesten (of meer), moet de stem een enorme draagkracht hebben, ook in het midden en lage register.

Belangrijke rollen: Kundry (Parsifal), Klytemnästra (ElektraI), Didon (Les Troyens).

Extra als sub-stemvak valt hier misschien nog de hoog-dramatische sopraan te vermelden die in staat is om nog meer intensiteit in de stem te stoppen en een enorme straalkracht in het hogere register heeft. Denk qua rollen hierbij aan Brünnhilde (Der Ring des Nibelungen),Frau (Die Frau ohne Schatten), Isolde (Tristan und Isolde).

Een vrouw met diepe zielenroerselen

Dit overzicht van sopranen eindigt met dezelfde opname als aflevering 2 van deze serie. Gewoon omdat er zelden zo’n treffend voorbeeld en technisch smetteloze uitvoering van dit extreme stemvak is geweest. Nilsson toont met al haar kwaliteiten aan dat Isolde een vrouw is met diepe zielenroerselen. Dit geluid, deze statuur en uitstraling passen één op één op de rol die ze vertolkt. Datzelfde kan en moet idealiter natuurlijk gezegd worden over alle andere zangeressen en de rollen die vertolken. Veel van de rollen zijn niet inwisselbaar. Een sopraan die Isolde zingt, zingt zelden ook Violetta uit La traviata. En de charme en koketterie van Reri Grist past precies bij de rollen die zij zong.

Birgit Nilsson zingt ‘Liebestod’ uit Tristan und Isolde van Richard Wagner

In de volgende aflevering neem ik u mee naar de donkere evenknie van de vrouwenstem: de mezzosopraan en alt. Maar ook daar geldt: ze komen voor in allerlei vormen en gradaties!!

Wat is een stemtype?

In mijn vorige blog uit deze serie (Stemgeheimen – de basis) heb ik de benamingen van de verschillende stemsoorten besproken. Van laag naar hoog waren dat bas, tenor, alt en sopraan. Eigenlijk is dit slechts een uiterst grove indeling die zich met name richt over de omvang (in vakjargon: ‘ambitus’) van de te zingen partij. Uiteraard komt die omvang het liefst overeen met het bereik van de stem die zo’n partij moet zingen. Simpel gezegd betekent het dat een zanger alle noten van een partij moeten kunnen zingen.

Van bereik tot kleur, alles telt

Elke stem heeft van nature een makkelijk zingbaar bereik. Vaak zie je ook dat door de ontwikkeling van de stem dat bereik ook uit te breiden is. Het is niet ongebruikelijk dat personen met een grote vocale aanleg of personen die al lang en technisch aan hun stem werken, zo’n drie octaven kunnen zingen. Maar het bereik van een stem is niet enige dat een stem bepaalt. Zaken als kleur, souplesse, glans en vocaal gewicht zijn minstens van even groot belang. Zodra je die aspecten in ogenschouw neemt, spreekt men eerder van stemtypes. Dit zijn verfijningen binnen de stemsoort en beschrijven door hun naamgeving de typische kenmerken van de stem.

Langs de vocale meetlat

Binnen de operawereld staan die stemtypes synoniem voor een reeks operarollen. Anders dan het bereik van de noten die op papier staan (die moeten op de een of andere manier tot klinken komen, daar kan in principe niet aan getornd worden) zijn de kenmerken van de stem moeilijk te vatten in harde meetbare elementen. Hierbij komt het veeleer aan op kennis van het repertoire, het in kunnen schatten van het vocale materiaal, een jarenlange ervaring van het luisteren naar opera’ (waarbij het live ervaren vaak weer heel anders is dan opgenomen stemmen) en ook een flinke portie (goede) smaak. Operaliefhebbers doen niets liever dan hun geliefde of gehate zangers langs de vocale meetlat leggen en vanuit de luie stoel bepalen welke rol nou zo (on)geschikt voor iemand is.

Fysieke aanleg

Maar voordat u zich op een operapremière in zo’n (vaak verhitte) discussie mengt, is het goed om enige kennis van die stemtypes te hebben. Ik hoop u door middel van deze serie wat meer over de achtergronden van de verschillende stemtypes te kunnen geven. Een goed uitgangspunt voor mij is de fysieke aanleg van de zanger.

Ik maak hier graag een vergelijking met de sport. Als u naar de openingsceremonie van de Olympische Spelen kijkt en de atleten van de verschillende landen het stadion ziet binnenlopen, dan kunt u puur op basis van hun fysieke verschijning al een goede gooi doen naar het onderdeel waar de atleten voor uit zullen komen. De 1,55 meter grote, maar redelijke gespierde turnster van 15 verwar je niet snel met de pezige ellenlange marathonloopster van 30. Bij die boom van een kerel, met een nek als mijn beenomvang, zit u eerder op het spoor van kogelstoten dan van wielrennen. Een zwemmer heeft een ander lijf dan een badmintonspeler. En een bierbuikje roept misschien wel de associatie op met darten (of is dat niet olympisch?), maar niet met de Olympische tienkamp. Enfin, u begrijpt wat ik bedoel. Hier spelen twee aspecten een rol: de fysieke uniciteit was bij deze topsporters vrijwel zeker van begin af aan duidelijk. Dit leidde haast automatisch tot de keuze voor een bepaalde sport. En door de specifieke training werd hun fysieke kenmerken die beïnvloedbaar zijn, nog eens onderstreept.

Een kogelstootster wordt nooit een marathonloopster

Zo ongeveer gaat het met zangers ook. Een goede zangleraar kan vaak al na een paar tonen van een ongeschoolde zanger te hebben gehoord, vaststellen wat de typische kenmerken van een stem zijn. Heel anders dan bij sport is de activiteit die de zangers moeten uitvoeren, steeds dezelfde. Met andere woorden: het stemapparaat functioneert hetzelfde bij de lichtste sopraan als bij de donkerste bas. Dus ook al hoor je bij een beginnende zanger welke kant het zich op kan ontwikkelen, eerst zal iedere zangstem van een goede techniek moeten worden bediend. Pas dan kunnen de natuurlijk aangelegde kenmerken van de stem tot groei en bloei komen. Maar per saldo geldt hier het zelfde adagium als bij de sport. Net zo min je van een kogelstootster geen marathonloopster kan maken (en omgekeerd), ligt het niet voor de hand dat een soubrette zich zal ontwikkelen tot een grote dramatische sopraan.

Ik probeerde deze introductie tot stemtypes te schrijven zonder stemtype-jargon te gebruiken. Bij de vorige zin is me dat niet gelukt: soubrette en dramatische sopraan, het zijn twee benamingen van zeer specifieke stemtypes, waar dus ook ook bepaalde (type) rollen bij horen in de opera. Bij elk type behoort een bepaalde kleur en sommige aspecten zijn voor de ene stem heel makkelijk uitvoerbaar, maar voor de andere juist heel moeilijk (en vice versa).

Rita Streich en Birgit Nilsson

In de volgende afleveringen neem ik u mee naar de intrigerende maar soms verwarrende en polariserende wereld van de stemtypes. Op uw volgende operafeestje staat u zo uw vocale mannetje! Luister in de tussentijd eens naar een typisch voorbeeld van een soubrette sopraan (Rita Streich) en een dramatische sopraan (Birgit Nilsson).

Rita Streich zint ‘Mein Herr Marquis’ uit Die Fledermaus van Johann Strauss
Birgit Nilsson zingt ‘Liebestod’ uit Tristan und Isolde van Richard Wagner

Volgende keer zal ik u meer vertellen over over de verschillen tussen beide (soorten) sopranen.

Stemgeheimen – de basis

Voor u als trouwe lezers van het MUSICO-blog heeft de stem misschien geen geheimen meer, maar als ik op reis ben, krijg ik vaak vragen over wat nu precies een countertenor is, waarom de ene sopraan totaal niet klinkt als de andere sopraan en natuurlijk de altijd ietwat vermoeiende vraag waarom sommige sopranen en tenoren zo dik zijn. In deze nieuwe serie ‘Stemgeheimen’ proberen we u mee te nemen in de wereld van de stemsoorten, stemvakken en stemrariteiten. In de komende afleveringen zal gesproken worden over stemclassificaties binnen de opera, de fysieke achtergrond van bepaalde stemsoorten (denk aan castraten of countertenoren) en over tradities en gewoonten.

Technische basis

Tijdens het eerste jaar muziekwetenschap dat ik volgde aan de Universiteit van Utrecht, was één van de verplichte hoofdvakken ‘Akoestiek en Instrumentenleer’. Tijdens deze lessen werden we onderwezen in (geluids-)golfleer, absorptie-eenheden (wist u dat een mens ook een absorptie-eenheid is??) en Helmholtz-resonantie. Gelukkig had ik een bèta-achtergrond en was het relatief makkelijk te volgen, maar voor mijn alfa-medestudenten bleek het vaak één van de zwaarste colleges te zijn.

Hameren op slaginstrumenten

Een deel van de lessen was gewijd aan het instrumentarium dat je tegenkomt in de klassieke muziek. Van oudsher al houden veel musicologen zich bezig met hoe je deze instrumenten in groepjes moet indelen. Ik snapte er het nut nooit helemaal van, maar onze docent hamerde (!) erop dat de piano bij de slaginstrumenten moest worden ingedeeld. Dat wil zeggen: als je uitging van het indelingscriterium van speelwijze. Strikt genomen wordt de snaar bij de piano aangeslagen door het hamertje, ergo de piano is een slaginstrument.

‘De stem is geen instrument’

Je zou verwachten dat aan de menselijke stem toch ook wel minstens een lesuurtje zou worden besteed. Niets was minder waar. De docent dicteerde: ‘Instrumenten zijn verlengingen van het lichaam en geen onderdelen van het lichaam zelf, ergo de stem is geen instrument.’ Als beginnend zangertje ergerde me dat, maar ik vermoed nu dat hij ermee wilde zeggen dat alle muziekinstrumenten (apparaten dus eigenlijk) proberen om zo dicht mogelijk in de buurt van de menselijke stem te komen. Toch een gemiste kans om die aanstaande musicologen niet van een betere basiskennis van de stem te voorzien.

Yma Sumac, de legendarische zangeres met een bereik van vijf octaven. Niet iedereen is een stemsoort in te delen!

Fluïde indeling

Maar laten we bij het begin beginnen. Op school heeft u waarschijnlijk allemaal wel kennis gemaakt met de termen sopraan, alt, tenor en bas. En als u in een koor heeft gezongen, bent u ook onderdeel geweest van één van deze stemgroepen. Persoonlijk ben ik mijn zingende carrière begonnen als tenor (ik zong tenor bij de Bachvereniging, het World Youth Choir en het Stuttgarter Kammerchor), maar ontwikkelde ik me later tot bariton (en kreeg een aanstelling als eerste bas in het Groot Omroepkoor). Zo zie je maar, bepaalde dingen hoeven niet voor eeuwig te zijn. En dat is misschien wel de eerste belangrijke les: De indeling in stemsoorten, stemvakken en stemgroepen is gebaseerd op bepaalde criteria, maar is ook altijd fluïde.

Kyrie uit de Missa l’homme armé I van Johannes Regis. Een klassieke vierstemmige polyfonie, met enigszins afwijkende benamingen voor de stemtypen. De altuspartij wordt hier contratenor genoemd (deze namen werden door elkaar gebruikt), terwijl de superiuspartij (ofwel de hoge partij) hier discantus heet.

Terug naar die oorspronkelijke namen. Waar komen ze vandaan? En wat betekenen ze eigenlijk. We gaan van de lage stemmen naar de hoge:

Bas

Dit komt van het latijnse ‘bassus’ wat diep of laag betekent. Een heel duidelijke omschrijving, passend ook bij de functie. De bas vormt binnen een meerstemming geheel het fundament van de compositie. Van oorsprong bedoelde men overigens hiermee te zeggen dat de partij onder de tenor ligt.

Stembereik van de bas op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)
Stembereik van de bas op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)

Tenor

Dit komt van het Latijnse ‘tenere’ wat zoiets als ‘vasthouden’ betekent. Een ietwat enigmatische benaming, want wat wordt er nou precies vastgehouden. De term stamt uit de periode van de middeleeuwen, de tijd dat ook de eerste meerstemmige muziek ontstond. De muziek ging uit van een bepaalde melodie waar andere stemmen tegenaan konden zingen (als dan niet in consonantie of dissonantie. De stem die deze uitgangsmelodie in heel lange noten zong, noemde men de tenor. De tenor ‘houdt’ dus de melodie vast. Van oudsher zie je dat het bereik van tenorpartij uit dit tijdsvak min of meer overeenkomt met de gemiddelde mannelijke stem. Tegenwoordig associëren we de tenorstem veel meer met een (extreem) hoge zangstem, iets wat voor veel mannen juist onbereikbaar lijkt.

Stembereik van de tenor op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)
Stembereik van de tenor op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)

Alt

Dit komt van het Latijnse ‘altus’ wat ‘hoog’ betekent. Elke koorzanger zou nu op moeten veren in verbazing, want tegenwoordig denkt vrijwel iedereen bij een altstem aan Aafje Heynis, Jard van Nes of Kathleen Ferrier. Lage stemmen dus juist! Om de oorsprong van het woord te bevatten moeten we opnieuw terug naar de vroege meerstemmige muziek. Zoals hierboven al aangegeven zong de tenor de melodie in langgerekte noten.. Degene die lager zong dan de melodie, noemde men bassus, en degene die hoger zong, noemde men altus. In latere tijden (denk vooral aan de romantiek) is de altuspartij meer geëvolueerd tot een vrouwenstemsoort. 

Stembereik van de alt op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)
Stembereik van de alt op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)
Voor velen hét voorbeeld van de altstem: de donkere stem van Kathleen Ferrier

Sopraan

Dit komt van het Latijnse superius wat ‘boven’ betekent. En met boven wordt dan eigenlijk ‘boven de altus’ bedoeld. Zo kun het hele vocale spectrum beschreven worden. In de middeleeuwen werd deze hoogste stem ook door mannen gezongen. In de loop van de tijd evolueerde deze stem echter naar wat wij nu sopraan noemen en qua hoogte eigenlijk niet meer door de mannelijke stem (al dan niet in falset, daar komen we in een latere aflevering nog over te spreken) kan worden gezongen. Voor een sopraanstem heb je dus een vrouw nodig of een jongen die nog niet de stembreuk heeft doorgemaakt (in feite pre-puberaal).

Stembereik van de sopraan op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)
Stembereik van de sopraan op een klavier, waarbij de zwarte stip de centrale C aangeeft (Bron: wikipedia)

In deze wetenschap luistert u al heel anders naar met name de vroege koormuziek uit de westerse muziekgeschiedenis. Later in de barok komt er grote nadruk te liggen op de virtuositeit en extremiteiten van de stem. Men neemt geen genoegen meer met puur natuur, en cultiveert zelfs een onnatuurlijke stemsoort: de castraat. Maar daarover meer in de volgende aflevering!