Opera zonder liefde

‘Ik hoor er geen muziek in.’
Het lijkt een flinterdun verhaal: een jonge vrouw wordt ontvoerd, de vader gelooft het niet en uit verdriet stort de jonge vrouw zichzelf in een ravijn. Componist Alberto Franchetti was dan ook niet erg onder de indruk, toen librettist Luigi Illica hem dit libretto voor een nieuwe opera aanbood. Met de woorden ‘ik hoor er geen muziek in’ sloeg hij het aanbod van Illica resoluut af. Er was niet eens ruimte voor een mooi liefdesduet.
Nu had Franchetti eerder ook al de libretti voor Tosca en Andréa Chenier van Illica afgeslagen, dus misschien lag het werk van Illica hem gewoon niet zo. In elk geval pakte Illica zijn papieren weer bij elkaar, ging naar huis, bracht nog enkele verfijningen aan in zijn werk en bood het vervolgens aan Pietro Mascagni aan die onmiddellijk verkocht was. Mascagni was op dat moment zelf ook op zoek naar een idee voor een nieuwe opera. ‘Nieuwe vormen openen, als het ware, een nieuwe horizon, een nieuw soort expressie.’ Dat had Mascagni goed gezien: Illica schreef Iris op een nieuwe manier, met minder woorden en met meer poëzie. En bovendien sprak de achterliggende boodschap van Iris Mascagni aan.

Japonisme

Mascagni ging direct aan de slag met de muziek. Dat wil zeggen: hij stortte zich op een studie Japanse muziek en Japanse instrumenten. Want Illica’s verhaal speelt zich af in Japan; eind 19e eeuw legde men een enorme fascinatie voor Japan aan de dag, nadat men tijdens de Wereldtentoonstellingen in de jaren ’60 voor het eerst de Japanse kunst had leren kennen. Maar die flinke dosis japonisme was niet het enige wat Mascagni intrigeerde. Want dit Geisha-drama doet wellicht denken aan Puccini’s Madama Butterfly – die overigens pas zes jaar later in première zou gaan – maar deze opera gaat vooral over goed en slecht. Titelpersonage is een natuurmeisje. Haar naam Iris is daar al een directe verwijzing naar: zij is puur, onschuldig en fragiel. Lijnrecht hier tegenover staan de mannen Osaka en Kyoto. Osaka is een edelman die wel zin heeft in een avontuurtje met Iris, en Kyoto zal hem wel even helpen zijn plannen tot uitvoer te brengen zonder zich af te vragen wat Iris wil. Dat deze heren de namen van steden dragen, is veelzeggend. Maar zelfs de vader van Iris blijkt een grote egoïst.

Wereldberoemd op je 28e en dan?

Pietro Mascagni werd op 28-jarige leeftijd ineens wereldberoemd om zijn eerste opera die hij schreef, Cavallleria rusticana. Deze opera was wereldnieuws in operaland, en een nieuw genre geboren. De zogenaamde veristische opera waarin het dagelijks leven op het podium werd uitgebeeld. In Cavalleria rusticana draait het om een overspelige echtgenoot die aan het eind door zijn rivaal in een duel wordt gedood. Liefde, jaloezie en moord; dat was vaker vertoond in de opera, maar niet zo dicht bij het dagelijkse leven van de bezoeker in de zaal: geen prinsen, geen mythische figuren of historische helden, maar gewoon de vrachtwagenchauffeur die om de hoek woonde.

Het succes van Cavalleria was tegelijkertijd fantastisch en angstaanjagend voor Mascagni, want elk volgend werk dat hij componeerde werd naast de meetlat van Cavalleria rusticana gelegd. De ene opera kreeg geen goedkeuring, ómdat het zo anders was dan ‘Cav’ en de volgende opera verdroeg het publiek niet, ómdat het te veel zou lijken op ‘Cav’. Het ging een beetje zoals met het succes dat Arnold Schönberg met zijn Verklärte Nacht behaald had. ‘Componeer nog eens zoiets’, kreeg hij als opdracht, waarop Schönberg later als volgt reflecteerde: ‘Wen I am asked why I no longer compose as I did when I wrote Verklärte Nacht, I generally reply that I do still compose in the same way, but it’s not my fault if people do not realise it.’

Zo moet ook Mascagni dat gevoeld hebben met elke opera die hij na Cavalleria rusticana componeerde. Kort en goed, Iris is typisch een Mascagni-opera met een schatkist aan melodieën, maar absoluut geen tweede Cavalleria rusticana, verre van dat. Of we op deze opera nog het etiket ‘veristisch’ mogen plakken, is een definitiekwestie. Wat men precies onder veristische opera mag en kan verstaan, daarover bestaat geen eensgezindheid.

Hoe het ook zij, Mascagni wist in zijn tijd met Iris toch behoorlijk wat succes te boeken tot de overweldigende triomfen van Madama Butterfly zijn opera langzaamaan deden vergeten. Uiteraard kende Puccini Iris, en kende hij Mascagni: ze waren kamergenoten geweest. En niet alleen deelde hij met Mascagni dezelfde librettist en speelde ook zijn opera zich af in Japan, hij nam ook het woordloos zingen uit Iris over in zijn opera.

Van veristische opera naar een symbolistisch sprookje

Iris is echter totaal anders van aard dan Cavalleria rusticana en ook van Madama Butterfly. In Iris vindt men geen zwoele Siciliaanse paasochtend waarmee Mascagni zijn eerste opera mee kleurde, noch het overvloedige Japanse coloriet waarmee Puccini zijn Madama Butterfly overgoten had. Dat de opera zich in Japan afspeelt, is eigenlijk bijzaak. Een bijzaak waarvoor Mascagni dan weer wel veel tijd nam met zijn studie naar Japanse muziek en Japanse muziekinstrumenten die in de partituur uiteindelijk een bescheiden rol spelen. Iris is in de eerste plaats een symbolistisch sprookje over de onschuld van een rurale maatschappij en de corruptie van een verstedelijkte maatschappij, over donker en licht, over goed en slecht.

De opera opent in de nacht, met een bijzondere solo voor contrabas, waarna voorzichtig de eerste zonnestralen zich aandienen, culminerend in een schitterende zonsopgang waarbij een koor optreedt als personificatie van de zon (‘io son la vita’ – ik ben het leven).

Begin van Iris (La notte – I fiori – Son io, la vita!) uit Iris van Pietro Mascagni, Chor und Orchester der Berliner Operngruppe o.l.v. Felix Krieger (14 maart 2020)

Iris is een jonge vrouw, een meisje eigenlijk nog, die in het licht en de warmte van de zon goedheid en liefkozingen herkent. Zij spreekt de taal van de zon. Haar vader ziet dat licht niet, hij is letterlijk en figuurlijk blind. Hij merkt dan ook niet dat zijn dochter ontvoerd wordt door Kyoto en Osaka met hulp van het spel van een troep rondtrekkende poppenspelers; hij gelooft onmiddellijk dat Iris het slechte pad heeft gekozen en vervloekt haar zodra hij haar terugvindt in een liederlijke bordeelwijk van Tokio zonder zich af te vragen hoe zij daar terecht is gekomen. Iris is daar zo ontsteld en bedroefd over dat zij zich van het leven beroofd door zich in een ravijn te gooien. Hallucinerend hoort Iris hoe de egoïstische versies van de blinde vader, Osaka en Kyoto van zich laten horen.

De egoïsten

Osaka zingt: ‘Je sterft als een bloem die sterft om haar geur. In mijn grimmig egoïsme neem ik nu elders mijn fantasielach en lied. Dat is leven! Tot ziens!’
Kyoto’s egoïsme laat weten: ‘Ik draag het livrei van de grootste van alle koningen: de lust! Nu zijn we hier. Ik door mijn onmenselijke gemeenheid, jij omdat je het slachtoffer bent van je eigen schoonheid. Waarom? Ik weet het niet. Zo is het leven! Ik ga nu!’
Het egoïsme van de blinde vader moppert: ‘Helaas, wie gaat het vuur aansteken in de winter (…)? Dat is de gedachte die de oorzaak is van mijn tranen en die de oorzaak is van mijn diepste verdriet. Dat is het leven! Vaarwel!’

Iris sterft als de eerste zonnestralen haar gezicht raken en de zon zingt: ‘Iris, onsterfelijke Iris, kom tot mij! Geef je lichaam aan de bloemen, je ziel is van mij.’
In de woorden van Mascagni bevrijdt Iris zich zo van ‘duistere visioenen van menselijk egoïsme’ en keert ze terug ‘naar de harmonie en de pracht van het licht – de taal van de eeuwigen.’

Waar is het liefdesduet?

Het lijkt een doodzonde in de Italiaanse opera, maar toch deed Mascagni het. Hij componeerde een opera zonder liefdesduet, maar schreef in plaats daarvan een symbolistisch drama waarin hij alle fascinaties van het einde van de 19e eeuw liet samenkomen: japonisme, symbolisme, pandeïsme, expressionisme.

Reisverslag: Berlijn september 2019

Wat een luxe om je meteen op de dag van aankomst in Berlijn vol in het muzikale avontuur te kunnen storten! Op de eerste dag toog de MUSICO-groep naar de Philharmonie, de schitterende concertzaal, voor een concert in het kader van het Musikfest Berlin met het orkest van de Deutsche Oper onder leiding van Donald Runnicles. Voor de pauze een ronkende Coriolan Ouverture van Beethoven om mee te beginnen, en meteen een verrassing: in plaats van de eerder aangekondigde Alice Coote stapte de Amerikaanse mezzosopraan Susan Graham het podium op om Berlioz’ cantate La Mort de Cléopâtre te zingen. En hoe! Dit is repertoire dat de mezzo in het bloed zit. Ze is bijna zestig, maar van enige slijtage was niets te merken: haar volle, romige stem staat nog als een huis! Ze gaf een intense, dramatische vertolking die de zaal moeiteloos het verhaal in zoog.

De Philharmonie in Berlijn (Foto: Benjamin Rous)
De Philharmonie in Berlijn (Foto: Benjamin Rous)

Nog meer Berlioz

Na de pauze meer Berlioz: hoogtepunten uit zijn grootse opera Les Troyens. Allereerst de instrumentale introductie van de vierde akte, de ‘Koninklijke jacht en storm’. Wat een ongelooflijke, opwindende muziek is dit toch! Berlioz weet werkelijk alles uit het orkest te halen wat er in zit, met verrassende combinaties van instrumenten, klanken en ritmes. 
Na enkele balletfragmenten weer vocale muziek, en ook nu weer, zoals eerder al wél was aangekondigd, Susan Graham, dit keer in de rol van een andere onfortuinlijke koningin, Dido. Aan haar zijde de Duitse tenor Klaus Florian Vogt. Samen maakten zij een magisch moment van het grote liefdesduet van Dido en Aeneas, waarbij hun stemmen zich liefdevol en sensueel om elkaar heen wonden. Daarna de aria’s van Aeneas en Dido uit de laatste akte van de opera. Vogt zong gepassioneerd en krachtig, maar van bladmuziek. Graham had dat extra geheugensteuntje niet nodig, en gaf een doorleefde vertolking van Dido’s ontroerende afscheid van haar volk en het leven die in alles klopte. De groep was het er na afloop roerend over eens: de reis had eigenlijk niet beter kunnen beginnen!

Susan Graham en Klaus Florian Vogt bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)
Susan Graham en Klaus Florian Vogt bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)

De traditionele stadsrondrit

De MUSICO-groep startte de eerste volle dag in Berlijn traditioneel: met een stadsrondrit. Berlijn is zo’n immens grote stad dat je eigenlijk alleen zo een beetje een beeld kunt krijgen van de vele gedaanteverwisselingen die de stad in de loop der tijd heeft ondergaan. Er is zoveel over Berlijn te vertellen dat je met drie uur eigenlijk alleen nog maar het topje van de ijsberg hebt gehad, maar onze enthousiaste gids – in 2003 vanuit Nederland naar Berlijn getrokken om er een paar maanden te gaan studeren en nooit meer vertrokken – gaf een fantastische, heldere uitleg over de historische hoogtepunten.

Langs de Reichstag tijdens de stadsrondrit (Foto: Benjamin Rous)
Langs de Reichstag tijdens de stadsrondrit (Foto: Benjamin Rous)

Een controversiële Forza

’s Avonds naar de Deutsche Oper voor een voorstelling van Verdi’s La forza del destino, in een regie van regisseur Frank Castorf. Castorf is vooral bekend als toneelregisseur, en waagt zich maar zelden aan opera. In 2013 regisseerde hij de Ring in Bayreuth, met gemengde reacties. Vanavond werd de MUSICO-groep getrakteerd op Duits regietheater in zijn meest zuivere vorm. Castorf gebruikte beeldprojecties (live gefilmd) om handelingen achter het toneel te laten zien. Ook, en dat was een stuk controversiëler, laste hij gesproken toneelteksten in tussen, en soms ook tijdens de muziek. Castorf wilde hiermee extra betekenis geven aan de context van de handeling: kritiek op oorlog, commentaar op de corrumperende werking van geld, en zelfs de problemen van het Europese koloniale verleden kwamen aan bod. Dat wekte op een gegeven moment dusdanig de irritatie van een deel van het Berlijnse publiek dat de voorstelling door geroep uit de zaal (o.a. ‘Viva Verdi!’) eventjes stil werd gelegd.

Discussie uitlokken

En het moet gezegd: het doel van Castorfs interventies was lang niet altijd duidelijk. Hij bouwde ermee een soort parallelle laag in de opera die het soms moeilijk maakte de hoofdhandeling te volgen: het menselijke brein is nu eenmaal niet gemaakt om meerdere dingen tegelijk te kunnen volgen. En opera, met zijn combinatie van muziek, zang en toneel, is wat dat betreft al een uitdagende kunstvorm. Als de symbolen die de regisseur aanreikt dan nog goed te plaatsen zijn, kan het een verrijking zijn van de ervaring. Maar Castorf deed Verdi’s Forza bijna bezwijken onder het gewicht van zijn ideeën, en had eerlijk gezegd over de hoofdhandeling van de opera zelf niet veel nieuws te vertellen. Het luide boegeroep veranderde tijdens het slotapplaus al snel in luid applaus voor de zangers en het orkest, want muzikaal mocht de voorstelling er zijn. Vooral de heroïsch stralende tenor van Russell Thomas mocht er zijn, en de groep was ook uitermate enthousiast over de diepe bas van Marko Mimica die de rol van Padre Guardiano zong. Na afloop werd er nog lang en heftig nagepraat. Niet alleen over de vraag wat het nou allemaal betekende, maar ook of je je als regisseur wel zulke vrijheden mag permitteren. Als Castorfs doel het uitlokken van discussie is, is hij daarin in ieder geval voor de MUSICO-groep helemaal in geslaagd!

Slotapplaus bij La forza del destino in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)
Slotapplaus bij La forza del destino in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)

Fotografie in de ochtend

‘Wie Berlijn zegt, zegt kunst en cultuur, in alle mogelijke uitingsvormen. Vanochtend stond de fotografie centraal. In het C/O Berlin (Care Of Berlin), gevestigd in het historische Amerikahaus – waar tijdens de scheiding van de stad culturele activiteiten van de Amerikaanse ambassade plaatsvonden – bezocht de MUSICO-groep twee tentoonstellingen: Unseen, met werk van de beroemde Amerikaanse fotograaf Robert Frank (die twee dagen voor de opening van de huidige tentoonstelling overleed) en No photos on the dance floor! waarin de befaamde en beruchte Berlijnse clubcultuur centraal stond.

Het Amerikahaus, waar fotomuseum C/O Berlin is gevestigd (Foto: Benjamin Rous)

Het ongeziene wordt zichtbaar

Twee compleet verschillende onderwerpen, maar toch met de nodige raakvlakken. Frank is de fotograaf van de ‘kleine geschiedenissen’, die een feilloos oog had voor de verborgen verhalen achter de situaties die hij op straat tegen kwam. Door slim te spelen met wat hij wel en niet liet zien, kon hij in een enkele foto hele verhalen vertellen. En dat spelen van wel en niet laten en kunnen zien, was ook van toepassing op de andere tentoonstelling: als foto’s verboden zijn op de dansvloer (om de vrijheid van de feestgangers te kunnen garanderen), hoe kun je dan toch iets van de sfeer en de mystiek van die clubs weergeven? Foto’s van lege clubs overdag, of van de nietszeggende ingang: wat gebeurt daar allemaal als er wel gefeest wordt? En de nasleep: vermoeide of uitgelaten mensen na het dansen: wat is er eerder gebeurd. Twee tentoonstellingen die je verder laten denken dan het beeld dat je direct voor ogen krijgt.

Een heerlijke Ballo

’s Avonds Verdi’s Un ballo in maschera, opnieuw in de Deutsche Oper. En dat was, zoals velen in de groep terecht opmerkten, balsem voor de ogen na de controversiële La forza del destino van gisteren. De al meer dan 25 jaar oude productie van de beroemde Duitse regisseur Götz Friedrich ging nergens over het randje, maar gaf wel een consequente omkadering voor de opera met mooie, strakke toneelbeelden. Friedrich liet zich vooral inspireren door de historische koning Gustaaf III, een van de hoofdpersonages in de opera, en dan vooral diens liefde voor het theater. De regisseur liet zien hoe de koning zijn leven als theater leefde, met als mooi slotbeeld zijn buigingen aan de hofhouding, stervend, in een clownspak, nog één laatste keer ‘in karakter’, dat mooi aansluit op de tragische en komische elementen die Verdi in zijn opera zo briljant wist te vermengen.

Geen Beczala, maar viva Popov!

De beroemde Poolse tenor Piotr Beczala zou aanvankelijk zingen, maar moest op doktersadvies volledige stemrust houden. De groep heeft hem niet al te veel hoeven missen, want zijn vervanger, Dmytro Popov, bleek een fantastische zanger met een prachtig geluid en een soepele hoogte. Ook de rest van de cast was van een bijzonder hoog niveau: Irina Churilova zong een diep ontroerende Amelia en bariton Thomas Lehman als haar man Anckarström zong krachtig zonder te hoeven forceren. De Kroatische dirigent Ivan Repušić bleek een uitstekend gevoel te hebben voor Verdi’s muziek, en wist zowel het pathos, het drama en de luchtigheid van de opera prachtig te treffen. Minder voer voor discussie dan gisteren misschien, maar wel een avond van onvervalst operagenot.

Slotapplaus bij Un ballo in maschera in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)

Excursie naar de Gemäldegalerie

Dat je in Berlijn als kunstminnaar je hart op kunt halen bleek maar weer eens tijdens de excursie van vanochtend: in de Gemäldegalerie kreeg de groep een rondleiding langs enkele hoogtepunten van het museum, en verbaasde zich over de omvang en de kwaliteit van de collectie. En wat wordt kunst kijken toch oneindig veel leuker als je weet hoe en waarnaar je moet kijken. Zo speelt Titiaan in zijn Venus en de orgelspeler een slim spel over de vraag wat het hogere zintuig is: zicht of gehoor. En is De bron van de Jeugd van Lucas Cranach de Oude een schilderij waar je misschien niet direct bij stil zou blijven staan, nu betoverde die bijzondere voorstelling waarop oude vrouwen veranderen in bekoorlijke jonge hofdames, opeens. En in tegenstelling tot veel musea in Nederland hoef je hier niet over de hoofden te lopen, en kun je rustig en aandachtig genieten van de schitterende schilderijen.

Titiaans Venus en de Orgelspeler in de Gemäldegalerie (Foto: Benjamin Rous)
Titiaans Venus en de Orgelspeler in de Gemäldegalerie (Foto: Benjamin Rous)

Cavalleria rusticana en Pagliacci

In de avond ging de groep opnieuw naar de Deutsche Oper voor de laatste opera van het programma. Of liever gezegd opera’s, want het was de beurt aan de beroemde operatweeling Cavalleria rusticana en Pagliacci. De avond begon licht teleurstellend met het nieuws dat Eva-Maria Westbroek, die Santuzza zou zingen, vervangen was door de Russische mezzo Elena Zidkhova. Die zong krachtig, maar wist in haar zang misschien te weinig de kwetsbaarheid van het onfortuinlijke meisje dat door Turridu verleid en afgedankt wordt, te suggereren. Roberto Alagna was de grootste naam van de avond, die beide mannelijke hoofdrollen zong. Als Turiddu liet hij horen nog steeds over een formidabele stem te bezitten, maar ook bij hem miste de groep wat subtiliteit. Wel mooi was de enscenering, onder en naast een niet afgebouwde snelweg die de Siciliaanse setting van het verhaal op een moderne manier perfect wist te vangen. Aan het einde werd het lijk van de in een duel vermoorde Turridu van het viaduct afgegooid. Maar leek dat niet wat té opzichtig op een pop?

Schijn en werkelijkheid

Dat neppe aspect bleek echter de perfecte opmaat en brug voor de tweede helft van de avond. Pagliacci begon na de pauze met een herhaling van de slotakkoorden van Cavalleria rusticana, met hetzelfde toneelbeeld, waarna het decor voor onze ogen uit elkaar werd gehaald: het werd meteen duidelijk dat de Engelse regisseur David Pountney het hier over een heel andere boeg zou gaan gooien. Een deconstructie van het toneel, waarbij steeds de kunstmatigheid van het toneel en het spelen werd benadrukt. De groep komedianten bleek een groep beroemde acteurs, en Pountney speelde de rest van de voorstelling met het idee van roem en het feit dat dit soort sterren min of meer publiek bezit zijn: wij smullen van de misère van beroemdheden, zij zijn voor een deel afhankelijk van de publieksgunst en dus steeds gedwongen ook een deel van zichzelf aan ons te blijven geven, waarbij de grens tussen publiek en privé, tussen theater en de werkelijkheid, moeilijk te trekken is. Precies het thema waar het in Pagliacci om gaat. Silvio, in het oorspronkelijke verhaal de minnaar van Nedda, wordt hier een wat treurige superfan, een handtekeningenjager die iets te veel aandringt en in de waan leeft – zoals dat soort superfans soms doen – dat zij op dezelfde manier over hem denkt als hij over haar.

Stertenor Roberto Alagna tijdens het slotapplaus van Pagliacci (Foto: Benjamin Rous)
Stertenor Roberto Alagna tijdens het slotapplaus van Pagliacci (Foto: Benjamin Rous)

Een welluidend besluit

Een geweldige vondst, die zorgde voor een buitengewoon spannende voorstelling waarbij elk beeld nieuwe associaties en mogelijkheden voor interpretatie opwierp. In tegenstelling tot het Duitse regiethater van Castorf in La forza del destino hier dus de positieve variant van regie: een idee dat de thematiek van de opera verrijkt, ook al gaat het soms tegen het eigenlijke verhaal uit het libretto in. Daarbij hadden we hier een echte topcast. Alagna was een bezeten en arrogante Canio, en kreeg een luide ovatie na afloop. Maar vrijwel net zo enthousiast was het publiek, én de MUSICO-groep, over de fenomenale bariton Carlos Alvarez, die als Tonio met zijn prachtig dramatische bariton elke vileine nuance van dat personage tevoorschijn toverde. Minstens zo imposant was sopraan Aleksandra Kurzak (in het echte leven de levenspartner van Alagna) als Nedda: wat een stem, en wat een rijkdom aan details en dynamiek. Iemand die het aandurft niet altijd mooi te zingen, en daardoor des te overtuigender. Als ‘superfan/stalker’ Silvio viel bovendien de prachtige stem op van de jonge Australische bariton Samuel Dale Johnson. Paolo Arrivabeni, die tot enkele jaren geleden de Opéra Royal de Wallonie van Luik leidde, zweepte het orkest op tot dramatische hoogten en intensiteit, en wist hen een volbloed Italiaans geluid te ontlokken. 

Voldaan en opgewonden verliet de groep het theater: een geweldig besluit van een memorabele reis naar Berlijn.

Seizoensopening 2019/2020 De Nationale Opera

Het nieuwe seizoen bij de Nationale Opera opende 5 september jl. met een nieuwe productie van een geliefd operaduo. Cavalleria rusticana van Pietro Mascagni en Pagliacci van Ruggero Leoncavallo werden in 1893 voor het eerst op één operatoneel samengevoegd en gaan sindsdien bij operakenners door het leven onder de term Cav/Pag, refererend naar de titels én de volgorde waarin ze op één avond worden opgevoerd. Met die traditie brak de productie van de Canadese topregisseur Robert Carsen al in de seizoensbrochure: Carsen zou ons beide werken in omgekeerde volgorde laten zien.

Brandon Jovanovich als Canio in Pagliacci (© De Nationale Opera / foto BAUS)

De voorstelling begon dus met Pagliacci, een werk waarin jaloezie en verraad centraal staan, maar dat tevens een visie op theatermaken geeft. In hoeverre is theater in staat de werkelijkheid weer te geven? Waar houdt theater op en begint het echte leven? Met een joyeuze muzikale toon zoekt componist Leoncavallo naar de antwoorden op die vragen. In het echte leven wordt Canio (de sterk acterende tenor Brandon Jovanovich) bedrogen door zijn vrouw/vriendin Nedda (sopraan Ailyn Pérez, die dramatiek en koketterie moeiteloos combineert). Het toeval wil dat zij als hoofdrolspelers in hun rondtrekkende commedia dell’arte-toneelstuk eenzelfde verhaal vertellen. Als tijdens hun uitvoering de gespeelde emoties 1-op-1 overeenkomen met de emoties uit het echte leven, staat Canio niet meer voor zichzelf in en steekt hij zowel Nedda als haar minnaar Silvio (bariton Mattia Olivieri) neer.

Droste-effect

Meester-regisseur Carsen bracht binnen het aloude voorstelling-binnen-een-voorstelling-principe nog een extra laag aan, of eigenlijk twee. Op de eerste drie rijen van de zaal bleek zeer verrassend het voltallige operakoor te hebben plaatsgenomen. Zij vormden het publiek dat zowel naar het commedia dell’arte-verhaal van Pagliacco en Colombina keek, maar ook naar het persoonlijke relaas van de acteurs Canio en Nedda. En wij als publiek keken dan weer naar het operakoor. Snapt u het nog?

Het decor (Radu Boruzescu) was een tot leven gebracht Droste-effect waarin steeds een realiteitslaag werd toegevoegd. De vele kostuumwisselingen (kostuums van Annemarie Woods) – waarin steeds opnieuw dezelfde kleren werden aangetrokken – maakten duidelijk dat een afschuwelijke ontknoping onvermijdelijk was. Kortom: er was geen verschil tussen theater en realiteit. Zo gaf Robert Carsen ons een fraai lesje in verismo, de Italiaanse operastijl waar het gaat om de oprechtheid en rauwheid van een verhaal over échte mensen (in dit geval acteurs van een theatergroep).

Het koor van De Nationale Opera blijkt in Cavalleria rusticana óók maar een rol te spelen (© De Nationale Opera / foto BAUS)

Toeschouwer of acteur

Na de pauze bleek er nog een laag te kunnen worden toegevoegd. Het koor dat tijdens Pagliacci nog écht had gefunctioneerd als toeschouwers, bleek die rol uiteindelijk ook maar te hebben geacteerd. Cavalleria rusticana begon waar Pagliacci eindigde: twee doden op het toneel omgeven door een geschokte menigte. Tijdens de plechtige openingsmuziek (in deze partituur van Mascagni is religie nooit ver weg) lopen de acteurs weg. Een klassieke Verfremdungsmethodiek à la Bertolt Brecht die hier echter niet opgaat. Want nog altijd blijken we te kijken naar acteurs die een rol spelen. Dit keer spelen ze de rol van zichzelf. Het koor schminkt zich af, er worden voorbereidingen getroffen voor een nieuwe productie en er wordt muzikaal gerepeteerd (het is een briljante vondst om de koordirigente Ching-Lien Wu ook in een rol als koordirigente op te laten treden). In deze setting van een operabedrijf speelt zich het persoonlijke relaas van Santuzza af (Anita Rachvelishvili liet haar wonderschone mezzosopraan in alle gradaties klinken!). Zij is niet langer welkom in deze groep. Net als Canio in Pagliacci wordt ook zij bedrogen door haar minnaar Turridu (de glorieus zingende Brian Jagde), die zijn oog opnieuw heeft laten vallen op zijn ex-geliefde Lola (Rihab Chaieb). Santuzza informeert Alfio (Ramon Burdenko) over zijn overspelige vrouw, en mannelijke jaloeziegevoelens leiden ook hier tot de dood. Net als in Pagliacci sterft ook hier de overspelige door de hand van de bedrogene. ‘Boontje komt om zijn loontje’ lijken beide stukken aan de toeschouwers te willen leren.

Anita Rachvelishvili als Santuzza in Cavalleria rusticana (© De Nationale Opera / foto BAUS)
Anita Rachvelishvili als Santuzza in Cavalleria rusticana (© De Nationale Opera / foto BAUS)

Absorbeer het onverwachte

Aanvankelijk denk je als toeschouwer dat het einde van de opera je opnieuw in de vorm van een voorstelling zal worden gepresenteerd. Daar werkt iedereen immers de gehele tijd naar toe. Carsen geeft ons niet wat wij als publiek willen (een lekker realistisch verhaal), maar laat de laatste momenten afspelen op een volledig leeg toneel, met achterin een grote spiegel. We zien onszelf als we goed kijken, maar ook het koor staat met hun gezicht naar spiegel. Eindelijk zijn zij niet langer acteurs, maar mensen van vlees en bloed. Hier brengt Carsen – wellicht tot frustratie van sommigen – opnieuw een realiteitslaag aan. Hij geeft hiermee een visitekaartje van het moderne theater af: schud de verwachting van je af en absorbeer het onverwachte. Een mooi uitgangspunt voor het begin van een nieuwe periode bij de Nationale Opera, die vanaf dit seizoen geleid zal worden door intendant Sophie de Lint.

Met blote handen naar de apotheose

De Lint kreeg overigens gelijk al een grote logistieke puzzel te verwerken. De oorspronkelijke gevraagde dirigent Sir Mark Elder moest om gezondheidsredenen verstek laten gaan. Met kunst- en vliegwerk wist het operahuis hun toekomstige chef-dirigent Lorenzo Viotti toch nu reeds in te zetten. En zo maakt Viotti twee jaar eerder dan gepland zijn debuut bij de Nationale Opera. Viotti is een ietwat flegmatieke dirigent, niet de springerige jonge hond die je op grond van zijn leeftijd (29 jaar) zou verwachten. Daardoor mist de voorstelling soms wat innerlijke drive en opzwepende energie, maar weet hij vrijwel altijd het legato en zangerige van de muziek te benadrukken. Voor het beroemde intermezzo uit Cavalleria rusticana legde hij het stokje neer, en boetseerde met zijn blote handen en het Nederlands Philharmonisch Orkest de gedroomde overgang naar de anti-apotheose van deze voorstelling.

Cavalleria rusticana & Pagliacci, het volmaakte koppel

In 1893 voerde de Metropolitan Opera in New York de opera Pagliacci van Ruggero Leoncavallo voor het eerst uit. Met een lengte van nog geen anderhalf uur was het werk wat kort voor avondvullend operavermaak, en de briljante oplossing van de directie was om een tweede opera aan het programma toe te voegen: het een paar jaar eerder geschreven Cavalleria rusticana van Pietro Mascagni. Daarmee begon de Met een traditie die tot op de dag van vandaag voortduurt; al snel kwam het koppel liefko­zend als CavPag bekend te staan.

Pietro Mascagni en Ruggero Leoncavallo

Het is misschien niet zo vreemd dat de opera’s aan elkaar gekoppeld zijn. De opera’s werden een paar jaar na elkaar geschreven, en hebben allebei ogenschijnlijk realistische en gewelddadige plots. Beide werken gaan over overspel, jaloezie en wraak, en eindigen in de gewelddadige dood van een van de hoofdpersonages. Bovendien vertegenwoordigen de twee werken een nieuwe stroming in de Italiaanse opera van de late negentiende eeuw, het zogenaamde verismo.

Verismo

De term verismo verwijst naar het Italiaans woord ‘vero’, dat ‘waar’ betekent en suggereert dat de componisten van deze stroming een zekere mate van realisme nastreefden; dat de Italiaanse opera van de late negentiende eeuw ‘uit het leven gegrepen’ zou zijn. Deze componisten liftten mee op het succes van een literaire stroming met dezelfde naam, die zich inderdaad richtte op het vertellen van hedendaagse verhalen, waarbij scherpe maatschappijkritiek niet geschuwd werd. 

De componisten van het muzikale verismo gingen in hun streven naar realisme veel minder ver. Mascagni, Leoncavallo en hun tijdgeno­ten ruilden in hun opera’s weliswaar vaak de traditionele koningen, goden en mythische helden in voor boeren, dorpsbewoners en ar­tiesten als hoofdpersonen, maar voor hen was de realiteit uiteinde­lijk niet veel meer dan een decor, een artistiek middel om hun ope­ra’s krachtiger te maken en emoties directer over te brengen. Zij koppelden dat aan een muzikale taal die directer en minder gestileerd was dan die van hun voorgangers. 

Een scène uit Cavalleria rusticana bij de première in 1890.

Twee opera’s, twee gezichten

In hun opera’s zoeken Mascagni en Leoncavallo steeds manieren om hun publiek te verrassen. Mascagni doet dat vooral in muzikaal opzicht: hij speelt met de verwachtingen van de luisteraar en doorbreekt traditionele patronen om een realistisch tintje aan zijn opera te geven. Zo onderbreekt hij de ouverture van de opera om de tenor een aubade aan zijn geheime minnares te laten zingen. Maar verder is het verhaal van Cavalleria rusticana recht door zee: what you see is what you get. 

Leoncavallo gaat nog een stapje verder, en speelt in zijn opera bewust met de tegenstelling tussen het toneel en de realiteit. Regelmatig stappen de operapersonages in hun rol als komediant en er weer uit, en brengen zo expliciet het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid, tussen spel en oprechtheid. Leoncavallo lijkt het publiek uit te dagen: jullie willen in het theater misschien afstand bewaren tot wat er op de bühne gebeurt, maar kijk maar eens of dat lukt!

Enrico Caruso als Canio in Leoncavallo’s Pagliacci

Twee hoogtepunten

Mascagni geeft ons direct en invoelbaar drama, en gebruikt de realistische setting van het dorp als een snelkookpan voor emoties en geweld. Leoncavallo maakt het concept van realisme in de opera, het kenmerk van het verismo, tot onderwerp van de opera zelf, en bouwt een tweede laag in de opera, die het verhaal zelf voedt en ver­rijkt. Daarom werken de twee opera’s zo goed als koppel: de twee zijn verschillend genoeg om op zichzelf mateloos te blijven boeien, en belichten allebei een andere kant van het operarealisme. Cavalleria rusticana en Pagliacci vormen de voorhoe­de, maar misschien ook meteen de volmaaktste uiting van het veris­mo.