‘Ik hoor er geen muziek in.’
Het lijkt een flinterdun verhaal: een jonge vrouw wordt ontvoerd, de vader gelooft het niet en uit verdriet stort de jonge vrouw zichzelf in een ravijn. Componist Alberto Franchetti was dan ook niet erg onder de indruk, toen librettist Luigi Illica hem dit libretto voor een nieuwe opera aanbood. Met de woorden ‘ik hoor er geen muziek in’ sloeg hij het aanbod van Illica resoluut af. Er was niet eens ruimte voor een mooi liefdesduet.
Nu had Franchetti eerder ook al de libretti voor Tosca en Andréa Chenier van Illica afgeslagen, dus misschien lag het werk van Illica hem gewoon niet zo. In elk geval pakte Illica zijn papieren weer bij elkaar, ging naar huis, bracht nog enkele verfijningen aan in zijn werk en bood het vervolgens aan Pietro Mascagni aan die onmiddellijk verkocht was. Mascagni was op dat moment zelf ook op zoek naar een idee voor een nieuwe opera. ‘Nieuwe vormen openen, als het ware, een nieuwe horizon, een nieuw soort expressie.’ Dat had Mascagni goed gezien: Illica schreef Iris op een nieuwe manier, met minder woorden en met meer poëzie. En bovendien sprak de achterliggende boodschap van Iris Mascagni aan.
Japonisme
Mascagni ging direct aan de slag met de muziek. Dat wil zeggen: hij stortte zich op een studie Japanse muziek en Japanse instrumenten. Want Illica’s verhaal speelt zich af in Japan; eind 19e eeuw legde men een enorme fascinatie voor Japan aan de dag, nadat men tijdens de Wereldtentoonstellingen in de jaren ’60 voor het eerst de Japanse kunst had leren kennen. Maar die flinke dosis japonisme was niet het enige wat Mascagni intrigeerde. Want dit Geisha-drama doet wellicht denken aan Puccini’s Madama Butterfly – die overigens pas zes jaar later in première zou gaan – maar deze opera gaat vooral over goed en slecht. Titelpersonage is een natuurmeisje. Haar naam Iris is daar al een directe verwijzing naar: zij is puur, onschuldig en fragiel. Lijnrecht hier tegenover staan de mannen Osaka en Kyoto. Osaka is een edelman die wel zin heeft in een avontuurtje met Iris, en Kyoto zal hem wel even helpen zijn plannen tot uitvoer te brengen zonder zich af te vragen wat Iris wil. Dat deze heren de namen van steden dragen, is veelzeggend. Maar zelfs de vader van Iris blijkt een grote egoïst.

Wereldberoemd op je 28e en dan?
Pietro Mascagni werd op 28-jarige leeftijd ineens wereldberoemd om zijn eerste opera die hij schreef, Cavallleria rusticana. Deze opera was wereldnieuws in operaland, en een nieuw genre geboren. De zogenaamde veristische opera waarin het dagelijks leven op het podium werd uitgebeeld. In Cavalleria rusticana draait het om een overspelige echtgenoot die aan het eind door zijn rivaal in een duel wordt gedood. Liefde, jaloezie en moord; dat was vaker vertoond in de opera, maar niet zo dicht bij het dagelijkse leven van de bezoeker in de zaal: geen prinsen, geen mythische figuren of historische helden, maar gewoon de vrachtwagenchauffeur die om de hoek woonde.
Het succes van Cavalleria was tegelijkertijd fantastisch en angstaanjagend voor Mascagni, want elk volgend werk dat hij componeerde werd naast de meetlat van Cavalleria rusticana gelegd. De ene opera kreeg geen goedkeuring, ómdat het zo anders was dan ‘Cav’ en de volgende opera verdroeg het publiek niet, ómdat het te veel zou lijken op ‘Cav’. Het ging een beetje zoals met het succes dat Arnold Schönberg met zijn Verklärte Nacht behaald had. ‘Componeer nog eens zoiets’, kreeg hij als opdracht, waarop Schönberg later als volgt reflecteerde: ‘Wen I am asked why I no longer compose as I did when I wrote Verklärte Nacht, I generally reply that I do still compose in the same way, but it’s not my fault if people do not realise it.’
Zo moet ook Mascagni dat gevoeld hebben met elke opera die hij na Cavalleria rusticana componeerde. Kort en goed, Iris is typisch een Mascagni-opera met een schatkist aan melodieën, maar absoluut geen tweede Cavalleria rusticana, verre van dat. Of we op deze opera nog het etiket ‘veristisch’ mogen plakken, is een definitiekwestie. Wat men precies onder veristische opera mag en kan verstaan, daarover bestaat geen eensgezindheid.
Hoe het ook zij, Mascagni wist in zijn tijd met Iris toch behoorlijk wat succes te boeken tot de overweldigende triomfen van Madama Butterfly zijn opera langzaamaan deden vergeten. Uiteraard kende Puccini Iris, en kende hij Mascagni: ze waren kamergenoten geweest. En niet alleen deelde hij met Mascagni dezelfde librettist en speelde ook zijn opera zich af in Japan, hij nam ook het woordloos zingen uit Iris over in zijn opera.
Van veristische opera naar een symbolistisch sprookje
Iris is echter totaal anders van aard dan Cavalleria rusticana en ook van Madama Butterfly. In Iris vindt men geen zwoele Siciliaanse paasochtend waarmee Mascagni zijn eerste opera mee kleurde, noch het overvloedige Japanse coloriet waarmee Puccini zijn Madama Butterfly overgoten had. Dat de opera zich in Japan afspeelt, is eigenlijk bijzaak. Een bijzaak waarvoor Mascagni dan weer wel veel tijd nam met zijn studie naar Japanse muziek en Japanse muziekinstrumenten die in de partituur uiteindelijk een bescheiden rol spelen. Iris is in de eerste plaats een symbolistisch sprookje over de onschuld van een rurale maatschappij en de corruptie van een verstedelijkte maatschappij, over donker en licht, over goed en slecht.
De opera opent in de nacht, met een bijzondere solo voor contrabas, waarna voorzichtig de eerste zonnestralen zich aandienen, culminerend in een schitterende zonsopgang waarbij een koor optreedt als personificatie van de zon (‘io son la vita’ – ik ben het leven).
Iris is een jonge vrouw, een meisje eigenlijk nog, die in het licht en de warmte van de zon goedheid en liefkozingen herkent. Zij spreekt de taal van de zon. Haar vader ziet dat licht niet, hij is letterlijk en figuurlijk blind. Hij merkt dan ook niet dat zijn dochter ontvoerd wordt door Kyoto en Osaka met hulp van het spel van een troep rondtrekkende poppenspelers; hij gelooft onmiddellijk dat Iris het slechte pad heeft gekozen en vervloekt haar zodra hij haar terugvindt in een liederlijke bordeelwijk van Tokio zonder zich af te vragen hoe zij daar terecht is gekomen. Iris is daar zo ontsteld en bedroefd over dat zij zich van het leven beroofd door zich in een ravijn te gooien. Hallucinerend hoort Iris hoe de egoïstische versies van de blinde vader, Osaka en Kyoto van zich laten horen.
De egoïsten
Osaka zingt: ‘Je sterft als een bloem die sterft om haar geur. In mijn grimmig egoïsme neem ik nu elders mijn fantasielach en lied. Dat is leven! Tot ziens!’
Kyoto’s egoïsme laat weten: ‘Ik draag het livrei van de grootste van alle koningen: de lust! Nu zijn we hier. Ik door mijn onmenselijke gemeenheid, jij omdat je het slachtoffer bent van je eigen schoonheid. Waarom? Ik weet het niet. Zo is het leven! Ik ga nu!’
Het egoïsme van de blinde vader moppert: ‘Helaas, wie gaat het vuur aansteken in de winter (…)? Dat is de gedachte die de oorzaak is van mijn tranen en die de oorzaak is van mijn diepste verdriet. Dat is het leven! Vaarwel!’
Iris sterft als de eerste zonnestralen haar gezicht raken en de zon zingt: ‘Iris, onsterfelijke Iris, kom tot mij! Geef je lichaam aan de bloemen, je ziel is van mij.’
In de woorden van Mascagni bevrijdt Iris zich zo van ‘duistere visioenen van menselijk egoïsme’ en keert ze terug ‘naar de harmonie en de pracht van het licht – de taal van de eeuwigen.’
Waar is het liefdesduet?
Het lijkt een doodzonde in de Italiaanse opera, maar toch deed Mascagni het. Hij componeerde een opera zonder liefdesduet, maar schreef in plaats daarvan een symbolistisch drama waarin hij alle fascinaties van het einde van de 19e eeuw liet samenkomen: japonisme, symbolisme, pandeïsme, expressionisme.