Grote operaregisseurs – Willy Decker

In de serie ‘Grote operaregisseurs’ van het MUSICO-blog is het dit keer de beurt aan Willy Decker. De Duitse regisseur draait alweer enkele decennia mee, en is bijzonder geliefd bij zowel publiek als recensenten. Grote kans dus dat u een van zijn producties gezien heeft of gaat zien. 

De essentie van Decker

Willy Decker laat zich zelden verleiden tot sentimentalisme. Zijn ensceneringen zijn over het algemeen strak, met weinig ingrijpende decorwisselingen: met enige verschuivingen en toevoegingen doet hetzelfde toneelbeeld, van Deckers vaste decorontwerper Wolfgang Gussmann, meestal dienst voor de hele duur van de opera. Hij maakt van de aanwijzingen in het libretto iets wat schematisch, misschien zelfs abstract aandoet. Een specifieke tijdsperiode is in zijn ensceneringen zelden te ontdekken. Als we een thema kunnen ontdekken dat in veel van zijn producties terug blijft komen, is het de positie van het individu in een onderdrukkende, of in ieder geval begrenzende maatschappij. Eenling tegenover mensenmassa: het is een beeld dat bij Decker veelvuldig terugkomt. 

Regisseur Willy Decker
Regisseur Willy Decker

Met zijn producties brengt hij de opera’s tot de kern terug, en maakt hij de boodschap en symboliek ervan universeel. Dat zijn decors strak en abstract zijn, wil niet zeggen dat Decker emoties uit de weg gaat. En saai wordt het in zijn regies zelden. Vaak bedenkt hij beelden die blijven boeien, die poëtisch zijn en meerdere lagen bevatten. Dat wordt nog eens versterkt door iets waar Decker in uitblinkt: personenregie. Zijn personages zijn prachtig uitgewerkt, zowel op zichzelf als in hun verhouding tot elkaar. Bovendien licht Decker steevast enkele details uit het werk die hij uitvergroot en benadrukt: het zijn de symbolen die voor hem de opera kenmerken, en die zijn interpretatie sturen. 

Decker in Amsterdam

We kunnen ons gelukkig prijzen dat een groot deel van zijn oeuvre de afgelopen decennia in Amsterdam te zien is geweest. Soms in producties die speciaal voor Amsterdam gemaakt waren, soms in co-producties met andere operahuizen. We hebben zijn stijl in Nederland dus goed leren kennen. En als we de reacties van het publiek én de professionele kritiek mogen geloven tot grote tevredenheid. Hieronder een bloemlezing uit zijn Amsterdamse producties van de afgelopen decennia.

Richard Strauss – Elektra (1996)

Deckers hang naar eenheidsdecors komt prachtig tot uiting in zijn enscenering van Elektra. Op het podium zien we een open plek tussen twee gebogen trappen: de ene trap leidt links omhoog, de ander rechts naar beneden, de onzichtbare diepte in. Decker kan in deze ruimte prachtig spelen met onheilspellende schaduwen, met opkomsten die zich al ruim van te voren aankondigen maar later pas duidelijk worden. Het is een onbestemde plek, binnen noch buiten. Een vagevuur, waarin Elektra gevangen zit: zij kan geen kant op, naar boven noch naar beneden. Verteerd door haar obsessieve haat tegen haar moeder die haar vader Agamemnon vermoord heeft. 

Elektra in de greep van haar obsessie (Foto: Hans van den Boogaard/De Nationale Opera)
Elektra in de greep van haar obsessie (Foto: Hans van den Boogaard/De Nationale Opera)

Elektra hult zich in zijn jas, draagt zijn schoenen, sleept de bijl rond die hem geveld heeft. Als contrast haar zuster Chrysothemis, die zich aangepast heeft aan de nieuwe omstandigheden en troost zoekt in wat zij als de lotsbestemming van de vrouw ziet: trouwen en kinderen baren. En toch laat Decker ook de oprechte genegenheid tussen de zussen zien. Een claustrofobische productie van een claustrofobische opera, die je als publiek bijna twee uur lang op het puntje van je stoel houdt en soms naar adem doet snakken; dan weet je dat je het als regisseur goed gedaan hebt. 

Leoš Janáček – Káťa Kabanová  (2000)

Deckers enscenering van Káťa Kabanová is grauw en grijs: geen omgeving voor een jong meisje met een rijk gevoelsleven. Meerdere keren gebruikt Decker het symbool voor Káťa’s hunkering naar vrijheid dat ook in het libretto staat: de vliegende vogel, hier tot zijn schematisch essentie teruggebracht. Op het obsessieve af: een wand vol ingelijste afbeeldingen van de vogel laat duidelijk zien dat Káťa aan weinig anders meer kan denken. Decker weet ook overtuigender dan in veel andere producties de figuur van Kabanicha, Káťa’s schoonmoeder, neer te zetten. Ze is hier niet louter helleveeg, maar een vrouw die afhankelijk is van de genegenheid van mannen. Ook zij hunkert, al is dat misschien om andere redenen dan haar schoondochter. 

Káta Kabanová
Káťa Kabanová verlangt naar vrijheid (Foto:

Het benauwde leven van Káťa wordt prachtig verbeeld door het kleine, donkere huis dat haar insluit maar waarin iedereen háár wel kan bespieden. Des te magischer is het moment in de tweede akte waarin Káťa toegeeft aan haar verlangens voor Boris, en besluit hem te ontmoeten in de tuin. Het kleine benauwde huisje opent zich, figuurlijk én letterlijk: voor heel even is zij bevrijd. Een beklemmende, aangrijpende enscenering die bijna niet mooier kan passen bij de opera. 

Modest Moessorgski – Boris Godoenov (2001)

In zijn enscenering van Boris Godoenov laat Decker er geen misverstand over bestaan of de toekomstige tsaar schuldig is of niet aan de dood op de jonge kroonprins van de vorige dynastie: hij laat de moord in al zijn gruwelijkheid zien. Hij offert daarmee de dubbelzinnigheid die in het werk zit – is Boris wel schuldig? – op aan de reddeloze psychologische ondergang van een individu. Een onrechtmatige heerser die geplaagd wordt door onzekerheid en schuldgevoel. Het beeld van de vermoorde tsarevitsj komt regelmatig uitvergroot terug om Boris te achtervolgen. 

Boris Godoenov en het Russische volk (Foto: Marco Borggreve/De Nationale Opera)
Boris Godoenov en het Russische volk (Foto: Marco Borggreve/De Nationale Opera)

Een indringend beeld is de tsaar in vol ornaat op een gigantische vergulde keukenstoel. Zijn troon, gedragen en later omver geworpen door het volk. Het geeft in één oogopslag meerdere betekenislagen van de opera weer. De wankele basis van de macht van de tsaar, die overgeleverd is aan de volksgunst. Het contrast tussen het armoedig geklede volk en de in gouden pracht gehulde tsaar. En het gevoel klein te zijn: de uitvergrote ‘troon’ laat meteen zien hoe gigantisch het machtsstreven van Boris is, hoe belangrijk: een ambitie waarin hij zelf gevangen is geraakt. En tegelijk: hoe klein hij is, hoe onwaardig voor het ambt. 

Giuseppe Verdi – Don Carlo (2004)

Ook in zijn productie van Don Carlo houdt Decker zich expliciet bezig met de druk die macht op individuen uitoefent. Het decor is veelzeggend: we bevinden ons vrijwel de gehele opera in het immense mausoleum van de Spaanse koningen. Het is een beklemmend beeld, en geeft meteen duidelijk weer dat het verleden een dwingende kracht op de volgende generaties uitoefent. Het voorbeeld van succesvolle voorgangers moet gevolgd worden. Filips II, de vader van Don Carlo, heeft niet alleen te maken met het lichtende voorbeeld van Karel V, zijn eigen vader, maar met alle koningen die hem voorgingen, als zwijgende rechters.

De macht van religie en het verleden in Verdi's Don Carlo (Foto: Hans van den Boogaard/De Nationale Opera)
De macht van religie en het verleden in Verdi’s Don Carlo (Foto: Hans van den Boogaard/De Nationale Opera)

Daar komt nog een tweede dwingende invloed bij: de kerk en de inquisitie. De voeten van een gigantisch kruisbeeld bepalen het toneelbeeld, te groot om helemaal te kunnen worden getoond. De personages, zelfs de koning, kunnen niet anders dan zich hier nietig onder voelen. Het zijn eigenlijk al levende doden: hun lot staat al vast. Op een gegeven moment ziet Don Carlo zichzelf gekruisigd hangen: een prachtige en wrange ‘foreshadowing’ van zijn einde: geofferd voor de stabiliteit van staat en kerk. 

Giuseppe Verdi – La traviata (2009)

Deckers enscenering van Verdi’s La traviata is een van zijn meest succesvolle recente producties. De première in Salzburg lanceerde definitief de carrière van Anna Netrebko, later was de productie te zien in Amsterdam en in New York. Deckers Traviata is fris, vol jeugdige energie. De manier waarop Alfredo en Violetta elkaar aan het begin van de tweede akte speels achtervolgen tussen het meubilair bijvoorbeeld: duidelijk twee jonge mensen die tot over hun oren verliefd zijn. Ook hier weer de vertrouwde symbolen en uitvergrotingen die voor Decker de ware betekenis van de opera vormen. 

De klok als constante herinnering aan Violetta's naderende einde (Foto: Marty Sohl / Metropolitan Opera)
De klok als constante herinnering aan Violetta’s naderende einde (Foto: Marty Sohl / Metropolitan Opera)

Violetta die in haar uitdagende rode jurkje sterk contrasteert met haar omgeving: een koor dat volledig in rokkostuum is gehuld, ook de vrouwen. Decker laat hiermee duidelijk zien dat Violetta gevangen is in een door mannen en mannelijke mores gedomineerde wereld. Het andere, dubbele symbool: de gigantische klok die aangeeft dat Violetta’s tijd erop zit, een constante herinnering aan haar naderende einde. Het boezemt haar angst in, maar af en toe vlijt ze zich ook verlangend tegen de klok aan. Dat versterkt Decker door het personage van dokter Grenville de hele opera lang op te laten duiken: hij is de Dood, die aast op Violetta. Ook hij is angstwekkend, maar op hetzelfde moment troostend. De dood kan ook verlichting geven, lijkt Decker te willen zeggen. 

Eenvoud en emotie

Duitse regisseurs blinken in de regel uit in wat we ‘Regietheater’ zijn gaan noemen; producties waarin een behoorlijk loopje wordt genomen met de oorspronkelijke bedoelingen van de componist, en waarin de regisseur soms vergaande ingrepen doet in de handeling van een opera. Zij gaan met de opera aan de haal, dringen hun visie op aan de opera in plaats van zich te laten leiden door het werk zelf. Maar ook al komt hij uit dat culturele milieu, Willy Decker is een regisseur die voor zijn interpretatie van de opera’s die hij ensceneert, zelden tot nooit buiten het werk zelf kijkt. 

Hij respecteert de componist en de muziek en probeert tot de kern te komen waar de opera volgens hem over gaat. En dat maakt Willy Decker tot zo’n ontzettend fijne regisseur: zijn werken getuigen van liefde en respect voor het genre, en weten tóch iets te zeggen en toe te voegen. Juist door de eenvoud van zijn ensceneringen komen de emoties nog meer aan. Decker behoort tot een zeldzaam slag regisseurs, dat we moeten koesteren. 

Reisverslag: Antwerpen oktober 2019

Koud in Antwerpen aangekomen of we waanden ons al in het warme Italië. Rubens ging in zijn jonge jaren in de leer in Italië en kwam terug met grootse plannen. Hij verbouwde zijn huis en atelier om tot een waar stadspalazzo, compleet met tuin en een prachtige poort: geweldig voor de perspectiefbeleving. Onze gids tijdens ons bezoek aan dit Rubenshuis schepte groot genoegen in het vertellen van de smeuïge details uit de levens van de Griekse goden die Rubens en tijdgenoten zelf ook al blijkbaar met veel genoegen op doek of koper projecteerden. Over Rubens leven leerden we niet veel, maar wel dit: Rubens was een waar Caravaggist voor de term goed en wel bestond. Kijk maar eens naar zijn spel van donker en licht. 

Rubenshuis, Antwerpen
Rubenshuis, Antwerpen

Bevrijding, een thema van belang

’s Avonds nog meer Italië. Verdi schreef een overdonderd eerbetoon aan Alessandro Manzoni, het intellect achter de Risorgimento-beweging in Italië. Wie eerder zijn Requiem beluisterde, weet natuurlijk al op wat voor verpletterende wijze Verdi de Dag van Wraak toonzet en de angst en totale paniek voelbaar maakt. De smeekbede om bevrijding in het afsluitende Libera me – subliem vertolkt door de sopraan Eleonor Lyons (onthoud die naam) en het koor van de Vlaamse Opera – kreeg extra lading door de minuut stilte die dirigent Alejo Pérez aan de mis toevoegde. Bevrijding, het blijft een thema van belang. Verdi zei het al, en Pérez lijkt hetzelfde te willen zeggen.

Eleonor Lyons
Eleonor Lyons

Naar een goede vriend van Rubens

Ze hebben een eigen museum – het enige Unesco-museum ter wereld – en er is in Antwerpen een Ley (straat) naar hen vernoemd, maar niemand kent ze. De taxichauffeur weet niet waar ik het over heb en roept dat er op vrijdag geen markt is. We zijn op weg naar het Plantin-Moretusmuseum, gelegen aan de Vrijdagmarkt. Het museum is gevestigd in het voormalige woonhuis en atelier van Plantin en Moretus dat meer weg heeft van een stadspaleis. Plantin en Moretus waren vader en schoonzoon maar bovenal de stichters van een uiterst succesvolle uitgeverij.

Rubens was een goede vriend van kleinzoon Moretus, hij kwam er vaak over de vloer en heeft er nogal wat schilderijen achtergelaten. Plantin reisde heel Europa door en correspondeerde met iedereen. Met minder dan het beste nam hij geen genoegen. In opdracht van koning Filips II vervaardigde hij onder meer de beroemde Polyglotta-bijbel, een bijbel in vijf talen. Een dappere poging af te rekenen met alle fouten die in de loop der eeuwen in de manuscripten waren geslopen. En dan te bedenken dat alle tekst letter voor letter gezet moest worden, in spiegelbeeld.

Letterzetten in de drukkerij van Plantin-Moretus
Letterzetten in de drukkerij van Plantin-Moretus

De flashback van Don Carlos

’s Avonds sluiten we ons Verdi-tweeluik af met een opvoering van Don Carlos. Het leek de Vlaamse Opera een mooi gebaar het nieuwe seizoen te openen met de opstand van Vlaanderen tegen Spanje en vroeg de Nederlander Johan Simons voor de regie. Nu is het met Don Carlos altijd weer spannend voor welke versie men kiest en in hoeverre de artistieke leiding daar zelf nog een variatie op maakt. Het gemopper van de Vlaamse kranten over de première had ons wat bezorgd en überkritisch gemaakt. Dat bleek volstrekt overbodig.

Ja, de Vlaamse Opera had gerommeld met de volgorde van het een en ander, maar het idee om het gehele verhaal te presenteren als een flashback van Don Carlos in zijn laatste uren werkte uitstekend. Want vier uur lang keken en luisterden we gebiologeerd naar de neergang van de door de liefde gefnuikte Don Carlos. Wat ontegenzeggelijk hielp was de présence en stem van tenor Leonardo Capalbo, die omringd werd door een overwegend jonge maar geweldig acterend team van solisten en niet te vergeten het koor en orkest van de Vlaamse Opera. 

Don Carlos in Antwerpen
Don Carlos (foto: Annemie Augustijns)

Het toetje en een donderkast

Het toetje op onze reis kwam vanochtend met een rondleiding door de Vlaamse Opera door een bevlogen team van de Vlaamse Opera zelf. Een primeur want normaal gesproken leiden de gidsen van de stad Antwerpen de groepen rond door de publieksruimten van het mooie pand, terwijl wij nu ook backstage konden zien en alles mochten en konden vragen over het operabedrijf. De Opera is mooi gerestaureerd en gemoderniseerd maar één aspect uit de bouw van 1907 heeft men behouden: de donderkast. Vraag bij gelegenheid maar eens naar dit archeologische wonder.

Grote operaregisseurs – Robert Carsen

Als je tegenwoordig naar een opera gaat, waar ook ter wereld, krijg je te maken met regisseurs. Het MUSICO-blog start een nieuwe serie over grote operaregisseurs. Wat is hun kenmerkende stijl? Hoe gaan zij om met het verhaal en de muziek van de opera’s die zij regisseren, welke keuzes maken zij? Deze keer de Canadese regisseur Robert Carsen, een van ’s werelds meest gevraagde operaregisseurs. 

Hoe herken je een echte Carsen?

Het vertrekpunt voor Carsens ensceneringen is niet het verhaaltje en de details van dat verhaaltje in het libretto, maar de achterliggende thematiek van de opera. Waar draait de opera in wezen om? Althans, voor Carsen zelf. Hij laat de voorgeschreven tijd en plaats van de handeling vaak achterwege. De plaats en tijd van handeling is bij Carsen meestal redelijk abstract; de opera krijgt zo een tijdloze, bijna symbolische lading. Meer dan eens laat Carsen het speelvlak zo leeg mogelijk, om de aandacht vooral te concentreren op de personages en hun emoties. 

Carsen zet zo ook het publiek, dat hij vaak expliciet betrekt bij zijn ensceneringen, aan het werk. Je kunt je eigenlijk moeilijk onttrekken aan wat er op het toneel gebeurt. En juist door de vertrouwde elementen van een opera achterwege te laten dwingt Carsen je eigenlijk een mening te vormen, details die onzichtbaar zijn zelf in te vullen. Wat maakt deze werken nog steeds relevant voor ons, heden ten dage?

Dialogues des Carmélites in Amsterdam

Mijn eerste Carsen-productie was Poulencs opera Dialogues des Carmélites in Amsterdam. Hierin kwam Carsens voorkeur voor minimalisme uitermate goed tot zijn recht. Hij richtte de aandacht van het publiek direct op de lotgevallen van de personages. Daarbij maakt hij soms briljant gebruik van het koor: als de broer van Blanche haar in het klooster komt opzoeken, gaan de andere karmelietessen in een lange rij tussen hen in liggen. Het laat de barrière zien die tussen hen bestaat, maar ook de aard van die barrière: het geloof, Blanches intreding in het klooster die haar broer niet kan begrijpen. 

Slotscène van Carsens enscenering van Dialogues des Carmélites
Slotscène van Carsens enscenering van Dialogues des Carmélites

Het hoogtepunt van deze enscenering is de verzengende slotscène, die een connectie heeft met het beginbeeld. Daarin zien we lege habijten op het toneel liggen. Tijdens de slotscène sterven de karmelietessen één voor één onder guillotine. In een onaards mooie, gestileerde maar volledig overtuigende choreografie, een rituele dodendans, ondergaan zij hun lot en nemen zij de plek in van de lege habijten die daar aan het begin van de opera lagen. Een onvergetelijke enscenering. 

Puccini in Brussel

Grote faam verwierf Carsen met zijn Puccini-cyclus voor de Vlaamse Opera in Antwerpen in de jaren ’90 van de vorige eeuw. Een uitdaging: hoe blaas je nieuw leven in werken van een componist die zo geliefd is bij het publiek, en die zulke duidelijke verwachtingen schept over de manier waarop het verhaal wordt verteld? Carsen durfde ook hier zijn lege speelvelden te introduceren. Zo vormde de basis voor La bohème een klein vierkant dat zich in de loop van de opera vermenigvuldigde, fragmenteerde, en verplaatste. Geen kitscherige zolderkamertjes, zo lijkt Carsen te hebben willen suggereren, maar de harde, naakte realiteit en tegelijkertijd een ode aan de jeugd en het leven. 

Eerste akte van La Bohème in Carsens enscenering voor de Vlaamse Opera
Eerste akte van La bohème in Carsens enscenering voor de Vlaamse Opera

In zijn Vlaamse Tosca duikt een geliefd thema van Carsen weer op: het voorstellen van de handeling op het toneel als theater. Carsen benadrukt steeds de theatraliteit van de handeling en van Tosca zelf. De beroemde zangeres Floria Tosca vormt het middelpunt van de hele handeling gedurende de hele opera, waarbij zij steeds andere rollen aanneemt en in de eerste akte zelfs de plaats van de Madonna inneemt en aan het einde van de akte ten hemel opstijgt. De hele opera vindt plaats in een theater: geen kerk, paleis of Engelenburcht in zicht. Carsen geeft zo in Puccini’s meest ‘veristische’ opera, waarin je dus juist waarheidsgetrouwe elementen zou verwachten, een prachtig afstandelijk commentaar op de werking van theater. 

Slot van de eerste akte van Puccini's Tosca bij de Vlaamse Opera
Slot van de eerste akte van Puccini’s Tosca bij de Vlaamse Opera

Pagliacci en Cavalleria rusticana in Amsterdam

Precies datzelfde deed Carsen in zijn enscenering van Pagliacci en Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera in september 2019. Remco Roovers schreef er een recensie over, waarin veel van Carsens ideeën ook besproken worden. Carsen gebruikt de proloog van Pagliacci, waarin de grens tussen theater en werkelijkheid expliciet aan de orde gesteld wordt, als leidraad voor zijn regie van beide opera’s. Ook hier twee iconen van het Italiaanse verismo waar Carsen alle verwachtingen van het publiek tart en uitdaagt, en hen zo dwingt die verwachtingen onder de loep te nemen. Waarom willen we zo graag die personages op het toneel zien lijden en sterven? Wat zegt dat over ons? Carsen gebruikt in deze productie soms letterlijk een spiegel die hij de zaal voorhoudt. 

Spel of werkelijkheid? Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera
Spel of werkelijkheid? Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera

Carmen in Amsterdam

In zijn productie van Carmen voor Amsterdam uit 2009, die in het seizoen 2019/2020 hernomen wordt, is het wederom de historische kitsch die Carsen koste wat kost wil vermijden. Donkere, minimalistische decors kenmerken het grootste deel van de opera, maar de onderliggende thematiek wordt sterk, soms misschien té sterk, benadrukt. De vrouwen die tijdens de ouverture verleidelijk hun benen tonen: schuilt in hen allen een Carmen? In de laatste akte kantelt het beeld 180 graden en schotelt Carsen ons spektakel voor: een arena voor de stierengevechten met juichende en joelende menigte, waarin Don José en Carmen hun strijd op leven en dood voeren voor het oog van het publiek op de tribune. En je kunt je zomaar voorstellen dat de zaal de andere helft van die arena vormt. Ook hier weet Carsen het operapubliek toch weer direct te betrekken in zijn regie. 

Laatste akte van Carmen bij De Nationale Opera
Laatste akte van Carmen bij De Nationale Opera

Don Carlo in Straatsburg en Essen

Het benadrukken van onderliggende thematiek én de verbinding met het theatrale is ook een belangrijk kenmerk van Carsens enscenering van Don Carlo, die eerder in Straatsburg te zien was en later in het seizoen 2019/2020 in Essen te zien zal zijn. Don Carlo is een opera die al een overwegend donkere sfeer heeft, maar Carsen maakt die sfeer nóg bedrukter. De dood is in deze productie alomtegenwoordig, al vanaf het begin als Don Carlo, zinspelend op Shakespeares Hamlet, in de ogen van een doodshoofd staart. De essentie van het stuk ligt voor Carsen in de onbarmhartige alliantie tussen kerk en staat, die alle hoop op geluk, liefde en vrijheid teniet doet. De opera besluit met een schokkende coup-de-théâtre die opnieuw speelt met schijn en werkelijkheid, en het publiek de vraag voorschotelt wie hier nu echt aan de touwtjes trekt. 

Carsens donkere enscenering van Don Carlo voor Straatsburg en Essen
Carsens donkere enscenering van Don Carlo voor Straatsburg en Essen

Trouw aan de muziek

Een verrassende ingreep als in Don Carlo doet Carsen niet vaak. Hij is misschien niet altijd helemaal trouw aan het libretto, maar een verhaal echt een heel nieuwe wending geven is zeldzamer. Wel vindt de regisseur het noodzakelijk om bekende en in zijn ogen uitgekauwde aspecten weg te laten om zijn dramatische punt beter te maken. Zijn theater moet iets nieuws brengen, niet het oude in een ander jasje. En wat in zijn werk te prijzen is: zijn ensceneringen nemen vrijwel altijd de muziek als belangrijkste uitgangspunt. Hij ensceneert opera’s die hem iets zeggen, anders doet hij ze niet. Misschien is het daarom dat hij een van de populairste hedendaagse operaregisseurs is: zijn ensceneringen zijn soms misschien uitdagend, maar getuigen altijd van groot respect en oprechte liefde voor het oorspronkelijke werk. 

Wil de echte Don Carlos nu opstaan?

Er zijn weinig opera’s die zo’n gecompliceerde ontstaansgeschiedenis hebben als Don Carlos van Giuseppe Verdi. Het is eigenlijk elke keer weer een verrassing welke versie van de opera je als toeschouwer voorgeschoteld krijgt. Frans (Don Carlos) of Italiaans (Don Carlo)? Vier of vijf akten? Een verstild einde of juist niet? Ondanks, of misschien juist dankzij, al deze opties is de opera een van Verdi’s rijkste creaties, met interessante en aandoenlijke personages en schitterende en soms overrompelende muziek.

Een grand opéra voor Parijs

Verdi schreef Don Carlos op uitnodiging van de Parijse Opéra. Verdi had tien jaar eerder al een ‘grand opéra’ geschreven, Les vêpres siciliennes. Dat was een moeizaam proces geweest, waarbij Verdi keer op keer opliep tegen de stroperige en traditionele werkwijze aan de Opéra. Zo moest elke opera die hier werd opgevoerd, een ballet bevatten. Toch zwichtte Verdi, en koos hij als onderwerp een toneelstuk van Friedrich Schiller. Hij had eerder al drie andere werken van Schiller op muziek gezet (de opera’s Giovanna d’Arco, I Masnadieri en Luisa Miller).

Publiek en privé

Het toneelstuk bood de ideale voedingsbodem voor Verdi om een van zijn favoriete thema’s uit te diepen: het spanningsveld tussen publiek en privé. Bijna alle personages in de opera zijn gevangen in dit complexe krachtveld, tussen wat zij zouden willen doen en wat zij volgens wet en gewoonte moeten doen. De gepassioneerde titelheld van Schillers en Verdi’s drama heeft overigens weinig te maken met de historische Don Carlos, die een ziekelijk gestel had en geestelijk labiel schijnt te zijn geweest. Maar we hebben hier natuurlijk te maken met theater: dat mag een loopje met de werkelijkheid nemen als dat het verhaal ten goede komt.

De historische Don Carlos, prins van Asturias (Alonso Sánchez Coello, 1555-1559)
De historische Don Carlos, prins van Asturias (Alonso Sánchez Coello, 1555-1559)

De avond duurt te lang

Al tijdens het schrijfproces bleek dat de opera te lang zou worden: die zou pas ver na middernacht zijn geëindigd als Verdi alle muziek had behouden die hij had geschreven. Het moet met pijn in het hart zijn geweest dat hij prachtige passages schrapte, zoals de klaagzang van Filips II na de dood van Rodrigue in de vierde akte. De melodie hiervan zou Verdi later hergebruiken voor het ‘Lacrimosa’ in zijn Requiem. De opera ging in 1867 in première mét het in Parijs verwachte ballet, maar dat was ten koste gegaan van bijna een half uur muziek die Verdi eerder gecomponeerd had.  

‘Qui me rendra ce mort’ uit de 4e akte van Don Carlos

Een reeks duetten

Hoewel er in Don Carlos zeker geen tekort is aan fantastische aria’s en grotere ensembles, vormt een reeks duetten de dramatische rode draad van de opera waarin de personages zich in steeds wisselende samenstelling tot elkaar verhouden. Zo verweeft Verdi in het grootse historische decor prachtige intieme momenten. De duetten krijgen muzikaal een vloeiendere vorm dan in Verdi’s eerdere opera’s, en hij weet een prachtige balans te vinden tussen melodie en psychologie. Vooral de drie grote duetten tussen Don Carlos en Elisabeth geven de ontwikkeling van hun getroebleerde relatie prachtig weer, van liefdes-idylle naar berusting in hun afscheid.

Kerkkritiek

In het misschien wel bijzonderste duet van de opera, de confrontatie van koning Filips II met de grootinquisiteur, klinkt ook de kritiek van Verdi op de katholieke kerk door. Er zijn weinig onsympathiekere personages te verzinnen dan de onverzettelijke, onbarmhartige grootinquisiteur, die de koning zonder blikken of blozen zegt dat hij zonder problemen zijn zoon ter dood kan brengen én hem vraagt om de uitlevering van Rodrigue, die volgens de kerkvader een gevaar voor de staat is. Het muzikale duel tussen de twee diepe basstemmen is buitengewoon spannend én sinister.

De confrontatie tussen Filips II en de Grootinquisiteur (Bayerische Staatsoper München 2012 met René Pape en Eric Halfvarson)

Don Carlos wordt Don Carlo

Don Carlos was een groot succes in Parijs, en al snel volgden producties in andere landen. Omdat buiten Frankrijk opera’s doorgaans ofwel in de eigen taal ofwel in het Italiaans werden opgevoerd, werd de opera vertaald naar het Italiaans: Don Carlo. Tot Verdi’s grote irritatie werden ook in deze producties vaak extra coupures aangebracht. Want de uitzonderlijke lengte van de opera bleef voor veel theaters, én het publiek een uitdaging, waardoor deze vooral in Italië nooit het succes bereikte van Verdi’s eerdere opera’s.

Een nieuwe versie voor de Scala in Milaan

Meer dan vijftien jaar na de Parijse première bewerkte Verdi de opera voor een opvoering in 1884 aan de Scala van Milaan. Verdi moet de eerdere bezwaren tegen de lengte van de opera in gedachten hebben gehad toen hij besloot om flink in de opera te schrappen. De eerste akte en het ballet sneuvelden in zijn geheel, en andere scènes kortte Verdi in. Ook herschreef hij verschillende delen van de opera, of paste hij de orkestratie aan; Verdi’s stijl had zich in de loop der tijd nog meer ontwikkeld, en dat vond zijn weerslag in deze nieuwe versie van Don Carlo.

Tinta nera

De Milanese versie heeft misschien de sterkste dramatische samenhang van alle versies van de opera. Verdi vond het in de loop van zijn carrière steeds belangrijker om elke opera een eigen kenmerkende kleur, een tinta, mee te geven, en die van Don Carlo is vrijwel steeds donker en bedrukt. Die tinta nera komt vooral in de versie in vier aktes prachtig naar voren. Zelfs enkele lichtere scènes, zoals het Sluierlied van Eboli aan het begin van de tweede scène van de eerste akte, dienen eigenlijk alleen maar om de terneergeslagen sfeer van de rest van de opera meer reliëf te geven.

Raadsels

Toch heeft de verkorte versie ook zijn nadelen. Door de eerste akte te schrappen verliezen we de liefdesgeschiedenis van Don Carlo en Elisabetta, waardoor het voor het publiek moeilijker is zich in die liefde te verplaatsen. En waarom ziet Don Carlo in de tuinscène in de derde akte toch Eboli aan voor Elisabetta? In de Franse versie zien we dat de koningin, die geen zin meer heeft in het feest, haar sluier aan Eboli geeft zodat het toch nog lijkt alsof ze aanwezig is. Die extra informatie valt in de Italiaanse versies weg. Het publiek moet zo iets meer zijn best doen om de gaten in het verhaal zelf op te vullen.

Carlo ziet Eboli aan voor zijn geliefde Elisabetta (Foto: San Francisco Opera/Dan Honda)
Don Carlo ziet Eboli aan voor zijn geliefde Elisabetta (foto: San Francisco Opera/Dan Honda)

Toch weer vijf aktes: Modena

Hoewel Verdi tevreden was over de nieuwe versie, miste de componist de eerste akte kennelijk toch een beetje. Voor een serie opvoeringen in Modena voegde Verdi de eerste akte in Italiaanse vertaling opnieuw toe, maar liet het ballet achterwege. Deze Italiaanse versie in vijf aktes, de ‘Modena-versie’ zou de derde hoofdversie worden van de opera. De veranderingen die Verdi voor Milaan had doorgevoerd bleven behouden; eigenlijk is de enige toevoeging een opnieuw naar het Italiaans vertaalde en bijgewerkte eerste akte.

Een problematisch slot

Een aspect heeft Verdi in al die versies nooit helemaal kunnen oplossen: het slot van de opera. Na het afscheid van Don Carlos en Elisabeth stormen Filips en de grootinquisiteur binnen, en wikkelt de opera zich in razendsnel tempo af. In sommige versies wordt Don Carlos overgedragen aan de Kerk, in andere pleegt hij zelfmoord, in weer andere wordt hij gered door keizer Karel V die zich als monnik in een klooster heeft verscholen en zich als deus ex machina ontfermt over zijn kleinzoon. De muziek eindigt ofwel in verstilling, ofwel met luide, dramatische akkoorden.

En toen…?

Hoewel Don Carlo(s) in verschillende talen en versies regelmatig werd opgevoerd, duurde het tot na de Tweede Oorlog voordat het werk uitgroeide tot een van zijn meest geliefde opera’s. Vaak kozen dirigenten voor de Milanese versie in vier akten. Als ze zich al aan een versie in vijf aktes waagden, was dat in de regel in het Italiaans. Gelukkig horen we de laatste decennia ook geregeld de Franstalige versie in vijf aktes, hoewel dat lang niet altijd de ‘oerversie’ is. Zo zijn er ook Franse versies in vijf aktes die toch Verdi’s aanpassingen en verbeteringen van de latere Italiaanse versies gebruiken.

Het blijft gissen

De mogelijkheden om eigenhandig een versie van Don Carlo(s) samen te stellen uit de drie hoofdversies én al het extra materiaal blijven zo eindeloos. Zo is het zelfs mogelijk om de hele eerste akte als een droomsequentie in te voegen; een herinnering aan vervlogen, gelukkiger tijden. En het slot blijft in vrijwel elke productie een verrassing: welke oplossing kiezen dirigent en regisseur hier? Maar eigenlijk blijft in al die versies de kern van het werk fier overeind: de liefdes en conflicten van de personages, gevangen in de botsing tussen publieke plicht en private passies.