Nabucco in Amsterdam

Na 45 jaar afwezigheid keerde op maandag 27 januari 2020 Verdi’s populaire opera Nabucco terug op de planken van De Nationale Opera in Amsterdam. Een gebeurtenis waar veel operafans reikhalzend naar hadden uitgekeken. Een vroege Verdi, vol passie en branie, met natuurlijk het operakoor der operakoren: ‘Va, pensiero’.

De publiciteitsfoto – een stoere vrouw in uniform met hoofddoek en de tekst ‘girl power’ op haar arm – die al enkele weken in de media circuleerde, en het feit dat de première plaatsvond op de dag van de 75-jaar Auschwitz-herdenking, deed het vermoeden rijzen dat deze nieuwe Nabucco voor De Nationale Opera wel eens een politiek statement zou kunnen zijn. Dat werd het in handen van regisseur Andreas Homoki en decorontwerper Wolfgang Gussmann niet. Zij maakten er een familie-intrige van, en sloten zo eigenlijk aan bij de voorstelling Rodelinda die eerder deze maand in première ging.

Publiciteitsfoto van De Nationale Opera voor Nabucco (Foto: DNO)
Publiciteitsfoto van De Nationale Opera voor Nabucco (Foto: DNO)

Politieke lading

Om het helemaal zonder politiek te stellen lukt eigenlijk nooit bij de opera en al helemaal niet bij Giuseppe Verdi. Daarnaast is – al dan niet historisch verantwoord – de lading van Nabucco door de tijd heen verzwaard met het verhaal van de Risorgimento, de Italiaanse strijd voor eenwording en onafhankelijkheid. In Nabucco staan dan de Joodse ballingen in Babylon symbool voor de door Habsburgers en Paus onderdrukte Italianen.

Verhaal tijdens de ouverture

Homoki laat het verhaal nog tijdens de ouverture beginnen met een aantal familiale snapshots. Allereerst zien we een gelukkig koninklijk gezin: vader (Nabucco), moeder en twee schattige meisjes (Abigaille en Fenena). Bij de eerste dramatische akkoorden sterft de moeder aan een hartaanval. Het tweede snapshot laat de meisjes spelend zien, waarbij de kroon van hun vader de inzet van hun spelletje is. Als vader hen liefdevol een standje komt geven, lijkt hij hier al getroffen te worden door hoofdpijnen die hem later nog meer parten zullen spelen.

Regisseur Andreas Homoki laat tijdens de ouverture scènes uit de familiegeschiedenis van Nabucco en zijn dochters zien (Foto: Martin Walz/DNO)
Regisseur Andreas Homoki laat tijdens de ouverture scènes uit de familiegeschiedenis van Nabucco en zijn dochters zien (Foto: Martin Walz/DNO)

Groene marmeren ruimte

Het beeld opent vervolgens in de tempel van de Joden in Jeruzalem. Om dat te zien, heeft de toeschouwers wel enige verbeelding nodig. Het decor van Gussmann bestaat uit een groen marmeren ruimte waarin uitsluitend een gigantische muur staat, die alle kanten op kan bewegen en zelfs in de grond kan zakken. De muur intimideert, scheidt mensen van elkaar en jaagt mensen op… Niet geheel toevallig dragen de inwoners van Babylon opzichtige kleding in dezelfde kleur, en eveneens gemarmerd. De uniformen en ruisende avondjaponnen doen een beetje denken aan Sissi, of de wereld die we kennen van de film Il Gattopardo. Het moge duidelijk zijn: we hebben hier te maken met een versteende samenleving, een sociale elite die tot het verleden behoort.

Een grote groene gemarmerde wand is het enige decorstuk van deze Nabucco (Foto: Opernhaus Zürich)
Een grote groene gemarmerde wand is het enige decorstuk van deze Nabucco (Foto: Opernhaus Zürich)

Fel contrast

De statige grandeur van Babylon staat in fel contrast met het uiterlijk van het Joodse volk. Gussmann tekende, samen met Susana Mendoza, ook voor de kostuums. De kleren in beige tinten doen denken aan het schilderij Il Quarto Stato van Giuseppe Pellizza da Volpedo: een bewuste visuele verwijzing? Opvallend is dat het Joodse volk in tegenstelling tot de eenvormige aristocratie van de Babyloniërs veel gedifferentieerder en individueler zijn. Ze staan voor Homoki niet zozeer voor een religieuze groep, maar voor een nieuwe wereldorde. Het volk in de brede zin des woords, dynamisch, verenigd maar vrij. Zij vormen de toekomst.

Il Quarto Stato Giuseppe Pellizza da Volpedo, 1901) (Foto: Museo del Novecento)
Il Quarto Stato van Giuseppe Pellizza da Volpedo, 1901) (Foto: Museo del Novecento)

Veranderende wereld

Het wordt steeds duidelijker dat met name Abigaille niet in staat is tot transformatie. De wereld om haar heen verandert. Dit begint als haar zus zich bij het Joodse volk aansluit. Vervolgens ontdekt Abigaille dat ze een onecht kind is van Nabucco, en geboren is uit een slavin. Daarna wordt haar vader megalomaan en roept zichzelf uit tot God waardoor hij door de bliksem wordt getroffen. Langzamerhand komt Abigaille alleen te staan; daar doet een mooie zijden jurk niets aan af. Koste wat kost wil Abigaille vasthouden aan het leven van weleer. Een leven vol glamour, waaraan Homoki fijntjes refereert door een beeldcitaat uit de beroemde film Gentlemen Prefer Blondes met Marilyn Monroe. Diamanten blijven wat Abigaille betreft kennelijk a ‘girl’s best friend’.

Revue-achtige elementen in de grote soloscène van Abigaille, gezongen door Anna Pirozzi (Foto: Martin Walz/DNO)
Revue-achtige elementen in de grote soloscène van Abigaille, gezongen door Anna Pirozzi (Foto: Martin Walz/DNO)

Fraaie intieme momenten

Naast deze wat meer groteske momenten zijn er ook heel fraaie intieme momenten. Zo is het beroemde kanonkwartet niet langer geregisseerd, maar veeleer gechoreografeerd. En als Nabucco zijn laatste aria zingt, schurkt Fenena zich tegen hem aan en weet zo de zoetste bekering op te roepen. Als iemand Verdi had kunnen overhalen om nog een extra duet voor Fenena en Nabucco te componeren, dan was het Andreas Homoki wel geweest.

Sympathie

Al met al leidt het ertoe dat Abigaille niet uitsluitend wordt neergezet als een tot de tanden bewapende oorlogsmisdadiger is, maar een vrouw van vlees en bloed en vol verlangens en angsten. Als toeschouwer kun je dan niet veel anders dan ook sympathie voor haar voelen, en dat was mij bij eerdere Nabucco-voorstellingen niet overkomen, een grote pluim dus voor Homoki. Hij laat zien dat de stap van Abigaille naar Violetta uit La traviata helemaal niet zo groot is.

In deze productie kan het publiek ook sympathie opbrengen voor Abigaille (Foto: Martin Walz/DNO)
In deze productie kan het publiek ook sympathie opbrengen voor Abigaille (Foto: Martin Walz/DNO)

Onevenwichtig

Muzikaal is Nabucco nog niet zo makkelijk op het toneel te brengen. Het stuk kent naast geniale plekken zeker ook enkele zwakkere momenten. Misschien is onevenwichtig wel het woord dat er het beste bij past. Zo zijn de hoofdrollen (Nabucco, Abigaille, Fenena, Ismaele en Zaccaria) nogal ongelijk voorzien van aria’s en scènes. Je zou ook kunnen zeggen dat alleen Nabucco en Abigaille echte hoofdrollen zijn. Maar ook binnen die rollen zelf lijkt het soms alsof er voor verschillende typen stemmen is geschreven.

Veeleisende virtuositeit

Het beste voorbeeld hiervan is de rol van Abigaille. Van oudsher berucht omwille van de veeleisende virtuositeit. De lijst met sopranen die met deze partij hun Waterloo hebben gevonden, is behoorlijk lang, en begint reeds met de levensgezellin van Verdi, Giuseppina Strepponi. De noten van Abigaille moeten over ijle bergtoppen kunnen zweven, door steile rotsen afdalen, om vervolgens als een mitrailleur te worden afgeschoten en door middel van wat ferme borsttonen macht en angst in te boezemen. De sopraan van Anna Pirozzi voldeed volledig aan dit profiel. Muzikaal gezien zou ze bij de ingetogen cantabile-momenten nog meer terug kunnen nemen en deze klassieker vormgeven. Dat zou, ook in dramatisch opzicht, een groter contrast opleveren.

George Petean: een Nabucco met echte Verdi-kwaliteiten (Foto: Martin Walz/DNO)
George Petean: een Nabucco met echte Verdi-kwaliteiten (Foto: Martin Walz/DNO)

Echte Verdi-kwaliteit

Bariton George Petean heeft in tegenstelling tot de andere zangers misschien niet zo’n grote stem, maar hij laat wel echte Verdi-kwaliteit horen in expressie en frasering. De Brits-Italiaanse tenor Freddie De Tommaso liet in de rol van Ismaele een krachtig, gloedvol geluid horen wat het extra jammer maakt dat Verdi in de loop van de opera de interesse in dit personage volledig lijkt te verliezen en hem nauwelijks een echte aria gunt. In de veel kleinere rol van ‘de andere zus’ zong Alisa Kolosova mooi en acteerde haar rol, laverend tussen haar oude familie en haar nieuwe geloofsgenoten, overtuigend. Bas Dmitry Belosselskiy leunde als de Joodse hogepriester Zaccaria wel erg veel op volume alleen.

Omfloerst en gloedvol

Het koor van De Nationale Opera leek in de eerste akte nog een beetje in onmin te leven met dirigent Maurizio Benini (om het technisch te zeggen: hoe combineer je triolen met gepuncteerde ritmes?), en dat deed het ergste vermoeden voor één van de grootste koormomenten uit de operaliteratuur, waar dit thema tot in extenso wordt doorgevoerd. Maar gelukkig voegde Benini zich naar het koor dat aan het begin van ‘Va Pensiero” een omfloerste en gloedvolle toon liet horen die het weemoedige verlangen van de Joodse ballingen prachtig uitdrukte.

Kijk hier om te zien wanneer de voorstelling van Nabucco van De Nationale Opera dit seizoen nog te zien is.

Rodelinda in Amsterdam

Vraag operahaters waarom ze niet van opera houden en grote kans dat ze beginnen over ongeloofwaardige verhalen die niet te volgen zijn. Op papier is dat zeker het geval met Händels Rodelinda (voluit: Rodelinda, regina de’ Longobardi). Als je het verhaal begint te lezen, duizelt het je al snel. Bovendien lijken sommige namen ook nog eens ernstig op elkaar (Garibaldo en Grimoaldo). Voordat je bij de derde akte van de synopsis bent aangeland, zakt de moed je in de schoenen en kun je alleen maar hopen op een alles verhelderende enscenering.

Een landhuis is het decor voor deze productie van Rodelinda (Foto: De Nationale Opera)
Een landhuis is het decor voor deze productie van Rodelinda (Foto: De Nationale Opera)

Een huiselijke productie

Die taak moet regisseur Claus Guth zich ook gesteld hebben. Samen met zijn vaste decorontwerper Christian Schmidt neemt hij de kijker mee in het ingewikkelde familieleven van de Lombardijse Royalty. En tot op zekere hoogte slaagt hij wonderwel in zijn opzet. Hij laat ons het verhaal beleven in een betrekkelijk overzichtelijke ruimte. Een groot landhuis op een draaitoneel biedt in totaal 3 speelkanten (twee binnenruimtes en één vooraanzicht van het huis inclusief tuin). Het is het huis waar de broers Gundeberto en Bertarido met hun zus Eduige aanvankelijk in harmonie samenleven, totdat er onmin over de erfdeling uitbreekt.

In die strijd doodt Bertarido zijn oudere broer en slaat op de vlucht, waarop hij verondersteld wordt te zijn gestorven. Grimoaldo, de ‘geliefde’ van Eduige, werpt zich op als troonpretendent. Hij zet Eduige plompverloren aan de kant en veinst nu liefde voor de weduwe van Bertarido (Rodelinda) om zo zijn macht te kunnen bezegelen door een huwelijk. Binnen een mum van tijd is het aangenaam samenzijn tot een plaats delict geworden en verandert de warme sfeer in afwisselend felle of juist asgrauwe belichting.

De persoonlijke verhoudingen worden in deze productie door de ogen van de jonge Flavio bezien (Foto: De Nationale Opera)
De persoonlijke verhoudingen worden door de ogen van de jonge Flavio bezien (Foto: De Nationale Opera)

De jonge Flavio

De opera’s van Händel (en eigenlijk alle barokopera’s) kenmerken zich door een eindeloze keten van aria’s. En in het geval van Rodelinda zijn het vaak extreem lange en – het moet gezegd – extreem prachtige aria’s. Probleem is dat deze horizontale verteltrant weinig affiniteit met de karakters losmaakt. Dat probeert Guth te ondervangen door één personage op het toneel toe te voegen, die in de meeste opvoeringen nooit zichtbaar is: Flavio, het zoontje van Bertarido en Rodelinda. Deze Flavio maakt alle politieke intriges van dichtbij mee. Zo ervaart hij tot twee keer toe dat zijn vader is overleden (waarna hij evenzovele keren toch nog in leven blijkt te zijn) en ziet hij zijn moeder de liefde bedrijven met de man van zijn tante.

Projecties laten zien wat er in het hoofd van Flavio omgaat (Foto: De Nationale Opera)
Projecties laten zien wat er in het hoofd van Flavio omgaat (Foto: De Nationale Opera)

Verraad van de moeder

Maar wat hem wellicht het allerzwaarst treft, is dat hij zijn moeder aan haar nieuwe minnaar hoort toevertrouwen dat ze alleen met hem wil trouwen als hij haar zoontje vermoordt. De jonge Flavio interpreteert dit uiteraard als hoogverraad van zijn bloedeigen moeder en voelt zich extreem onveilig in dit gedoemde huis. Steeds meer verdwijnt Flaviootje in zijn wereld vol kindertekeningen die geprojecteerd worden op het decor. Maar de wereld van de volwassen vindt ook zijn weerslag in zijn psyche. Hij vertrouwt niemand meer en alle hoofdpersonen verschijnen aan hem als spookverschijningen met uitvergrote maskers.

Rodelinda (Lucy Crowe) troost haar zoon Flavio (Foto: De Nationale Opera)
Rodelinda (Lucy Crowe) troost haar zoon Flavio (Foto: De Nationale Opera)

Karakterontwikkeling

Doordat Flavio bijna in elke scène aanwezig is, lijkt het verhaal verteld te worden vanuit zijn perspectief en leef je als toeschouwer ook met hem mee. Keerzijde is dat de ‘echte’ personages niet een werkelijke ontwikkeling doormaken; het blijven sjabloonachtige figuren. En dat terwijl sommige van hen (waaronder de ‘slechterik’ Grimoaldo) toch wel een behoorlijke stap maken: van dodelijke tiran tot dankbare overlevende bijvoorbeeld. En, u raadt het al, dat overleven heeft Grimoaldo uiteraard te danken aan zijn rivaal Bertarido. Maar als hij hem aan het einde van de opera de hand reikt lijkt dit gebaar toch teveel uit het niets tevoorschijn te komen.

De jonge Flavio raakt zijn jeugdtrauma’s echter wat minder snel kwijt: terwijl de volwassenen al weer gezellig aan de dis zitten, wordt hij aan einde nog steeds achternagezeten door de spookbeelden die dit keer voorzien zijn van scherpe messen!

Sublieme aria’s

De muziek van Händel laat in ieder geval voldoende ruimte tot persoonlijke ontwikkeling. Er zijn maar weinig barokopera’s op zo’n hoog niveau geschreven. Elke aria treft de luisteraar direct in het hart. En of de sfeer nu hartverscheurend, woedend, vertwijfeld of juist krachtdadig moet zijn, Händel vindt altijd de juiste noten. Maar hij maakt het zijn zangers niet gemakkelijk. De virtuositeit die hij blijkbaar kon eisen van zijn eigen Londense ensemble, was voor sommige zangers in de productie van De Nationale Opera net iets teveel gevraagd. Zo is veruit de spannendste muziek geschreven voor de figuur Grimoaldo. In zijn aria’s en accompagnato’s gaat Händel tot het uiterste qua harmonie en expressie. Tenor Bernard Richter miste voor deze expressie de nodige spankracht en in zijn coloraturen ontbrak het aan precisie.

Bertarido (Bejun Mehta) met zijn zoon Flavio aan tafel (Foto: De Nationale Opera)
Bertarido (Bejun Mehta) met zijn zoon Flavio aan tafel (Foto: De Nationale Opera)

Falsetto-strijd

Interessant was ook de ‘battle of the countertenors’. Twee countertenors van naam stonden in deze Rodelinda op het podium: Bejun Mehta in de hoofdrol van Bertarido en Lawrence Zazzo in de wat kleinere rol van Unulfo. Beide heren waren aan elkaar gewaagd. Zazzo beschikt over een wat donkerder geluid en een heel elegante stemvoering, met de nadruk op het legato. Mehta had in zijn eerste aria grote moeilijkheden met de intonatie, maar gelukkig revancheerde hij zich en bloeide zijn performance op naarmate de voorstelling vorderde. Het is misschien niet de mooist denkbare counterstem en ook zijn coloraturen zouden nog wat verzorgder kunnen, maar hij is wel in staat om de rol te dragen qua expressie.

Datzelfde moet gezegd worden van Lucy Crowe, haar flexibele sopraan heeft zowel warmte als scherpte in het geluid zitten. Precies datgene wat de rol van Rodelinda definieert. Voor alle zangers gold overigens dat ze wel erg exotische en niet-idomatische versieringen maakten.

Dirigent Riccardo Minasi vuurde het Concerto Köln regelmatig aan tot drager van het drama. Felle accenten, lieflijke blokfluiten, razende tempi of juist serene verstilling toverde hij moeiteloos uit het ensemble tevoorschijn.

Kijk hier om te zien wanneer de voorstelling van Rodelinda van De Nationale Opera in januari nog te zien is.

I Puritani in Düsseldorf

Vincenzo Bellini schreef zijn opera I Puritani voor het Théâtre-Italien in Parijs. Het zou zijn laatste opera worden: enkele maanden na de triomfantelijke première op 24 januari 1835 stierf Bellini aan de gevolgen van een darmontsteking, nog geen 34 jaar oud. Zijn vroege dood voedde natuurlijk de mythe van de componist als romantisch genie, al is die mythevorming in het geval van Bellini over het algemeen meer dan verdiend. Zijn muziek belichaamt de idealen van het belcanto: klankschoonheid en expressie.

De voorstellingen van I Puritani die verschillende MUSICO-groepen begin januari 2020 bij de Oper am Rhein in Düsseldorf mochten zien en horen, deden Bellini’s zwanenzang eer aan, vooral muzikaal.

De Oper am Rhein in Düsseldorf
De Oper am Rhein in Düsseldorf

Vernieuwende vormen

I Puritani is niet alleen de moeite waard vanwege de schitterende muziek, met die kenmerkende lange Belliniaanse melodielijnen, maar ook vanwege het feit dat de componist in deze opera duidelijk probeert over de grenzen van afzonderlijke, gesloten muzikale nummers heen te kijken. Bellini werkt toe naar grotere scènes, die hij door herhaling van motieven en melodieën aaneensmeedt. Ook gebruikt hij interessante hybride muzikale vormen die de gesloten structuren doorbreken. Zo is ‘A te, o cara’ niet alleen een entree-aria voor Arturo, maar ontwikkelt het nummer zich tussen de refreinen tot een ensemble met koor én een half liefdesduet voor Arturo en Elvira.

Problematisch plot

De plot blijft enigszins problematisch: Bellini had als librettist de volkomen onervaren Carlo Pepoli aangetrokken. Die kon weliswaar mooie verzen schrijven, maar van goed theater had hij minder brood gegeten. Hoewel de muziek de tekortkomingen ruimschoots te boven komt, blijft het voor regisseurs lastig om van het verhaal een overtuigend geheel te maken. Voor de productie in Düsseldorf tekende niemand minder dan tenor Rolando Villazón, die zich tegenwoordig ook met enthousiasme stort op het vak van operaregisseur.

De donkere, repressieve puriteinse gemeenschap en de koningsgezinden in het purper (Foto: Hans Jörg Michel)
De repressieve, puriteinse gemeenschap in donkergrijs en de koningsgezinden in het purper (Foto: Hans Jörg Michel)

Repressieve gemeenschap

En dat regisseren een echt vak is, bleek tijdens de voorstelling wel een paar keer. Het basisidee van Villazón was zo slecht nog niet. Hij zette vooral de benepen, repressieve en militaristische puriteinse gemeenschap extra sterk aan in donkere decors en donkere kleding. Als contrast daarmee de koningsgezinden in het vorstelijke purper: een simpel maar effectief contrast. Al meteen wordt er iemand aan het schavot genageld en gegeseld, terwijl een vrouw – de vrouw van de gegeselde? – een groot zwart bord wordt omgehangen met een wit kruis. Verstoten uit de gemeenschap. Bovendien lijkt Giorgio, de oom van Elvira, in deze productie een sinistere aanwezigheid. De ware macht achter de troon, zo kun je denken, die de anderen bespeelt en manipuleert.

Elvira (Adela Zaharia) en haar oom Giorgio (Bogdan Talos) voor een schilderij van de executie van koning Charles I (Foto: Hans Jörg Michel)
Elvira (Adela Zaharia) en haar oom Giorgio (Bogdan Talos) voor een schilderij van de executie van koning Charles I (Foto: Hans Jörg Michel)

Waanzin vanaf het begin

Als we in de tweede scène van de eerste akte Elvira in haar slaapkamer zien, hangt aan de wand achter haar bed een gigantisch zeventiende-eeuws schilderij (van de schilder Gonzales Coques) waarop de executie van koning Charles I te zien is. Het moge duidelijk zijn dat de koningsgezinde man van wie zij houdt hier niet welkom is. Ook gaan de liefkozingen van Giorgio wat verder dan wat je van een oom mag verwachten. Heeft ook hij zijn zinnen op haar gezet? Wat in ieder geval als een paal boven water staat, is dat Elvira eigenlijk van meet af aan al niet helemaal mentaal gezond is. Ze slaat zich op de borst, hapt naar adem en ziet spookachtige armen wenken haar uit de coulissen.

De mentale instablitieit van Elvira (Adela Zaharia) is al vanaf het begin duidelijk (Foto: Hans Jörg Michel)
De mentale instabiliteit van Elvira (Adela Zaharia) is al vanaf het begin duidelijk (Foto: Hans Jörg Michel)

Consequente regie

Die lijn zet Villazón in de hele voorstelling consequent door. Als Elvira vervolgens echt haar verstand verliest, komt ze dat nooit meer te boven. Ze is ervan overtuigd dat Arturo voor koningin Enrichetta is gevallen. In de derde akte wisselen in het libretto momenten van waanzin en helderheid elkaar af; bij Villazón is alles een grote waan. In de laatste minuten wordt Arturo de keel doorgesneden door Riccardo. Het bericht dat de aanhangers van de Stuarts een algemeen pardon hebben gekregen is een laatste waanbeeld van Elvira. En zelfs dan blijkt Arturo niet in Elvira’s armen te eindigen, maar in die van de koningin.

Arturo lijkt naar Elvira te reiken, maar eindigt met Enrichetta in Elvira's laatste waanbeeld  (Foto: Hans Jörg Michel)
Arturo lijkt naar Elvira te reiken, maar eindigt met Enrichetta in Elvira’s laatste waanbeeld (Foto: Hans Jörg Michel)

Geen happy end

Een happy end is de arme Elvira in deze I Puritani dus niet gegund. Villazón acht het onmogelijk dat iemand die zo beschadigd is door haar omgeving nog kan genezen. Het is een interessant idee; je zou zelfs kunnen zeggen dat de wendingen die in het oorspronkelijke libretto wat moeilijk te geloven zijn, op deze manier veel beter en overtuigender op hun plek vallen. Op detailniveau wordt het wat mij betreft allemaal net iets te overdreven aangezet. Denk bijvoorbeeld aan de opzichtig wenkende armen en het koor dat in overduidelijk slow-motion beweegt in Elvira’s waanbeelden. Dat moet subtieler kunnen. Af en toe zijn er onaannemelijke details. Zou een samenleving die de vrouw zo op het tweede plan plaatst, diezelfde vrouwen werkelijk bewapenen met Kalasjnikovs, zoals aan het einde van de eerste akte gebeurt? En die machinegeweren zijn op zichzelf misschien eigenlijk al een beetje een platgetreden cliché van de operaregie.

Een beschadigde psyche: hoop op genezing is er niet voor Elvira in deze productie  (Foto: Hans Jörg Michel)
Een beschadigde psyche: hoop op genezing is er niet voor Elvira in deze productie (Foto: Hans Jörg Michel)

Aan dat soort dingen merk je misschien dat Villazón nog geen ervaren regisseur is. Hij heeft interessante ideeën, die voor het grootste deel ook nog eens goed passen bij het verhaal en oplossingen bieden voor de meer onaannemelijke elementen in de opera, maar hij werkt ze misschien niet overal even goed uit. Positief aan deze regie is zeker ook dat wij zijn visie als publiek prima op het eerste gezicht kunnen ‘lezen’; hij bedient zich niet van obscure referenties die niemand meer snapt, zoals andere regisseurs weleens doen en waardoor de productie nauwelijks meer te volgen is. Bonuspunten voor Villazón dus!

Elvira (Adela Zaharia) kan het vertrek van Arturo niet aan en grijpt naar een kalasjnikov  (Foto: Hans Jörg Michel)
Elvira (Adela Zaharia) kan het vertrek van Arturo niet aan en grijpt naar een kalasjnikov (Foto: Hans Jörg Michel)

Muzikale kunstgreep?

In muzikaal opzicht doet Villazón een kleine kunstgreep. Bellini plande al tijdens het componeren van de versie voor Parijs een nieuwe productie van I Puritani voor Napels, met de beroemde zangeres Maria Malibran als Elvira. Verschillende virtuoze nummers die hij speciaal voor haar schreef, incorporeerde hij vervolgens ook in de Parijse versie, zoals Elvira’s virtuoze solonummer ‘Son vergin vezzosa’ in de eerste akte op het moment dat zij haar bruidssluier past. Zo voegde hij ook een briljant solo-aandeel van Elvira in de finale van de opera toe, wanneer alles weer goed lijkt te zijn gekomen.

Bij de première werd deze toevoeging waarschijnlijk geschrapt, omdat de opera al te lang was, en in oude opnames vind je de finale eigenlijk altijd zonder die uitgebreide partij van Elvira. Maar de nieuwe kritische editie van de opera bevat de passage wel, en de meeste moderne producties, vanaf de jaren ’70 van de twintigste eeuw, herstelden de extra muziek in ere. Villázon houdt het bij de oudere, onopgesmukte versie: voor zijn zwartgallige einde past het soberder slot zonder een jubelende Elvira natuurlijk veel beter.

Jorge Espino (Riccardo), Bogdan Talos (Giorgio) en Adela Zaharia (Elvira), driekwart van het Düsseldorfse ‘Puritani-kwartet’ (Foto: Hans Jörg Michel)

Puritani-kwartet

Wat een regisseur ook doet met I Puritani, een uitvoering staat of valt met de vocale bezetting. Bellini schreef de hoofdrollen voor de grootste zangers van zijn tijd: de sopraan Giulia Grisi, de tenor Giovanni Battista Rubini, de bariton Antonio Tamburini en de bas Luigi Lablache. Die vier kwamen bekend te staan als het ‘Puritani-kwartet’. Van de vier zangers van ons Puritani-kwartet maakte de Mexicaanse bariton Jorge Espino als Riccardo misschien het minste indruk. Geen slechte stem, maar ook niet heel bijzonder: een wat gruizig timbre, ook al articuleerde hij voorbeeldig. Een geluk bij een ongeluk dat Bellini juist voor deze rol de meest conventionele muziek van de opera schreef.

Roemeense topzangers

Gelukkig bereikten de zangers van de andere drie hoofdrollen, alle drie afkomstig uit Roemenië, een uitzonderlijk hoog niveau. Zit er soms een bijzonder zang-chromosoom in de Roemeense genen of zijn het de verdiensten van het landelijke muziekonderwijs? De bas Bogdan Talos gaf bijzonder sonoor gestalte aan Elvira’s oom Giorgio in prachtige legato-lijnen en maakte vooral indruk in zijn verslag van de gehavende toestand van Elvira in de tweede akte, voor haar grote waanzinscène.

Ioan Hotea (Arturo) bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)
Ioan Hotea (Arturo) bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)

Een droom-Arturo

De jonge tenor Ioan Hotea, een snel rijzende ster en vorig jaar nog kort in Amsterdam te horen toen hij op het laatste moment inviel bij een voorstelling van Così fan tutte bij De Nationale Opera, had eigenlijk bijna alle ingrediënten voor een droom-Arturo. Net als zijn landgenoot Talos fraseerde hij met een fantastisch gevoel voor legato, waardoor Bellini’s lange zanglijnen nog mooier en naadlozer klonken, en zijn klank is zonder meer heerlijk. Een knappe verschijning, dat ook nog eens: in stem en uiterlijk deed hij me meer dan eens aan de jonge Carreras denken. Alleen de allerhoogste noten in de hondsmoeilijke partij gingen hem niet altijd even gemakkelijk af. Hij koos er dan ook wijselijk voor om de door Bellini voorgeschreven hoge F (boven hoge C!) in zijn laatste aria ‘Credeasi misera’ te laten voor wat het was en een iets lagere variant te nemen.

Adela Zaharia als Elvira, bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)
Adela Zaharia (Elvira) bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)

Elvira als stralend middelpunt

Maar het stralende middelpunt van de voorstelling vormde toch zonder twijfel de sopraan Adela Zaharia als Elvira. Wat een wonderschone stem! Al in de hymne ‘La luna, il sol, le stelle’ die aan het begin van de eerste akte van achter het toneel klinkt – de eerste keer dat we de sopraan horen, nog voor we haar zien – weet je dat het goed zit: de stem vloeit rijkelijk en klinkt als een klok. En alles wat Zaharia daarna zingt, bevestigt het beeld: een volmaakt egaal geluid in het hele bereik, een prachtig timbre, en een voorbeeldige stembeheersing.

Bij haar hoef je geen moment in spanning te zitten of ze die hoge noten wel zal halen; je kunt gewoon volop genieten, wetende dat het goed zit. En daarbij geeft ze ook nog eens een volkomen overtuigend portret van een labiel meisje, waarbij haar vocale versieringen niet alleen voor de show zijn, maar ook iets betekenen. Ik kan mij eigenlijk niet heugen dat ik live zo onder de indruk ben geweest van een stem; de schoonheid, de technische controle en de expressie.

Een prachtig muzikaal begin

Ook in de orkestbak zat het wel snor: de Oper am Rhein beslaat twee locaties – Düsseldorf en Duisburg – en dit keer deed de Duisburger Philharmoniker dienst als operaorkest. Onder de bezielende leiding van dirigent Antonino Fogliani speelden zij voorbeeldig. Fogliani hield een ideale balans tussen voldoende vaart en een ruime adem voor de meer lyrische momenten. Vooral de brede tempi voor Arturo’s beide aria’s werkten erg goed. Luide bijval aan het slot voor solisten en orkest dus. Drie MUSICO-groepen maakten zo een vliegende start met het muzikale jaar 2020. ‘Opera moet mensen laten wenen, huiveren, ja zelfs laten sterven door zang’, zo zei Bellini zelf. En dat lukte de Oper am Rhein met deze I Puritani zonder meer.

Lohengrin in Dortmund

Als muziekreisorganisatie die een serieus overzicht wil bieden wat er te beleven is in de huidige klassieke muziekindustrie, maar die tevens reizigers een aangename tijd wil geven, bevind je je soms in een moeilijke spagaat. Soms zijn voorstellingen op papier interessant door de medewerking van een aantal bijzondere zangers, regisseur, dirigent etc. Soms is de titel op zichzelf al een unicum. De reservering voor zo’n voorstelling moet echter geschieden ruim voordat de voorstelling wordt gemaakt, en je doet dat dus eigenlijk op basis van vertrouwen en je ‘gut-feeling’. Zo ook met de eendaagse reis naar Wagners Lohengrin in het Theater Dortmund op zondag 8 december 2019.

Trailer van Lohengrin in Dortmund

Even benauwd

Afgelopen weekend kreeg ik het toch even benauwd tijdens mijn voorbereiding van deze reis. Uiteraard prepareerde ik me door me te verdiepen in Wagners werk, maar ik zocht ook verschillende recensies op. De voorstelling was een week te voren in première gegaan (30 november) en inmiddels stond het internet vol met allerlei recensies. Opvallend was dat er heel veel negatieve beoordelingen bij stonden. Tevens werd er vermelding gemaakt van het feit dat bij het slotapplaus na de eerste akte het boegeroep al niet van de lucht was. ‘Wat doe ik onze reizigers aan’, dacht ik.

Christina Nilsson als Elsa en Daniel Behle als Lohengrin (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)
Christina Nilsson als Elsa en Daniel Behle als Lohengrin (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)

Goede voorbereiding

Het enige wat je in zo’n geval kunt doen, is je nog beter voorbereiden. Dat geldt voor mijzelf, maar dat geldt ook voor de geïnteresseerde reizigers die met ons op reis gaan. Hoe meer we met zijn allen weten waar het stuk overgaat, wat de bijzondere kenmerken zijn, wat de ontstaans- en opvoeringsgeschiedenis is, en meer van dit soort zaken, des te meer we elke voorstelling aankunnen. Hoe modern ook! Dat deze houding opnieuw de juiste bleek, daar kwam ik na afloop van de voorstelling weer achter. Vrijwel iedereen was enthousiast over de voorstelling. We werden dan ook niet gehinderd door premièrepubliek, dat vaak al te rumoerig hun mening aan andere toeschouwers wil opdringen.

‘De zwaan is geen taxi’

De opera Lohengrin wordt in Dortmund geregisseerd door Ingo Kerkhof. Kerkhof probeert het stuk van allerlei sprookjesachtige elementen te ontdoen. Wie dus op zoek gaat naar een zwaan, komt bedrogen uit. De zwaan moet, volgens Kerkhof, ontstaan in het hoofd van de toeschouwer door de muziek en de verbeeldingskracht, niet door een fysieke verschijning op het toneel: ‘de zwaan is geen taxi’ (hierbij refererend aan de anekdote van de tenor Leo Slezak die ooit tijdens een repetitie te laat was voor de zwaan, zodat deze zonder de ridder vertrok. Vertwijfeld riep Slezak: ‘Wann geht der nächste Schwan’). Eerlijk gezegd denk ik toch dat het voor vrijwel iedereen ietwat een deceptie is om zo’n iconisch moment als de opkomst van Lohengrin, in een bootje voorgetrokken door een zwaan, te moeten missen. Maar goed, wij als MUSICO-reizigers waren voorbereid en vertrokken geen spier.

Daniel Behle als Lohengrin en Christina Nilsson als Elsa (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)
Daniel Behle als Lohengrin en Christina Nilsson als Elsa (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)

Lohengrin als Kammerspiel

Geen zwaan dus. Maar ook aan niets anders was te merken dat Lohengrin uit ander hout is gesneden dan de overige personages op het toneel. Dit verraadde eigenlijk dat we de voorstelling op een veel lager, intermenselijker niveau moesten interpreteren. Het Duits heeft hier een mooie term voor: Kammerspiel.

Wie gevoelig was voor die symboliek, kreeg een voorstelling te zien met een dubbele laag. Het werd uiterst subtiel en soms misschien wel te subtiel aangeduid. Wie er niet gevoelig voor was, kreeg een nogal statische voorstelling te zien, waarin alle ruimte werd gelaten voor de glorie van de muziek.

Enige houvast

De weinige houvast die we als toeschouwers kregen, kwam door middel van een klein filmpje dat werd geprojecteerd op het doek. We zagen een jong meisje (ongetwijfeld Elsa) met een jonger jongetje. Je denkt in eerste instantie aan Gottfried, haar broertje dat onder vreemde omstandigheden is verdwenen. Maar de gelijkenis met Lohengrin dringt zich ook op. De personen op het filmpje worden steeds ouder, en plots lijkt de blonde krullenbol (Gottfried/Lohengrin) zijn plaats te hebben ingeruild voor Friedrich von Telramund. Heel kort. Wie even te lang met ogen knipperde, heeft het gemist. Het filmpje laat een vreemde actie zien: de jongen en het meisje eten soep en scheppen bord na bord op. Plotseling schept het jongetje een badmintonshuttle op uit de soep. De veren moeten natuurlijk een verwijzing vormen naar de zwaan, maar erg veel houvast geeft het ons niet.

Christina Nilsson als Elsa en Joachim Goltz als Telramund (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)
Christina Nilsson als Elsa en Joachim Goltz als Telramund (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)

Geperverteerde Telramund

De figuur Friedrich von Telramund is een vreemde figuur in deze enscenering. Normaal al niet echt een lieverdje, maar hier ook nog eens geperverteerd. Hij kijkt wel erg innig naar het jonge meisje Elsa. Ook met zijn eigen vrouw Ortrud is seks aan de orde van de dag. Meerdere malen wordt hun duet in de tweede akte gelardeerd met nogal expliciete seksuele handelingen. Wij als MUSICO-reizigers waren goed voorbereid en vertrokken geen spier!

Elsa’s nachtmerrie

Steeds meer ontstaat het beeld dat Elsa een droom beleeft. Of beter gezegd, een nachtmerrie. Steeds opnieuw ondergaat ze fysieke of mentale dwang door de personen om haar heen. Van de één moet ze zus, van de ander zo. En van Lohengrin mag ze vooral een aantal dingen niet, waaronder het vragen naar zijn ware aard en naam. Blijkbaar omdat die ware aard niet echt om over naar huis te schrijven is. Ik kan het helemaal mis hebben, maar een incestueus verleden van Elsa kwam steeds meer in mijn gedachten naar boven. Een verleden waar ze mee wil afrekenen. Dat doet ze helemaal aan het einde, als ze ter apotheose alle protagonisten in haar slaapkamertje ontvangt. Dan is het niet Lohengrin die het gezelschap verlaat (zoals in het origineel), maar is het Elsa zij die de kamer uitstapt en dit donkere verleden achter zich kan laten.

Daniel Behle als Lohengrin en Christina Nilsson als Elsa (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)
Daniel Behle als Lohengrin en Christina Nilsson als Elsa (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)

Sublieme muzikale vertolking

Niet een geringe afwijking van de romantische opera die Wagner zelf voor ogen stond. Maar zoals gezegd, als je er geen trek in had, hoefde je ook niet zo diep mee te gaan in deze voorstelling. Wie dit niet deed, werd nog steeds gefêteerd met een sublieme muzikale vertolking van dit werk. De twee hoofdrolspelers (Christina Nilsson als Elsa en Daniel Behle als Lohengrin) benadrukten met name de jeugdigheid van hun karakters. Beiden beschikken over extreem lyrische stemmen en kwamen daardoor nergens in de verleiding om te forceren. Wagner klonk voor hen als een weldaad voor de stem, niet als een martelgang!

Sterke bezetting

Tegenover hen stonden de donkere karakters van Friedrich von Telramund (gezongen door Joachim Goltz) en Ortrud (wier naam ik helaas schuldig moet blijven, ze viel op het allerlaatste moment in voor Stéphanie Müther). Deze zanger verleenden hun rollen veel venijn, maar gingen ook nergens vocaal over de schreef. Aangevuld met bas Shavleg Armasi (König Heinrich) en Morgan Moody (Heerrufer) kunnen we concluderen dat we een zeer sterke bezetting konden beluisteren.

Shavleg Armasi als Heinrich der Vogler en Morgan Moody als Heerrufer des Königs (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)
Shavleg Armasi als Heinrich der Vogler en Morgan Moody als Heerrufer des Königs (Foto: Thomas Jauk, Stage Picture)

Dirigent Gabriel Feltz leidde de Dortmunder Philharmonikern met veel verve en met de juiste energie door de lastige partituur. Een groot compliment dient ook gemaakt te worden aan het koor. In deze enscenering zingen ze vrijwel alles vanaf het balkon en zijn dus niet zichtbaar. Het klankeffect dat daardoor ontstaat is echter fenomenaal, en dat kan alleen maar zo tot zijn recht komen omdat het koor uiterst klankzuiver en gedisciplineerd zong.

La Cenerentola in Amsterdam

Op dinsdagavond 3 december 2019 ging de twee nieuwe productie van seizoen 2019/2020 van de Nationale Opera in première. La Cenerentola van Gioachino Rossini – oftewel Assepoester. Een avond vol vocaal vuurwerk werd ons op papier beloofd, met grote namen uit het belcanto-repertoire. En als Laurent Pelly de regie voor zijn rekening neemt, ben je verzekerd van een avondje pure show.

In een vloek en een zucht

Rossini schreef La Cenerentola in een vloek en een zucht. Slechts 24 dagen had hij nodig om deze bijna 3 uur durende opera te componeren. De tekst werd geleverd door Jacopo Ferretti. Ongetwijfeld inspireerde het hoge niveau van het libretto Rossini tot het schrijven van wat tot zijn beste muziek mag worden gerekend. De librettist had een hard hoofd in het succes, maar Rossini was er na zijn uitputtingsslag van overtuigd dat deze bijzondere versie van het sprookje snel op alle operabühnes te horen zou zijn. Hij kreeg gelijk.

De harde, grijze realiteit van het leven van Angelina, alias Cenerentola (Foto: Matthias Baus)
De harde, grijze realiteit van het leven van Angelina, alias Cenerentola (Foto: Matthias Baus)

In deze Assepoester zoek je tevergeefs naar een pompoen, een boze stiefmoeder of een glazen muiltje, zoals wij die uit het originele sprookje van Perrault kennen. Des te meer hebben Ferretti en Rossini geprobeerd met de vrolijke vertelling aan te haken bij het gedachtengoed van de Verlichting: alle mensen zijn gelijkwaardig! Rossini verheft Assepoester uiteindelijk tot de hoogste status, maar bij regisseur Laurent Pelly blijft ze veroordeeld tot het doen van huishoudelijk werk. Het hele verhaal is niets meer dan een dagdroom tijdens haar harde realiteit.

Door een roze bril

Het klassieke beeld van de dweilend Angelina (Cenerentola/Assepoester) mag natuurlijk niet ontbreken. De opera opent er zelfs mee. Het huis van Don Magnifico, voor wie ze werkt, is vervallen. Ze zingt eenvoudig voor zich uit, de ballade van de koning: “Er was eens een koning, die zocht een vrouw, maar vond er drie”. En in een klein momentje van rust transformeert ze naar haar eigen sprookjeswereld. De belichting kleurt vanaf nu veelvuldig roze op. Ze droomt het bezoek van prins Ramiro en zijn kamerdienaar Dandini. In haar droom ontwikkelt Angelina zich als een vrouw van vlees en bloed. Ze wordt zelfverzekerder en met behulp van Alidoro (in deze versie de dirigent van het geheel) ontdekt ze letterlijk en figuurlijk haar eigen stem.  Behalve een simpele ballade blijkt ze tot minstens even zovele vocale hoogstandjes in staat als al haar nobele tegenspelers.

Isabel Leonard als Angelina: een echte voetveeg (Foto: Matthias Baus)
Isabel Leonard als Angelina: een echte voetveeg (Foto: Matthias Baus)

Van poetsvrouw tot prinses

Als na vele omzwervingen Ramiro en Dandini op zoek gaan naar de innemende vrouw die ze hebben leren kennen, maar uit het oog zijn verloren, komen ze opnieuw uit bij de familie Magnifico. Daar slooft Angelina nog altijd even hard en zijn de Don en zijn dochters Tisbe en Clorinda nog altijd even onaardig. Gelukkig is de prins niet gevoelig voor status en hij herkent haar aan het armbandje dat hij ooit aan haar gaf. Hij maakt haar van poetsvrouw tot prinses. De goedheid van Angelina blijkt als ze geen enkele wraakgevoelens koestert. Nou ja, één kleintje dan: “Hen vergeven is mijn zoete wraak”. Ach, was de wereld maar echt zo mooi!

Ramiro (Lawrence Brownlee) herkent zijn droomvrouw aan haar armband (Foto: Matthias Baus)

In haar laatste scène laat Angelina horen uit welk vocaal hout ze gesneden is. In een lange dubbele aria schiet ze langs alle hoeken van haar vocale kunnen en vuurt ze talloze coloraturen op het publiek af. Tijdens de allerlaatste maten laten haar medespelers en het koor haar echter alleen achter en bij het slotakkoord staat ze weer in exact dezelfde positie als aan het begin van de opera, de vloer dweilend en wel. Waarschijnlijk snauwen zo meteen haar bazen er weer lustig op los.

Het showelement van Pelly

Laurent Pelly beheerst als geen ander regisseur het showelement van de opera. Zijn regies zijn superstrak, haast choreografisch te noemen, en baseren zich op de strenge regels van de komedie. De mimiek en bewegingen zijn bij de buffo-personen vaak uitvergroot terwijl de echte nobele personen (Ramiro en Angelina) heel naturel zijn gehouden. Op een aantal momenten na, wanneer er wel heel veel in de maat wordt bewogen en getrippeld, verveelt de productie nergens en komen alle rollen goed uit de verf.

Belcantospecialist Lawrence Brownlee als Don Ramiro (Foto: Matthias Baus)
Belcantospecialist Lawrence Brownlee als Don Ramiro (Foto: Matthias Baus)

Een sterke cast

Vocaal gezien staat de voorstelling als een huis. Belcantospecialist Lawrence Brownlee beschikt over een goed geëgaliseerde tenorstem met een soepele en energieke hoogte. Nicola Alaimo (Don Magnifico) is een buffo-bas uit het boekje; alle stemkleuren (nasaal, falset, aanstellerig, boos, etc) die hij maar kan gebruiken zet hij doeltreffend in. De jonge Alessio Arduini zingt met wendbare bariton de vele snelle noten van Dandini, terwijl Roberto Tagliavini als Alidoro juist laat horen dat baritons ook van het ruigere soort kunnen zijn. Julietta Aleksanyan (Clorinda) en Polly Leech (Tisbe) lieten wederom horen welk hoge niveau De Nationale Opera Studio heeft als je deze rollen uit eigen gelederen kunt bezetten.

Dandini (Alessio Arduini) met Clorinda en Tisbe (Julietta Aleksanyan en Polly Leech), de 'boze stiefzusters' (Foto: Matthias Baus
Dandini (Alessio Arduini) met Clorinda en Tisbe (Julietta Aleksanyan en Polly Leech), de ‘boze stiefzusters’ (Foto: Matthias Baus

Een stem als gepoetst zilver

Mijn hart werd echter gestolen door de Amerikaanse mezzosopraan Isabel Leonard. Aanvankelijk vond ik haar mat, voorzichtig, kleurloos en klein van stem. Maar naarmate ze zich ontworstelde aan het juk van Assepoester bleek dat ze haar stem steeds meer glans gaf. Zilver gaat pas schijnen als je het poetst. Heel knap om zo met je stem te kunnen acteren. Nergens krijg je bij haar het gevoel dat het ook maar enige moeite kost om al die coloraturen, registerovergangen en extreme hoogtes zo feilloos te kunnen zingen. Haar stem is niet per se groot van volume. Je zou zelfs kunnen zeggen dat je soms je best voor haar moet doen. Maar als je dat eenmaal doet, word je beloond met pure charme en schoonheid en hoor je een directe lijn tussen haar en illustere voorbeelden als Teresa Berganza.

Isabel Leonard als Angelina (Foto: Matthias Baus)
Isabel Leonard als Angelina (Foto: Matthias Baus)

Het Nederlands Kamerorkest onder leiding van de jonge dirigent Daniele Rustioni lieten in de ouverture en in sommige grote ensembles nog wel eens horen hoe lastig het is om Rossini spatgelijk te krijgen, maar te oordelen naar de fraaie blazerssoli zal de voorstellingsreeks in orkestrale zin ongetwijfeld groeien.

Kijk hier wanneer de voorstelling van La Cenerentola van De Nationale Opera in december nog te zien is.

Samson et Dalila in Düsseldorf

Camille Saint-Saëns schreef in totaal dertien opera’s, waarvan er één een samenwerking was met twee andere componisten. Van die opera’s was eigenlijk alleen Samson et Dalila een doorslaand succes. Hoewel Saint-Saëns de opera ook als een van zijn meesterwerken zag, stak het hem dat geen van zijn andere werken op dezelfde manier aansloeg bij het publiek.

Het succes van Samson et Dalila is makkelijk te verklaren: de opera zit van begin tot eind vol sublieme muziek, met als hoogtepunt de tweede akte met de beroemde verleidingsscène en de aria ‘Man coeur s’ouvre à ta voix’, dat zich in het tweede deel op weergaloze wijze ontwikkelt tot duet. De invloed van Wagner is makkelijker te herkennen in het gebruik van een weelde aan orkestkleuren, maar ook het verleden is duidelijk hoorbaar; in de koren van de Israëlieten is Händel nooit ver weg.

De Israëlieten als mijnwerkers (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)
De Israëlieten als mijnwerkers (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)

Onder- en bovenklasse

Het bijbelse onderwerp was in die tijd niet gebruikelijk voor een opera, en Saint-Saëns had aanvankelijk dan ook de nodige moeite het werk opgevoerd te krijgen. Een sterk religieus thema werd gezien als ‘box office poison’; dat trekt geen publiek. In Düsseldorf lijkt het religieuze thema in deze nieuwe productie van Samson et Dalila van de Deutsche Oper am Rhein aanvankelijk ook ver te zoeken. In de regie van Joan Anton Rechi leek de enige god die aanbeden werd die van het geld, de enige beleden religie die van het kapitalisme.

Rechi is duidelijk op zoek gegaan naar een nieuwe, actuele tegenstelling tussen de twee groepen, in plaats van de religieuze. De Israëlieten vormen geen onderworpen volk, maar een uitgebuite onderklasse van mijnwerkers, de Filistijnen de in maatpak gestoken bovenklasse. Bovendien leken de beide groepen dezelfde god te aanbidden: de lustig in het rond gestrooide bankbiljetten werden maar al te gretig opgeraapt door de Israëlieten, om ze vervolgens meteen weer kwijt te raken aan de ‘priesteressen van Dagon’, hier voorgesteld als dames van de nacht in dienst van Dalila.

Ramona Zaharia als Dalila in de eerste akte (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)

Persoonlijke drijfveer

Dat levert mooie toneelbeelden op – de Israëlieten die aan het begin met verlichte mijnwerkershelmen oprijzen uit de diepte, de rood oplichtende lampionnetjes van de ‘priesteressen’ van Dagon – maar het roept ook vragen op. In de opera is Dalila’s voornaamste drijfveer om Samson te verleiden en te verraden namelijk een pure, ongefilterde haat jegens Samson, ingegeven door haar toewijding aan haar volk en religie. Wat is hier – zonder dergelijke ‘bezielende’ factoren – haar drijfveer? Is het trots? Wil zij Samson verleiden en te gronde richten omdat hij haar eerder versmaad heeft?

Ramona Zaharia als Dalila en Michael Weinius als Samson in de grote verleidingsscène van de tweede akte (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)

Uit de bocht

Het grootste deel van de tweede akte verloopt eigenlijk zoals in het libretto van Samson et Dalila: veel kun je daar ook niet aan veranderen. En je merkt meteen dat het werkt: als er overtuigend gezongen en geacteerd wordt, heb je in deze intieme akte, die vooral draait om de drie grote solo-rollen, weinig anders nodig. Maar aan het einde van de tweede akte vliegt de regie misschien een beetje de bocht uit: nadat Dalila zelf Samsons paardenstaart heeft afgesneden en de slotmaat van de akte heeft geklonken, komt de Hogepriester van Dagon hoogstpersoonlijk de ogen van Samson uitsnijden. Hij doet dat met een jolig dansje, terwijl hij de melodie van Dalila’s verleidingsaria fluit. Het voegt weinig toe, en bovendien breekt de regisseur hiermee met de overwegend realistische stijl van de rest van de voorstelling.

Toch religie

De overdreven stijl trekt hij door naar de rest van de voorstelling. In de laatste akte komt het thema van religie dan plotseling wel bovendrijven, als de cultus van Dagon zich niet alleen met de exploitatie van de onderklasse blijkt bezig te houden. We zien een eredienst in de stijl van Amerikaanse tv-dominees, inclusief handoplegging. Het koffertje met geld dat aan Dalila werd aangeboden, wordt als het heiligste der heiligen getoond – het geeft een onweerstaanbare gouden gloed af op de ‘gelovigen’ – en Dalila zelf lijkt tot een soort Madonna-figuur te zijn verheven.Een soort sjieke sekte, de hoogmis van het geld? Religie als zwendel, met als enige doel het vergaren en aanbidden van bezit?

Dalila wordt door de Filistijnen aanbeden (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)
Dalila wordt door de Filistijnen aanbeden (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)

Twee gedachten

Het is een wat vreemde overgang: in de eerste en tweede akte is het religieuze thema volkomen afwezig en het is wat geforceerd om het er op het einde plotseling wel bij te halen. Dalila lijkt aan het einde berouw te krijgen, ontdoet zich van haar sieraden en benadert Samson. Die wurgt haar, en de Filistijnen worden niet bedolven door een instortende tempel, maar verdwijnen in de diepte (de aarde opent zich in een beving?). Een mooie beeldrijm met de oprijzende Israëlieten uit het begin van de opera, dat zeker, en de boodschap lijkt duidelijk: zo vergaat het hen die zich louter op uitbuiting richten. Een regie waarin zeker goede ideeën zitten dus, maar ook eentje die misschien hinkt op meerdere gedachten en waarin de persoonlijke motivaties van de personages wat troebel worden.

‘Eredienst’ van de Filistijnen voor de god Dagon in de derde akte (Foto: Jochen Quast/Deutsche Oper am Rhein)

Muzikaal genot

Muzikaal viel er heel veel te genieten. De Roemeense mezzosopraan Romano Zaharia lijkt een gedroomde Dalila. Ze heeft zonder meer de physique du rôle en ziet er oogverblindend uit. Haar stem is al even voluptueus, maar heeft vooral in de hogere regionen slagkracht; in de laagte verdwijnt ze soms in het orkest. Haar Samson, de Zweedse tenor Michael Weinius, had misschien niet het gedroomde uiterlijk voor de held van de Israëlieten, maar wel een stem die perfect past bij Samson: heroïsch, maar ook ingetogen en genuanceerd voor de intiemere momenten. Simon Neal vulde de zaal moeiteloos als de arrogante Hogepriester van Dagon.

Misschien net zo belangrijk in deze opera zijn de koorbijdragen, en het koor van de Deutsche Oper am Rhein was in uitstekende vorm: vanaf de prachtige, gedempte klanken van het openingskoor ‘Dieu d’Israel’ tot de exuberantie van de feestende Filistijnen in de laatste akte zongen ze prachtig. Ook het orkest speelde Saint-Saëns’ rijke partituur, na wat oneffenheden in het begin, voorbeeldig. Dirigente Marie Jacquot wist precies wat ze met de partituur wilde: rake tempi, en steeds met aandacht voor de vloeiende lijnen van Saint-Saëns’ muziek.

Ondanks de regie, waar niet iedereen zich in kon vinden maar die wél veel voer voor discussie opleverde – kun je in een opera dat in beginsel zo sterk op religie leunt, ook in de tekst, de religie achterwege laten? – was de MUSICO-groep het er toch over eens: alleen al voor de muziek was deze Samson et Dalila het reizen meer dan waard!

Petroesjka en L’Enfant et les Sortilèges in Düsseldorf

Het lijkt op het eerste gezicht een eigenaardige combinatie voor een zogenaamde ‘double bill’: Petroesjka en L’Enfant et les Sortilèges; het ballet van Stravinsky en de korte opera van Ravel. Maar de Oper am Rhein in Düsseldorf en het creatieve team van het theatergezelschap ‘1927′ lieten zien dat de combinatie werkt.

Het niet-menselijke wordt menselijk

En ergens hebben de twee stukken natuurlijk wel raakvlakken. Want zowel in Petroesjka – waarin marionetten tot leven worden gewekt door een magiër – als L’Enfant et les Sortilèges – waarin huisraad, flora en fauna zich beklagen over hun mishandeling door het Kind uit de titel – krijgen niet-menselijke objecten en wezens menselijke eigenschappen en emoties. Zo houden ze de wereld een spiegel voor en geven commentaar op menselijk handelen.

Animaties brengen een magische wereld tot leven (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Animaties brengen een magische wereld tot leven (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Animaties

Die magische wereld, door Stravinsky en Ravel zo fantastisch muzikaal tot leven gewekt, krijgt in de productie in Düsseldorf – die in 2017 in première ging aan de Komische Oper in Berlijn – prachtig gestalte door het gebruik van animaties door het theatergezelschap ‘1927’, bestaande uit Suzanne Andrade, Esme Appleton en Paul Barritt. Vooral in Petroesjka lieten zij zich sterk inspireren door de stomme film van de jaren ’20 van de twintigste eeuw, met alle uitvergrote gebaren en gezichtsuitdrukkingen van dien. Lastig natuurlijk: je moet die animaties perfect timen met de muziek en de handelingen van de ‘echte mensen’ op het toneel. Maar als dat lukt zoals hier, dan is het enorm overtuigend.

Animaties en acrobaten in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Petroesjka denkt aan Ptisjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Perfecte Petroesjka

De animaties werkten perfect in Ravels Petroesjka. De menselijke karakters, die niet spreken maar alleen mimen, liggen immers al dicht tegen de animaties aan, en in de productie wordt slim gebruik gemaakt van de spanning tussen animaties en mensen, bijvoorbeeld door het gebruik van de schaduwen van de acrobaten (die dan weer als een soort animaties fungeren). En wanneer de Sterke Man zijn oefeningen doet, die de animaties vrolijk kopiëren, blijken zij niet in staat om de laatste, moeilijkste bewegingen na te doen. De mens is toch tot unieke dingen in staat, zo lijkt de productie te willen suggereren.

Acrobaten in plaats van dansers in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Acrobaten in plaats van dansers in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Wat zeer goed werkte was dat de rollen niet gedanst werden, maar vertolkt door circusartiesten en acrobaten. De rollen van Ptisjka (de Ballerina) en Patap (de Moor) uit het oorspronkelijke verhaal werden hier een Acrobate en een Sterke Man. Hun kunsten waren een schouwspel op zich, en vormden een volmaakte symbiose met de animaties door op alle mogelijke plekken op de projectiewand te verschijnen. Tiago Alexandre Fonseca speelde een geweldige Petroesjka. Hij beheerste de slapstick-elementen van de regie volledig, en maakte met zijn uitzonderlijk brede grijns de onfortuinlijke Petroesjka nóg deerniswekkender.

Kat en mens in L’Enfant et les Sortilèges (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Som der delen

In L’Enfant et les Sortilèges zijn de animaties niet minder fantasierijk, maar zijn ze eigenlijk nauwelijks meer dan een letterlijke, zij het grappig en vaak oogstrelende illustratie van wat er in het libretto staat. Er wordt zo geen diepere laag aangeboord, en het aantal visuele grapjes en spitsvondigheden is beduidend lager dan in Petroesjka. De synchronisatie van animaties en zangers verloopt iets minder vlekkeloos; misschien is het toch lastiger om dat helemaal perfect te krijgen bij zoiets als zang. De drukte van al die animaties verdringt uiteindelijk een beetje het Kind dat de spil van het verhaal vormt. Van zijn transformatie van zelfzuchtige drift naar zorgzaamheid zien we misschien net iets te weinig.

De cast van L'Enfant et les Sortilèges bij het slotapplaus
De cast van L’Enfant et les Sortilèges bij het slotapplaus

Hoog niveau

Aan de muzikale uitvoering lag het in ieder geval niet: die was van zeer hoog niveau! L’Enfant et les Sortilèges is een echte ensemble-opera, dus het is ondoenlijk, en eigenlijk onterecht, om individuele zangers eruit te lichten. En eigenlijk waren ze allemaal geweldig, en belangrijk: de geestige teksten waren vrijwel steeds goed te verstaan. Bijna iedereen zong meerdere rollen (zoals gebruikelijk in deze opera), en verschillende zangers kregen we pas bij het slotapplaus te zien: die waren alleen als animatie te zien geweest. Dirigent Marc Piollet leidde de fantastisch spelende Düsseldorfer Symfoniker met zekere hand door de vele snelle stemmingswisselingen in de uitzonderlijk kleurrijke partituren van Stravinsky en Ravel.

Een middag zonder het hoge drama van liefde, jaloezie en verraad dat we gewend zijn van de opera. Maar wat kan het ook fijn zijn om het theater te verlaten met een nostalgische glimlach. En die zag ik niet alleen op mijn eigen gezicht, maar ook op het gezicht van menig MUSICO-reiziger afgelopen zondag…

Madama Butterfly in Luik

Na zijn Tosca raakte Puccini in een diepe crisis. Alhoewel het werk hem succes had opgeleverd bij het publiek, waren de critici minder mild gestemd. Er werden grote vraagtekens gezet bij zijn gedoodverfde rol als opvolger van Verdi, die in 1901 kwam te overlijden. Maar ook privé ging hij door een zware tijd: een affaire met de jonge ongehuwde Corinna kwam aan het licht, hij kreeg maar liefst twee auto-ongelukken (dat zal in 1900 niet aan het drukke verkeer hebben gelegen) en hij kreeg de diagnose diabetes. De enige manier om deze ellende te tarten was door een nieuwe opera te schrijven. Puccini zocht naar nieuwe onderwerpen, maar vond de meeste (hij overwoog Les Miscerables en Cyrano de Bergerac) te voorspelbaar en afgezaagd. Theaterman in hart en nieren als hij was zocht hij naar ongebruikelijke toneelsituaties, met personages die emoties kunnen oproepen bij de toeschouwer.

Dominik Chenes als B.F. Pinkerton (foto: Opéra Royal de Liège)
Dominik Chenes als B.F. Pinkerton (foto: Opéra Royal de Liège)

Toneel als inspiratie

In zijn zoektocht ging Puccini veelvuldig naar allerlei toneelvoorstellingen. Zo ook in Londen. Op een avond tijdens zijn verblijf aldaar zag hij de eenakter Madame Butterly van David Belasco. Het toneelstuk was zeer gecomprimeerd geschreven. Het vertelt het verhaal van de piepjonge Geisha Cio-Cio-San (vlinder, oftewel: butterfly) die verwachtingsvol wacht op de terugkeer van haar Amerikaanse marine officier aan wie ze uitgehuwelijkt werd. Vol passie heeft ze zich destijds in deze liefde gestort, maar de Amerikaan hechtte aan het Japanse huwelijk geen waarde. Hij keerde terug naar Amerika en liet haar zwanger achter.

Sindsdien zijn er drie jaar verstreken, en wacht Cio-Cio-San samen met haar dienster Suzuki en haar kind op Pinkertons terugkeer. Als Pinkerton dan uiteindelijk terugkomt, heeft hij ook zijn Amerikaanse vrouw bij zich en willen zij het kind mee naar de Verenigde Staten nemen en Cio-Cio-San met een geldbedrag afkopen. Tot zover baseerde Belasco zich op een historische gebeurtenis. Hij voegde daar een dramatische gebeurtenis aan toe: aan het einde van het toneelstuk pleegt Cio-Cio-San zelfmoord om niet langer met de schande te hoeven leven.

Een moeizaam proces

Bijzonder aan de toneelopvoering die Puccini zag, was de lange scène waarin de hoofdrolspeelster maar liefst 14 minuten woordeloos op het toneel zat en met behulp van destijds de allermodernste techniek (elektrisch licht) de illusie van een nachtwake wist op te roepen. Puccini wist onmiddellijk dat dit het stuk was waarop hij zijn opera zou baseren! Met behulp van zijn librettisten Illica en Giacose werkte hij aan het bewerken van het toneelstuk tot een opera. Een proces dat moeizaam verliep en waarbij de spanningen soms hoog opliepen. Uiteindelijk waren er vier verschillende versies voor nodig om tot een definitieve vorm te komen. Maar voor het zover was, had Puccini opnieuw veel kritiek moeten dulden. De première van Madama Butterfly was een groot fiasco.

Madama Butterfly - slot akte 1 (foto: Opéra Royal de Liège)
Slotscene uit Akte 1 – Madama Butterfly (foto: Opéra Royal de Liège)

Stilering en introversie

Dat kan niet gezegd worden van de opvoering van Madama Butterfly die we op zondag 22 september 2019 bezochten in de Opera Royal te Luik. Het Waalse operahuis dat sinds twee jaar wordt geleid door Speranza Scappucci, staat bekend om hun trouwe band met het Italiaanse repertoire. Deze voorstelling werd gedirigeerd door Ayrton Desimpelaere, een piepjonge dirigent die zich hier en daar zich nog behoedzaam in de orkestbak toonde (sommige tempi waren aan de wat trage kant), maar die zich zelden liet verleiden tot rauwe ongecontroleerde dramatiek. Madama Butterfly moet het vooral hebben van stilering en introversie, dan komt het stuk het beste tot zijn recht.

Een misbruikt meisje

Stilering en introversie zijn vast ook woorden die door het hoofd van regisseur Stefano Mazzonis de Pralafera moeten zijn gegaan. Zo toont hij aanvankelijk Cio-Cio-San in de eerste akte. Maar in zijn ogen is ze ook een meisje dat na het misbruik door Pinkerton (zo mogen we dat toch eigenlijk wel omschrijven, zelfs in de pre-#metoo-tijd) in haar eigen illusie gaat wonen. Zelfs letterlijk: het authentieke Japanse huisje met verschuifbare wanden van rijstpapier (decors van Jean-Guy Lecat) maakt plaats voor een moderne naoorlogse woning vol elegante en goedkope teakhouten meubelen. Haar kimono verruilt ze voor een petticoat.

En dan is daar natuurlijk het kind. Althans in de voorstelling wordt de suggestie van een kind gewekt. We zien een ingelijste foto en beurtelings wiegen Butterfly en Suzuki een ouderwetse kinderwagen. Maar een drie jaar oud kind in een kinderwagen, klopt dat wel??? We moesten tot het einde wachten totdat we de oplossing van dit raadsel kregen.

Verrassende wending

Anders dan Puccini zelf had beleefd tijdens zijn bezoek aan het toneelstuk, zijn Butterfly noch Suzuki op het toneel te vinden tijdens de nachtwake. Het prachtige muzikale intermezzo brengt ons als toeschouwers tot rust voor wat ons in de derde akte te wachten staat. De tijd blijkt niet te hebben stilgestaan. Het Amerikaanse schip vaart conform libretto de haven binnen, maar vervolgens komt Pinkerton per helikopter (!) naar het huis van Butterfly. Het getouwtrek over het kind krijgt een totaal onverwachte ontknoping. De kinderwagen wordt achtergelaten voor de Amerikanen, maar als deze het kind eruit willen halen, is het slechts gevuld met dekentjes en lappen. Conclusie: er is nooit een baby of kind geweest, uitsluitend in de fantasie van Butterfly. Vervolgens komt Butterfly de kamer in, ze heeft zichzelf in de buik gestoken en valt dood neer.

Madama-Butterfly - akte 3 (foto: Opéra Royal de Liège))
De Amerikanen arriveren per helikopter (foto: Opéra Royal de Liège)

Goedkeuring van de meester

Je kunt je afvragen of deze twist aan het verhaal van Madama Butterfly ook een ander licht doet schijnen op de figuur van Cio-Cio-San. Psychologisch gezien hoeft haar handeling (zelfmoord na het moeten afstaan van je kind aan de man die je misbruikt heeft, en zijn nieuwe vrouw) niet nader verklaard te worden. De waan waarin ze door deze regie wordt geplaatst, is niet echt anders. Wel is het verrassingseffect aan het einde als de kinderwagen leeg blijkt te zijn, groot. En dat moet Puccini zeker hebben kunnen waarderen!

Vocaal genot

Vocaal viel er veel te genieten. Dominik Chenes (Pinkerton) vertolkte de rol met een echte powerhouse tenor. Zijn hoogte staat als een huis maar mist misschien wat elegantie. Overigens komt dat het egocentrische karakter van Pinkerton alleen maar ten goede. Bariton Mario Cassi beschikt over een zoetgevooisde warme stem. De Japanse Yasko Sato zong tijdens de door ons bezochte voorstelling de rol van Cio-Cio-San. Ze wist de transformatie van traditionele geisha naar veramerikaniseerde Japanse uitstekend te maken. Vocaal bleef ze zich altijd richten op de schoonheid van haar stem, die ze in overmaat aan ons presenteerde.

Terugblik: Gaudeamus Muziekweek 2019

‘Niet iedereen slaagt erin te dansen op toekomstmuziek’, zei de Poolse dichter Stanislaw Jerzy Lec ooit. Met de uitdaging om het tegendeel te bewijzen trok ik vanuit België noordwaarts naar Utrecht richting de Gaudeamus Muziekweek. Na bijna 75 jaar is dat ondertussen toch wel een instituut onder de festivals voor hedendaagse muziek. Als musicoloog hou ik nu eenmaal graag een dikke vinger aan de pols wat de nieuwste tendensen in het kunstenlandschap betreft. Ik blijf koortsachtig zoeken naar muzikale parels in de maalstroom van muziek van vroeger en vooral van nu.

En het werd een weekend van extremen. Hoe kan het ook anders?

Gaudeamus Muziekweek 2019

Dansen met sensoren, een kip-en-ei-verhaal

Neem nu de voorstelling UNMUTE, eerder een momentopname van de samenwerking tussen componist Yannis Kyriakides en choreografe Keren Levi. Een elektronische compositie, doorspekt met opnames van recent uitgestorven talen die in dialoog ging met een groep dansers gehuld in sensoren. Terwijl de muziek de dansers aanstuurde, werd de muziek zelf getransformeerd of sonoor verrijkt door de sensorbeweging van de dansers. Een doorgedreven kip-en-het-ei-verhaal dus. Het gesprek achteraf tussen makers en publiek met een Q&A gaf dan ook een boeiend inzicht in het werkproces met al haar eureka-momenten en occasioneel gefrustreerd tandengeknars.

V.l.n.r.: Anne La Berge, Diamanda La Berge Dramm en David Dramm
V.l.n.r.: Anne La Berge, Diamanda La Berge Dramm en David Dramm

Een voorstelling om de kaken terug volledig te ontspannen was dan weer SUBVERSE van violiste Diamanda La Berge Dramm. Zij is de rebelse telg uit een muzikaal gezin, al is dat met de halve rocksterren fluitiste Anne La Berge en componist David Dramm als ouders wel heel relatief. Blootsvoets trippelen en voor de gelegenheid gehuld in een voluptueuze voor haar gemaakte glanzend witte jurk zoog ze ons in een prachtige voorstelling. Een hemelse Biber en Bach flirtten schaamteloos met een compositie voor voetdrum en viool van papa Dramm. Denk daar nog eens een hypnotiserende zangstem bij die met eigen composities en poëzie het publiek gewillig bedwelmt en je beseft plots hoe vloeibaar goud klinkt…

Brandalarm in partituur …

“Mijn vader zag overal muziek in. Zelfs in mijn moeder. Die liep dan ook heel de dag te fluiten. Later bleek dat ze astma had….”

Woorden van mijn schrijvende landgenoot Tom Lanoye die mij dan weer naadloos bij een andere muzikale ervaring van dit weekend brengt: IN TENSIONS van belachelijk begaafde celliste Maya Fridman.

Als ‘musician in residence’ van de Gaudeamus Muziekweek ging ze de strijd aan met elektronica, visuals en (ook hier) één extra danser. Toegegeven, al te vaak klonk het ook echt als een strijd. De cello kreunde onder het gegesel van haar onverbiddelijk plukkende vingers en schurende strijkstok en dat mag u letterlijk nemen. Uit de luidsprekers dreunden en krijsten collegiaal elektronische stemmen mee. Het geheel werd bovendien verder aangedikt met het gesnerp van brandalarmtonen. Een georkestreerde wervelwind waar zelfs de Caraïbische orkanen van zouden gaan blozen. Alleen, in al dat  gewauwel verdween ook ons besef van realiteit. Want toen de muziek abrupt stopte, werd het ons plots duidelijk dat het brandalarm niet in de partituur bleek te staan.

Gelukkig niets aan de hand bleek uiteindelijk, maar ik voelde mij toch wel even als de goedgelovige keizer zonder kleren. Stof tot nadenken alleszins.

Celliste Maya Fridman (Foto: Brendon Heinst)
Celliste Maya Fridman (Foto: Brendon Heinst)

Castillio interior: een appeltje voor de toekomstige dorst

Vele heerlijke (en minder heerlijke) momenten volgden nog maar eerder dan met mijn relaas alle betovering verder te grabbel te gooien, nodig ik u uit om zelf eens te gaan dansen op de toekomstmuziek op een volgende editie.

Wat ik u wel nog graag meegeef, is een heerlijk dezer dagen ontdekt muzikaal appeltje voor de toekomstige dorst in tijden dat u geen blijf meer weet met uzelf. Castillio interior” voor cello en viool van de Letse componist Peteris Vasks. Geen gemep noch gepluk en zeker geen brandgevaar maar eerder een moment tussen passie en verstilling in tijden van kortademigheid en misleidend gefluit…

Seizoensopening 2019/2020 De Nationale Opera

Het nieuwe seizoen bij de Nationale Opera opende 5 september jl. met een nieuwe productie van een geliefd operaduo. Cavalleria rusticana van Pietro Mascagni en Pagliacci van Ruggero Leoncavallo werden in 1893 voor het eerst op één operatoneel samengevoegd en gaan sindsdien bij operakenners door het leven onder de term Cav/Pag, refererend naar de titels én de volgorde waarin ze op één avond worden opgevoerd. Met die traditie brak de productie van de Canadese topregisseur Robert Carsen al in de seizoensbrochure: Carsen zou ons beide werken in omgekeerde volgorde laten zien.

Brandon Jovanovich als Canio in Pagliacci (© De Nationale Opera / foto BAUS)

De voorstelling begon dus met Pagliacci, een werk waarin jaloezie en verraad centraal staan, maar dat tevens een visie op theatermaken geeft. In hoeverre is theater in staat de werkelijkheid weer te geven? Waar houdt theater op en begint het echte leven? Met een joyeuze muzikale toon zoekt componist Leoncavallo naar de antwoorden op die vragen. In het echte leven wordt Canio (de sterk acterende tenor Brandon Jovanovich) bedrogen door zijn vrouw/vriendin Nedda (sopraan Ailyn Pérez, die dramatiek en koketterie moeiteloos combineert). Het toeval wil dat zij als hoofdrolspelers in hun rondtrekkende commedia dell’arte-toneelstuk eenzelfde verhaal vertellen. Als tijdens hun uitvoering de gespeelde emoties 1-op-1 overeenkomen met de emoties uit het echte leven, staat Canio niet meer voor zichzelf in en steekt hij zowel Nedda als haar minnaar Silvio (bariton Mattia Olivieri) neer.

Droste-effect

Meester-regisseur Carsen bracht binnen het aloude voorstelling-binnen-een-voorstelling-principe nog een extra laag aan, of eigenlijk twee. Op de eerste drie rijen van de zaal bleek zeer verrassend het voltallige operakoor te hebben plaatsgenomen. Zij vormden het publiek dat zowel naar het commedia dell’arte-verhaal van Pagliacco en Colombina keek, maar ook naar het persoonlijke relaas van de acteurs Canio en Nedda. En wij als publiek keken dan weer naar het operakoor. Snapt u het nog?

Het decor (Radu Boruzescu) was een tot leven gebracht Droste-effect waarin steeds een realiteitslaag werd toegevoegd. De vele kostuumwisselingen (kostuums van Annemarie Woods) – waarin steeds opnieuw dezelfde kleren werden aangetrokken – maakten duidelijk dat een afschuwelijke ontknoping onvermijdelijk was. Kortom: er was geen verschil tussen theater en realiteit. Zo gaf Robert Carsen ons een fraai lesje in verismo, de Italiaanse operastijl waar het gaat om de oprechtheid en rauwheid van een verhaal over échte mensen (in dit geval acteurs van een theatergroep).

Het koor van De Nationale Opera blijkt in Cavalleria rusticana óók maar een rol te spelen (© De Nationale Opera / foto BAUS)

Toeschouwer of acteur

Na de pauze bleek er nog een laag te kunnen worden toegevoegd. Het koor dat tijdens Pagliacci nog écht had gefunctioneerd als toeschouwers, bleek die rol uiteindelijk ook maar te hebben geacteerd. Cavalleria rusticana begon waar Pagliacci eindigde: twee doden op het toneel omgeven door een geschokte menigte. Tijdens de plechtige openingsmuziek (in deze partituur van Mascagni is religie nooit ver weg) lopen de acteurs weg. Een klassieke Verfremdungsmethodiek à la Bertolt Brecht die hier echter niet opgaat. Want nog altijd blijken we te kijken naar acteurs die een rol spelen. Dit keer spelen ze de rol van zichzelf. Het koor schminkt zich af, er worden voorbereidingen getroffen voor een nieuwe productie en er wordt muzikaal gerepeteerd (het is een briljante vondst om de koordirigente Ching-Lien Wu ook in een rol als koordirigente op te laten treden). In deze setting van een operabedrijf speelt zich het persoonlijke relaas van Santuzza af (Anita Rachvelishvili liet haar wonderschone mezzosopraan in alle gradaties klinken!). Zij is niet langer welkom in deze groep. Net als Canio in Pagliacci wordt ook zij bedrogen door haar minnaar Turridu (de glorieus zingende Brian Jagde), die zijn oog opnieuw heeft laten vallen op zijn ex-geliefde Lola (Rihab Chaieb). Santuzza informeert Alfio (Ramon Burdenko) over zijn overspelige vrouw, en mannelijke jaloeziegevoelens leiden ook hier tot de dood. Net als in Pagliacci sterft ook hier de overspelige door de hand van de bedrogene. ‘Boontje komt om zijn loontje’ lijken beide stukken aan de toeschouwers te willen leren.

Anita Rachvelishvili als Santuzza in Cavalleria rusticana (© De Nationale Opera / foto BAUS)
Anita Rachvelishvili als Santuzza in Cavalleria rusticana (© De Nationale Opera / foto BAUS)

Absorbeer het onverwachte

Aanvankelijk denk je als toeschouwer dat het einde van de opera je opnieuw in de vorm van een voorstelling zal worden gepresenteerd. Daar werkt iedereen immers de gehele tijd naar toe. Carsen geeft ons niet wat wij als publiek willen (een lekker realistisch verhaal), maar laat de laatste momenten afspelen op een volledig leeg toneel, met achterin een grote spiegel. We zien onszelf als we goed kijken, maar ook het koor staat met hun gezicht naar spiegel. Eindelijk zijn zij niet langer acteurs, maar mensen van vlees en bloed. Hier brengt Carsen – wellicht tot frustratie van sommigen – opnieuw een realiteitslaag aan. Hij geeft hiermee een visitekaartje van het moderne theater af: schud de verwachting van je af en absorbeer het onverwachte. Een mooi uitgangspunt voor het begin van een nieuwe periode bij de Nationale Opera, die vanaf dit seizoen geleid zal worden door intendant Sophie de Lint.

Met blote handen naar de apotheose

De Lint kreeg overigens gelijk al een grote logistieke puzzel te verwerken. De oorspronkelijke gevraagde dirigent Sir Mark Elder moest om gezondheidsredenen verstek laten gaan. Met kunst- en vliegwerk wist het operahuis hun toekomstige chef-dirigent Lorenzo Viotti toch nu reeds in te zetten. En zo maakt Viotti twee jaar eerder dan gepland zijn debuut bij de Nationale Opera. Viotti is een ietwat flegmatieke dirigent, niet de springerige jonge hond die je op grond van zijn leeftijd (29 jaar) zou verwachten. Daardoor mist de voorstelling soms wat innerlijke drive en opzwepende energie, maar weet hij vrijwel altijd het legato en zangerige van de muziek te benadrukken. Voor het beroemde intermezzo uit Cavalleria rusticana legde hij het stokje neer, en boetseerde met zijn blote handen en het Nederlands Philharmonisch Orkest de gedroomde overgang naar de anti-apotheose van deze voorstelling.