Prachtige pastels in Dresden

De Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden behoort tot een van de belangrijkste musea voor oude kunst in Duitsland. Het herbergt een waardevolle collectie Vlaamse Primitieven, Italiaanse renaissancekunst en zeventiende-eeuwse Hollandse meesters. Hoogtepunt is natuurlijk de Sixtijnse Madonna van Rafaël. Maar naast al deze prachtige werken bezit dit museum nog een kostbaar kleinood: een sublieme pastelverzameling. Bij het grote publiek niet zo bekend maar geroemd door de connaisseurs.

De Gemäldegalerie Alte Meister aan het binnenhof van het Zwinger in Dresden (Foto: Christian von Steffelin)
De Gemäldegalerie Alte Meister aan het binnenhof van het Zwinger in Dresden (Foto: Christian von Steffelin)

Een delicaat materiaal

Al vanaf de vijftiende eeuw gebruikten kunstenaars pastel om te schetsen maar vanaf 1700 begon men er zelfstandige kunstwerken mee te maken. Pastelleren houdt het midden tussen schilderen en tekenen. Er wordt gebruik gemaakt van pastel en dat heeft meestal de vorm van een krijtje – ook al zit er niet altijd krijt in. Het is uiterst zacht materiaal – eigenlijk laat een pastelkrijtje alleen maar wat poeder los.

Pastel wordt in heel veel kleuren geleverd omdat de kunstenaar de kleuren niet zelf kan mengen. Hij kan wel verschillende kleurlagen aanbrengen die in elkaar overvloeien en die met een vinger of een z.g. doezelaar uitgewreven kunnen worden. Pastel hecht zich vrij moeilijk aan de ondergrond; bij het minste of geringste kan er poeder loskomen. Daarom is het gebruik van papier met een structuur waaraan de krijtdeeltjes zich goed kunnen hechten heel belangrijk. Vaak worden de pastels met een fixatief bespoten wat wel een nadelig effect op de kleur kan hebben. Pastels zijn bijzonder kwetsbaar en worden daarom altijd van een passend passe-partout en glas voorzien.

Populair pastel

De waardering voor het pastel nam vooral toe in de zeventiende en achttiende eeuw. Vooral bij de adel en aristocratie die zich graag met het delicate materiaal lieten portretteren. De fluweelachtige zachtheid en de schitterende, subtiele kleuren van het pastel pasten perfect bij de uitstraling van hun klasse en sloten naadloos aan bij de luchtigheid, sierlijkheid en speelsheid van de heersende rococo-esthetiek. Alleen al in Parijs werkten rond 1750 ongeveer 2500 kunstenaars met pastel. Voor hun opdrachten waren zij veel onderweg.

Ten opzichte van de schilders had een pastelkunstenaar een groot voordeel: hij had alleen maar een paar dozijn krijtjes mee te nemen en hoefde geen rekening te houden met een droogproces van de verf! In een zitting kon hij al heel wat doen – het pastel was veel minder arbeidsintensief dan een olieverfschilderij en de prijzen lagen vaak even hoog. Of het nu impressionisme, fauvisme, surrealisme, abstracte of figuratieve kunst is – vanaf de negentiende eeuw tot op de dag van vandaag wordt er nog steeds volop geëxperimenteerd met materiaal en techniek.

Zelfportret van Rosalba Carriera met in haar hand een portret van haar zuster (pastel, 1715)
Zelfportret van Rosalba Carriera met in haar hand een portret van haar zuster (pastel, 1715)

Vrouw in een mannenwereld

Kunst was in het verleden vooral een mannenzaak maar het was een vrouw die van het pastel een echte kunstvorm wist te maken. De Venetiaanse Rosalba Carriera (1675 – 1757) was een absoluut fenomeen in haar tijd. Zij was oorspronkelijk opgeleid als miniatuurschilder maar toen zij eenmaal haar ware roeping in het pastel had gevonden, stroomden de opdrachten binnen. Na het overlijden van haar vader zag zij zich gedwongen om haar moeder en haar twee jongere zusjes te onderhouden en als jonge, ongetrouwde vrouw reisde zij – rond 1720 – met haar familie door heel Europa.

De portretten van haar welgestelde en invloedrijke clientèle met hun kostbare juwelen, elegante kleren, modieuze kapsels en voorname uitstraling waren van een uitzonderlijke kwaliteit en vonden gretig aftrek – er werden letterlijk vorstelijke bedragen voor betaald! Haar succesvolle carrière werd overschaduwd door tragiek. Haar moeder en haar jongste zusje – die haar assisteerde bij haar werkzaamheden – stierven een jaar na elkaar in 1737 en 1738 en Rosalba Carriera zelf kreeg een oogziekte. Tweemaal werd de kunstenares geopereerd maar dat kon niet verhinderen dat zij de laatste elf jaar van haar leven volkomen blind was.

Zelfportret van Rosalba Carriera als 'Winter' (pastel, 1730 of 1731. Foto: Gemäldegalerie Alte Meister)
Zelfportret van Rosalba Carriera als ‘Winter’ (pastel, 1730 of 1731. Foto: Gemäldegalerie Alte Meister)

Carriera in Dresden

Frederick August II – keurvorst van Saksen – was zo enthousiast dat hij tientallen werken van haar kocht en deze vormen de basis van de huidige collectie in de Gemäldegalerie Alte Meister. In een klein kabinet – ter ere van haar ook wel de Carrierastrasse genoemd – hangen haar portretten. Daar staan we op ooghoogte met de fine fleur en high society van Europa. Verfijndheid, koelheid en raffinement stralen ons tegemoet maar bij langer kijken zien wij ook de kwetsbaarheid en gevoeligheid van mensen die leven in een geprivilegieerde wereld. Het zelfportret van Rosalba Carriera als oudere vrouw – Winter getiteld – neemt natuurlijk een aparte plek in de collectie in. Wij zien de gevierde kunstenares zoals zij zichzelf zag: een zelfbewuste, niet geflatteerde, sympathieke vrouw op leeftijd die weet waar zij voor staat.

Op eenzame hoogte

Rosalba Carriera was en bleef een talent op eenzame hoogte en kende helaas geen vrouwelijke opvolgers – het waren de mannen die haar plaats innamen. Een van haar leerlingen – Jean-Etienne Liotard (1707-1789) – zou samen met Quentin de la Tour (1704-1788) en Jean-Baptiste Perroneau uitgroeien tot de bekendste pastelkunstenaars van de achttiende eeuw. In Dresden hangt Liotards beroemde pastel Het chocolademeisje – een bijna realistisch fotoportret. Haar jurk, haar fijne gezichtje, het licht dat in het glas water valt, het dienblaadje met het fraaie porseleinen kopje – het lijkt net een zeventiende-eeuws Hollands genrestukje. Dit keer geen aristocratische finesse maar burgerlijke deugdzaamheid!

Het chocolademeisje (Jean-Étienne Liotard, ca. 1743-44. Foto: Gemäldegalerie Alte Meister)
Het chocolademeisje (Jean-Étienne Liotard, ca. 1743-44. Foto: Gemäldegalerie Alte Meister)

‘Het is een van de allermooiste pastels ooit gemaakt’, luidde de lovende kritiek uit zijn tijd. Het waren de woorden van niemand minder dan Rosalba Carriera – de pastelkoningin – die de toekomst van haar geliefde medium verzekerd zag.

Teatro San Cassiano: het eerste operatheater

Iedereen kent het beroemdste operatheater van Venetië, Teatro La Fenice, dat in 2001 door brand werd verwoest en daarna, haar naam eer aandoend, inderdaad als een feniks uit de as herrees. Maar Venetië kende nog een ander beroemd operahuis dat momenteel wordt herbouwd ‘com’era, dov’era’ (zoals het was, waar het was). Het was het allereerste commerciële operatheater ter wereld: het Teatro San Cassiano.

Geboorte van de opera

Het genre opera ontstond aan het eind van de zestiende eeuw in Florence. Opera was in die tijd exclusief voor de aristocratie. De peperdure kunstvorm moest de geboortes, verlovingen en bruiloften van de adellijke families en zelfs de feesten van de kerkelijke elite opluisteren. Het betrof meestal eenmalige gebeurtenissen om de gasten te vermaken en de enorme rijkdom van de gastheer te etaleren. De wens elkaar de loef af te steken was regelmatig het motief om een opera te laten uitvoeren. Permanente operatheaters bestonden nog niet; de voorstellingen vonden plaats in zalen van paleizen en in tijdelijke openluchttheaters in de tuinen.

Volkskunst

Toch sloeg de nieuwe kunstvorm ook buiten de adellijke kringen aan, en het grote succes van de opera als ‘kunst voor het volk’ begon in Venetië. In 1637 stichtten enkele musici het Teatro San Cassiano, het eerste commerciële operatheater ter wereld. Al snel was de belangstelling voor opera zo overweldigend, dat nog voor het einde van de zeventiende eeuw tientallen andere theaters hun deuren openden. Het feit dat in deze theaters deze opera-opvoeringen afhankelijk waren van de kaartverkoop, had directe invloed op de vorm en de inhoud van opera’s. Zo gebruikten de operahuizen een klein orkest om geld te besparen en kwamen koren om dezelfde reden niet vaak voor. Verder betekende het dat de operahuizen bij hun producties vooral de smaak van het publiek meewogen.

De zanger centraal

De positie van de vocalisten in de opera werd steeds belangrijker. Dit was namelijk precies waarom het publiek een avondje naar het theater kwam: vocaal vuurwerk! Een groot deel van het budget besteedde de theaterdirecteuren aan het engageren van sterzangers. Omdat in die tijd vrouwen op het toneel lang niet overal waren toegestaan, draaide het op het hoogtepunt van de opera-rage vooral om de vocale prestaties van de ‘primo uomo’, oftewel de belangrijkste zanger van de voorstelling. De glorietijd van de castraat brak aan, want naar de mode van die tijd was de ‘primo uomo’ in Italië vrijwel altijd een castraat. Dat waren mannen bij wie door een operatieve ingreep de stembreuk werd verhinderd. En zonder de baard in de keel waren castraten in staat om op volwassen leeftijd en met een volgroeid lichaam hun oorspronkelijke sopraan- of altstem te gebruiken.

Het eerste operahuis

Aan de wieg van al deze ontwikkeling stond dus het eerste openbare operahuis ter wereld, het Teatro San Cassiano in Venetië. Tot in de achttiende eeuw was het theater in gebruik, tot het in de tijd van Napoleon werd verwoest. In het onderstaande filmpje wordt op eenvoudige en duidelijke wijze de geschiedenis van San Cassiano uit de doeken gedaan:

Reconstructie

Zakenman en musicoloog Paul Atkin heeft het ambitieuze plan opgevat het zeventiende eeuwse Teatro San Cassiano te reconstrueren en te herbouwen. Onder het motto ‘com’era, dov’era’ (‘zoals het was, waar het was’) zamelt hij geld in en probeert hij de autoriteiten én het publiek van het belang van dit project te overtuigen. Om dit mede mogelijk te maken verkocht hij zijn bedrijf en wijdt hij sindsdien zijn leven aan dit project. Uiteraard is voor dit project veel geld nodig. In onderstaand filmpje vertelt Paul Atkin meer over zijn drijfveer en het project:

Een werkend baroktheater

Atkin is van plan om het Teatro San Cassiano uit 1637 zo goed als mogelijk te reconstrueren. Hij wil er een volledig functionerend en goed uitgerust operahuis van te maken, compleet met volledig operationele, barokke toneelmachinerie, bewegende decors en speciale effecten. In het onderstaande filmpje een voorbeeld van zo’n decorwisseling:

Op deze manier hoopt Atkin om op historische bronnen gebaseerde barokopera’s in Venetië te kunnen opvoeren. Daarnaast wil hij van het Teatro San Cassiano een kenniscentrum maken voor onderzoek naar de authentieke uitvoeringspraktijk van barokopera. Het grote voordeel daarbij is dat de opera meteen ook tot klinken komt, op het podium en in de orkestbak.

Als het aan Atkin ligt, herrijst de komende jaren dus nog een tweede Venetiaanse feniks uit haar as. Het publiek zal hier de gloriedagen van de Italiaanse barokopera weer ten volle zal kunnen beleven.

Weimar – stad van Lucas Cranach de Oude

Er zijn weinig steden die zo verzadigd zijn van historie en cultuur als Weimar. Het is natuurlijk de stad van Goethe en Schiller, iconen van de Duitse romantiek. Het is ook de stad van de mislukte republiek tijdens het interbellum, en in die periode tevens de geboortegrond van het invloedrijke Bauhaus. Johann Sebastian Bach bracht er belangrijke jaren van zijn componistenloopbaan door, en heeft er zelfs nog een maand in de gevangenis gezeten toen hij iets te enthousiast een andere positie accepteerde zonder zijn werkgever van tevoren in te lichten. Maar Weimar is ook de stad waar een van de meest invloedrijke schilders van de vroege zestiende eeuw, Lucas Cranach de Oude, zijn laatste levensjaar doorbracht.

Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550
Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550

Lucas Cranach de Oude

Lucas Cranach de Oude was vrijwel zijn hele volwassen leven in dienst van de hertogen van Saksen, die in Weimar een residentie hadden. De hondstrouwe schilder volgde in 1552 zijn broodheer, hertog Johan Frederik I, ‘de Grootmoedige’ naar Weimar. Na een nederlaag tegen Karel V werd die eerst ter dood veroordeeld, maar door afstand te doen van de titel van keurvorst van Saksen werd de straf omgezet in een levenslang ‘huisarrest’. Uiteindelijk werd Johan Frederik werd in vrijheid gesteld en de hertog van Saksen – deze titel mocht Johan Frederik nog wel dragen – koos Weimar als residentie. Cranach woonde tijdens wat het laatste jaar van zijn leven zou worden in bij zijn dochter Barbara in een huis aan de Markt van Weimar, nu het Cranachhaus.

Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar
Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar

Cranach in Wittenberg

Het grootste deel van zijn leven woonde Cranach echter in Wittenberg. Daar begon hij een atelier dat op zijn hoogtepunt niet minder dan tien assistenten telde, en daarbij nog een aantal leerlingen die niet specifiek genoemd of geteld werden. Dit atelier draaide een enorme productie: er zijn rond de duizend schilderijen van Cranach bewaard gebleven, maar het oorspronkelijke aantal zou nog vier tot vijf keer hoger kunnen hebben gelegen.

Cranach en Luther

In Wittenberg ontmoette Cranach ook de jonge Maarten Luther. Er vormde zich een levenslange vriendschap tussen hen beiden, die zich ook vertaalde naar een intensieve artistieke samenwerking. Vanaf 1520 correspondeerden zij wanneer ze niet in elkaars buurt waren. Als ze allebei in Wittenberg waren, verkeerden ze veel in elkaar gezelschap. Het is Cranach die de vroege pamfletten en schotschriften van Luther tegen de Katholieke kerk en in het bijzonder de Paus voorzag van illustraties. Later zette Cranach de theologische opvattingen van de kerkhervormer Luther om in aansprekende beelden.

Luther en de kunsten

Luther was namelijk geen beeldenstormer. Hij was tegen kunst als object van verering, maar zag wel het nut in van kunst als visueel hulpmiddel om de beschouwer het correcte begrip van de Bijbel duidelijk te maken. Luther zet afbeeldingen in om mensen te helpen het Woord te onthouden en de fundamentele beginselen van het lutheraanse gedachtegoed uit te dragen.

Binnenplaats van het Stadtschloss in Weimar

Schilder van de Reformatie

In het museum, in het Stadtschloss van Weimar, vind je in twee zalen schilderijen van Cranach die prachtig laten zien hoe de schilder beelden gebruikte om Luthers gedachtegoed kracht bij te zetten. Cranach genoot vooral bekendheid als portretschilder. Hij heeft onnoemelijk veel rijken en machtigen der aarde vereeuwigd. Maar Cranach gebruikte zijn gaven als portretschilder niet alleen in dienst van zijn broodheren, maar ook om de zaak van Luther te steunen. Eigenlijk kun je spreken van een grootschalige marketingcampagne, waarbij de schilderijen van Cranach dienst deden als reclameposters.

Portretten van Luther

Het atelier van de schilder produceerde een groot aantal portretten van de reformator in verschillende levensstadia: Luther als augustijner monnik, Luther in vermomming als Junker Jörg, huwelijksportretten van Luther met Katharina von Bora en portretten van Luther als eerbiedwaardige schriftgeleerde en reformator. Het interessante van deze portretseries is natuurlijk dat ze niet alleen dienen als portret in het kader van een persoonlijkheidscultus rond de figuur van Maarten Luther. Al deze portretten vertegenwoordigen ook nog een specifiek onderdeel van Luthers denkbeelden, of misschien beter gezegd: een stadium in de ontwikkeling van die denkbeelden.

Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522
Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522

Van monnik tot reformator

Het portret van Luther als augustijner monnik staat symbool voor zijn confrontatie met de wanpraktijken binnen de katholieke kerk, met name de verrijking door handel in aflaten en de reliekenverering. Het portret van Junker Jörg verwijst naar de banvloek en veroordeling van Luther tijdens de Rijksdag van Worms, en zijn verblijf op de Wartburg. Van groot belang is natuurlijk dat hij tijdens deze periode in elf weken tijd het Nieuwe Testament vertaalde in het Duits, en zo de Bijbelteksten beschikbaar maakte voor gelovigen in hun eigen taal.

Maarten Luther en Katharina van Bora, ca. 1525 (Foto: Schlossmuseum Weimar)

Het huwelijksportret van Luther met Katharina von Bora laat een ander belangrijk element zien, namelijk dat Luther in de Bijbel geen fundament vindt voor het celibaat. Zijn huwelijk met een gevluchte non symboliseert dit gegeven. De portretten van Luther als geleerde geven tenslotte de ‘volwassen’ fase van zijn kerkhervormingen aan, waarin hij vanuit de universiteit van Wittenberg de grondslagen voor de nieuwe geloofsopvattingen verder uitwerkt en op schrift stelt.

Herderkirche in Weimar
Herderkirche in Weimar

Het altaarstuk in de Herderkirche

Portretten spelen ook een belangrijke rol op het beroemde altaarstuk dat in de Herderkirche in Weimar staat opgesteld. Het werk werd voltooid in 1555: twee jaar na de dood van Cranach de Oude. Zijn zoon Lucas Cranach de Jonge heeft het altaarstuk voltooid en er zijn zelfs kunsthistorici die beweren dat het gehele werk van Cranach de Jonge is. Toch denken velen dat het oorspronkelijke plan en de opzet van het werk als geheel van zijn vader is. Een toeschrijving is lastig omdat vader en zoon in deze periode nagenoeg dezelfde schilderstijl hadden; een soort universele ‘Cranach-stijl’.

Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555
Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555

Opdrachtgevers

Het imposante drieluik bevat op het linker- en rechterpaneel portretten van de hertogelijke familie: links Johan Frederik de Grootmoedige en zijn echtgenote Sibylla van Kleef, rechts hun drie zoons. Op het moment dat het altaarstuk voltooid werd, waren ook Johan Frederik en Sibylla al overleden: zij stierven kort na elkaar in 1554. Het altaarstuk is dus in ieder geval ook opgericht door de zoons ter nagedachtenis aan hun ouders.  

De theologische boodschap van het middenpaneel

Op het middenpaneel zien we Bijbelse taferelen, met als belangrijkste elementen de kruisiging en herrijzenis van Jezus Christus. De voorstelling fungeert als een soort zoekplaatje van de geloofsleer van Luther, die stelt dat door de dood van Jezus gelovigen gered zullen worden van de eeuwige verdoemenis. Dit wordt heel letterlijk weergegeven door het bloed van Christus dat de zonden van de gelovige weg wast.

Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555
Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555

Een extra betekenislaag

Het interessante aan dit paneel is dat die verloste gelovigen in dit geval Lucas Cranach de Oude zelf en Maarten Luther zijn. Dat is een gedurfde artistieke zet. De boodschap lijkt hier te zijn: zelfs een groot kunstenaar als Cranach en de grote reformator Luther zijn in wezen maar arme zondaars, net als wij allen. In de ogen van God is er geen verschil. De vraag is of Cranach de Oude dit al van plan was bij aanvang van het werk. Of wilde zijn zoon zijn vader eren met een centrale plek op het schilderij, net als de zoons van Johan Frederik en Sibylla hun ouders wilden eren met het altaarstuk? Beide lezingen hebben een bepaalde romantiek, maar voor de duiding van het schilderij maken die weinig uit. Het altaarstuk van Weimar kunnen we zien als de opsomming van twee levens: de nieuwe geloofsleer van Luther en het artistieke leven van Cranach de Oude.

Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar
Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar

De razendsnelle schilder

In 1554 stierf Lucas Cranach de Oude in Weimar op de uitzonderlijk hoge leeftijd van 81 jaar. Hij werd begraven op het Jacobsfriedhof in Weimar, met een grafsteen waarop een manshoog portret van de schilder is uitgehakt. De Latijnse inscriptie eert hem als de ‘pictor celerrissimus‘, de zeer snelle schilder. Sommigen zien dit als een fout, en denken dat er eigenlijk celebrissimus – ‘zeer beroemd’ – had moeten staan. Maar gezien de enorme productie van zijn atelier zou het heel goed een correct eerbetoon kunnen zijn geweest: Lucas Cranach de Oude was zonder twijfel de meest productieve schilder van zijn tijd. Maar bovenal was hij de schilder die de Reformatie een kunstzinnig gezicht heeft gegeven.

Giuseppe Verdi – van herberg tot villa

In het doopregister is Giuseppe Verdi bijgeschreven op 11 oktober 1813, als Joseph Fortunin François. Emilia Romagna stond in die tijd onder Frans bewind, en dus werden ook de namen in het Frans geregistreerd. In het register staat de opmerking dat hij ‘gisteren’ was geboren. In die tijd hield men zich nog niet zo strak aan de klok voor wat betreft de dagindeling en begon de nieuwe dag vaak al met de zonsondergang. Zo weten we dus nog altijd niet precies of Verdi op 9 of 10 oktober is geboren. Overigens vierde hij zelf altijd zijn verjaardag op 9 oktober.

Geboorte in Le Roncole

De ouders van Verdi woonden in de herberg in Le Roncole die gerund werd door zijn vader Carlo, terwijl zijn moeder spinster was. Le Roncole ligt op circa 30 kilometer van de grotere stad Parma. Verdi wilde later in zijn leven de wereld doen geloven dat zijn ouders extreem arm en volstrekt ongeletterd waren, maar aangezien zij behoorden tot een groep van kleine landeigenaren en handelaars valt aan te nemen dat ze toch enig onderwijs hadden genoten.

In elk geval streefde de vader van Verdi naar het hoogst haalbare voor zijn zoon. Giuseppe bleek een vlijtig en getalenteerde schooljongen en kreeg al snel privélessen Latijn. Het hoofd van de school (Pietro Baistrocchi) bracht Verdi ook de beginselen van de muziek bij. Hij leerde hem orgel spelen, regelde een spinet voor thuis en zette hem in het jongenskoor. Toen Pietro Baistrocchi overleed, was Verdi acht jaar oud en zou hij vanaf dat moment het orgel bespelen tijdens de zondagse missen.

Het geboortehuis van Giuseppe Verdi in Le Roncole
Het geboortehuis van Giuseppe Verdi in Le Roncole

De herberg in Le Roncole is groot en enigszins plomp en zeker niet mooi. Toen Verdi later in zijn leven gefortuneerd raakte, heeft hij altijd goed voor zijn ouders gezorgd. De publieke interesse in zijn persoonlijke leven stond hem altijd tegen, en waar mogelijk wiste hij alle sporen uit zijn verleden uit. Zo heeft hij geprobeerd het ouderlijk huis in Le Roncole later op te kopen van de toenmalige eigenaar, echter zonder succes. Verdi wilde het huis laten afbreken om te voorkomen dat het een bezienswaardigheid werd voor fans. Precies dát is het nu dus wel geworden.

Jeugd in Busseto

Op zijn tiende werd Verdi naar het provinciestadje Busseto gestuurd om lessen aan het Ginnasio te volgen. Hij was daar intern ondergebracht maar liep elke zondag de 7 kilometer heen en terug naar Roncole om de missen te blijven begeleiden. In Busseto kreeg hij muzieklessen van Ferdinando Provesi, die hem ook liet componeren voor het plaatselijke orkest. Achteraf mogen die composities volgens Verdi allemaal geen naam hebben.

Het jonge talent valt op bij Antonio Barezzi. Deze dorpsnotabele (groothandelaar in levensmiddelen en tevens destilleerder) heeft een passie voor muziek en hij zal de jonge Verdi op alle mogelijke manieren stimuleren. Zo mag Giuseppe ook de dochter van Barezzi zang- en pianoles geven. Van het een komt natuurlijk het ander en in 1831 zijn Giuseppe en Margherita onofficieel verloofd.

De historische salon van Casa Barezzi in Busseto
De historische salon van Casa Barezzi in Busseto

Wie tegenwoordig Busseto bezoekt, kan nog altijd het Casa Barezzi bezichtigen. Het huis toont duidelijk de relatieve weelde waarin de Barezzi’s moeten hebben geleefd. De grote salon op de bel-etage lijkt gemaakt voor muzikale soirees. Aan de muur prijken fraaie portretten en het enige overgeleverde portret van Margherita bevindt zich hier.

Portret van Margherita Barezzi
Portret van Margherita Barezzi

Opleiding in Milaan

Om zijn muzikale vleugels uit te kunnen slaan, had Verdi zijn zinnen op Milaan gezet. “If you can make it there, you can make it anywhere”, moet hij gedacht hebben. Maar dat liep even anders. Hij deed auditie aan het conservatorium, maar werd niet toegelaten. Overigens niet omdat hij te weinig talent zou hebben, maar zijn pianospel zou nooit tot een professioneel niveau kunnen worden getild vanwege een vreemde duimplaatsing aan zijn hand, bovendien was hij al behoorlijk oud (18!), was het aantal plaatsen beperkt en daar kwam tot slot nog bij: hij was een buitenlander! Nou was je dat in Italië met al die kleine stadstaatjes al snel, en wellicht heeft ook deze affaire bijgedragen aan Verdi’s motivatie om Italië één te maken.

Een blijvende band met Busseto

In 1834 had Verdi toch een aantal studiejaren in Milaan achter de rug. Niet op het conservatorium dus, maar hij nam privélessen bij de strenge Vicenzo Lavigna, betaald door, jawel, Antonio Barezzi! En zo bleef de innige band met Busseto bestaan. Een band die Verdi wilde verstevigen door de baan van zijn vroegere leraar Provesi over te nemen, als Maestro di Capella van de San Bartolomeo. Wellicht was toen Verdi’s antiklerikale houding al naar de oppervlakte gestegen, want hij kreeg de aanstelling niet. Wel mocht hij de wereldlijke functie van Maestro di musica vervullen, overigens uitsluitend door tussenkomst van Barezzi.

Terug in Busseto intensiveerde de band tussen Giuseppe en Margherita. Het stel trouwt uiteindelijk op 4 mei 1836 in de Oratorio van de Santa Trinità.

Santa Trinità
Santa Trinità

Het noodlot slaat toe

Verdi was dol op zijn mooie jonge vrouw, en het geluk lag voor het oprapen. Hij heeft een baan, een vrouw en er verschijnen al snel twee kindjes (Virginia en Icilio). Ze wonen in het Palazzo Tedaldi, dat (schoon)vader Antonio Barezzi heeft gekocht. Dan slaat het noodlot toe: beide kinderen sterven terwijl ze slechts één jaar oud zijn. Giuseppe en Margherita zijn in shock. Verdi geeft zijn baan op en het paar verhuist naar Milaan, om de bittere herinnering maar snel te proberen te vergeten. Het lukt Verdi om in de grote stad voet aan de grond te krijgen. Hij schrijft zijn eerste opera: Oberto, Conte di San Bonifacio, die in première ging aan het Teatro alla Scala.

Maar het noodlot is nog niet klaar met Verdi. Margherita krijgt hersenvliesontsteking en overlijdt hieraan op 26-jarige leeftijd in 1840. Voor Verdi lijkt het doek te vallen, hij raakt in een depressie en denkt er zelfs over om nooit meer één noot op papier te zetten.

Toch lukt het Verdi om zijn leven weer op de rails te krijgen. Op aandringen van impresario Bartolomeo Merelli schrijft hij toch nog een opera. Het zou zijn doorbraak worden. Nabuccodonsor (oftewel Nabucco) beleefde de première in 1842 en was binnen enkele jaren over de hele wereld te horen geweest: van Wenen tot Hamburg en van New York tot Buenos Aires. Iedereen wilde dit stuk horen!

Nieuwe liefde: Giuseppina Strepponi

Naast succes bracht Nabucco Verdi ook zijn tweede vrouw: Giuseppina Strepponi zong de acht eerste uitvoeringen van de opera. Ze was al aan het eind van haar carrière en zocht naar een nieuwe stabiele factor in haar leven. Alhoewel ze een gevierde zangeres was (geweest), werd ze streng bekritiseerd door de moralistische samenleving. Ze had meerdere kinderen van verschillende mannen met wie ze niet getrouwd was. Dat kon natuurlijk niet in het Italië van de 19e eeuw. Ze toog naar Parijs om daar een zangschool op te richten. Verdi bezocht haar daar frequent als hij voor zijn werkzaamheden bij de Opéra in Parijs was. Hun relatie groeide: Giuseppina sprak vloeiend Frans en Engels, had een charmante persoonlijkheid en kende de theaterwereld van binnenuit. Zij en Verdi bleken niet alleen een liefdesrelatie te hebben; Giuseppina wist tevens deuren te openen die voor Giuseppe gesloten leken te blijven.

Palazzo Orlandi, ook wel bekend als Palazzo Dordoni-Cavalli
Palazzo Orlandi, ook wel bekend als Palazzo Dordoni-Cavalli

Verdi en Strepponi nemen een moedig besluit: in 1849 verhuist het paar terug naar het provinciale Busseto. Daar waar iedereen Verdi zo goed gezind was toen hij de protegee van Barezzi was en een gezin vormde met de innemende en onschuldige Margherita, werden nu de ruggen naar Verdi en Strepponi gekeerd. Ongehuwd samenwonen, dat was uit den boze!

“Ik heb niets te verbergen”

Van 1849 tot 1851 woont het paar het Palazzo Dordoni en vormt het schandaal van dorp. Naar zijn vroegere weldoener Antonio Barezzi is Verdi uiterst duidelijk over de relatie met Strepponi en over zijn eigen verworven vrijheid. In een brief aan hem schrijft Verdi: “Ik heb niets te verbergen. In mijn huis woont een dame, vrij en onafhankelijk…. Noch ik, noch zij is verplicht om aan iemand verantwoording af te leggen voor onze daden…. Ik bevecht mijn vrijheid van handelen, omdat iedereen daar recht op heeft en omdat mijn karakter in opstand komt bij louter conformisme….”

Dit huis blijft belangrijk in Verdi’s leven. Het is de plek waar zijn vader Carlo Verdi komt te overlijden. Daarna verkoopt Verdi het aan Strepponi die het onmiddellijk weer doorverkocht (dit toont des te meer aan hoe onafhankelijk en modern hun relatie was, ook in financieel opzicht). De opbrengst ervan liet Strepponi ten goede komen aan opvang van de armen in Busseto. Een grootmoedig gebaar, zeker gezien de spot en hoon die haar in Busseto ten deel was gevallen!

De façade van de Villa Verdi bij het dorp Sant'Agata
De façade van de Villa Verdi bij het dorp Sant’Agata

De Villa Verdi bij Sant’Agata

Rond 1851 is Verdi’s carrière op het hoogtepunt beland. Hij is veruit de best verdienende componist van Italië en misschien wel van Europa. Hij kan zich elk huis veroorloven dat hij maar wenst. Maar ondanks de publieke opinie blijft hij in de buurt van zijn geboortegrond wonen. Nu pakt hij het echter anders aan. Zo’n 3 kilometer buiten Busseto werd reeds 2 jaar gewerkt aan een nieuw buitenverblijf in Sant’Agata. Tot die tijd leefden daar de ouders van Verdi, maar als diens moeder in 1851 overlijdt, verhuist vader Carlo naar Busseto en trekken Giuseppe en Giuseppina in de villa.

Voor Giuseppe en Giuseppina werd hun huis in Sant’Agata hun ideale stek. Hier werden ze niet begluurd door bekrompen stadsgenoten en voelden ze zich vrij. Decennialang werkten ze aan het perfectioneren van het huis, de inrichting en de tuin. De Villa Verdi Sant’Agata is momenteel eigendom van een achternichtje van Verdi (Maria Filomena Verdi). Lopend door de villa ziet men onder meer het bed waarop Giuseppina Strepponi overleed in 1897 en de piano waaraan Verdi werkte, toen hij Rigoletto componeerde. Verdi zelf overleed in Milaan in een hotel op loopafstand van de Scala. Het complete meubilair van die kamer (nummer 157) is nu in de villa opgesteld en vormt zo het decor van Verdi’s slotaria.

Het meubilair van Verdi's sterfkamer in het Grand Hotel te Milaan
Het meubilair van Verdi’s sterfkamer in het Grand Hotel te Milaan

Lees hier meer over de reis naar het Verdi Festival in Parma.

Terugblik: Gaudeamus Muziekweek 2019

‘Niet iedereen slaagt erin te dansen op toekomstmuziek’, zei de Poolse dichter Stanislaw Jerzy Lec ooit. Met de uitdaging om het tegendeel te bewijzen trok ik vanuit België noordwaarts naar Utrecht richting de Gaudeamus Muziekweek. Na bijna 75 jaar is dat ondertussen toch wel een instituut onder de festivals voor hedendaagse muziek. Als musicoloog hou ik nu eenmaal graag een dikke vinger aan de pols wat de nieuwste tendensen in het kunstenlandschap betreft. Ik blijf koortsachtig zoeken naar muzikale parels in de maalstroom van muziek van vroeger en vooral van nu.

En het werd een weekend van extremen. Hoe kan het ook anders?

Gaudeamus Muziekweek 2019

Dansen met sensoren, een kip-en-ei-verhaal

Neem nu de voorstelling UNMUTE, eerder een momentopname van de samenwerking tussen componist Yannis Kyriakides en choreografe Keren Levi. Een elektronische compositie, doorspekt met opnames van recent uitgestorven talen die in dialoog ging met een groep dansers gehuld in sensoren. Terwijl de muziek de dansers aanstuurde, werd de muziek zelf getransformeerd of sonoor verrijkt door de sensorbeweging van de dansers. Een doorgedreven kip-en-het-ei-verhaal dus. Het gesprek achteraf tussen makers en publiek met een Q&A gaf dan ook een boeiend inzicht in het werkproces met al haar eureka-momenten en occasioneel gefrustreerd tandengeknars.

V.l.n.r.: Anne La Berge, Diamanda La Berge Dramm en David Dramm
V.l.n.r.: Anne La Berge, Diamanda La Berge Dramm en David Dramm

Een voorstelling om de kaken terug volledig te ontspannen was dan weer SUBVERSE van violiste Diamanda La Berge Dramm. Zij is de rebelse telg uit een muzikaal gezin, al is dat met de halve rocksterren fluitiste Anne La Berge en componist David Dramm als ouders wel heel relatief. Blootsvoets trippelen en voor de gelegenheid gehuld in een voluptueuze voor haar gemaakte glanzend witte jurk zoog ze ons in een prachtige voorstelling. Een hemelse Biber en Bach flirtten schaamteloos met een compositie voor voetdrum en viool van papa Dramm. Denk daar nog eens een hypnotiserende zangstem bij die met eigen composities en poëzie het publiek gewillig bedwelmt en je beseft plots hoe vloeibaar goud klinkt…

Brandalarm in partituur …

“Mijn vader zag overal muziek in. Zelfs in mijn moeder. Die liep dan ook heel de dag te fluiten. Later bleek dat ze astma had….”

Woorden van mijn schrijvende landgenoot Tom Lanoye die mij dan weer naadloos bij een andere muzikale ervaring van dit weekend brengt: IN TENSIONS van belachelijk begaafde celliste Maya Fridman.

Als ‘musician in residence’ van de Gaudeamus Muziekweek ging ze de strijd aan met elektronica, visuals en (ook hier) één extra danser. Toegegeven, al te vaak klonk het ook echt als een strijd. De cello kreunde onder het gegesel van haar onverbiddelijk plukkende vingers en schurende strijkstok en dat mag u letterlijk nemen. Uit de luidsprekers dreunden en krijsten collegiaal elektronische stemmen mee. Het geheel werd bovendien verder aangedikt met het gesnerp van brandalarmtonen. Een georkestreerde wervelwind waar zelfs de Caraïbische orkanen van zouden gaan blozen. Alleen, in al dat  gewauwel verdween ook ons besef van realiteit. Want toen de muziek abrupt stopte, werd het ons plots duidelijk dat het brandalarm niet in de partituur bleek te staan.

Gelukkig niets aan de hand bleek uiteindelijk, maar ik voelde mij toch wel even als de goedgelovige keizer zonder kleren. Stof tot nadenken alleszins.

Celliste Maya Fridman (Foto: Brendon Heinst)
Celliste Maya Fridman (Foto: Brendon Heinst)

Castillio interior: een appeltje voor de toekomstige dorst

Vele heerlijke (en minder heerlijke) momenten volgden nog maar eerder dan met mijn relaas alle betovering verder te grabbel te gooien, nodig ik u uit om zelf eens te gaan dansen op de toekomstmuziek op een volgende editie.

Wat ik u wel nog graag meegeef, is een heerlijk dezer dagen ontdekt muzikaal appeltje voor de toekomstige dorst in tijden dat u geen blijf meer weet met uzelf. Castillio interior” voor cello en viool van de Letse componist Peteris Vasks. Geen gemep noch gepluk en zeker geen brandgevaar maar eerder een moment tussen passie en verstilling in tijden van kortademigheid en misleidend gefluit…

Bauhaus – een bijzondere kunstacademie

Bauhaus. Het is een term die velen weleens gehoord zullen hebben, maar wat het precies inhoudt is vaak wat onduidelijk. De eerste associatie is architectuur, maar Bauhaus ging veel verder dan dat. Het belichaamde een nieuw ideaal in de kunsten. Niet alleen architectuur, ook meubels en gebruiksvoorwerpen én kunstvormen als toneel en dans volgden de uitgangspunten van de stroming.

Bauhaus is een statement dat onmiddellijk associaties oproept met begrippen als vernieuwing, sociale vooruitgang, creatieve vrijheid en grootse ambities. Na de Eerste Wereldoorlog zette een jonge generatie kunstenaars zich in voor een nieuwe kunst, voor een nieuwe tijd. Het Bauhaus – opgericht in 1919 in Weimar door de architect Walter Gropius – werd het opleidingsinstituut voor beeldend kunstenaars, architecten en ambachtslieden waar deze idealen letterlijk vorm kregen.

Walter Gropius, grondlegger van Bauhaus
Walter Gropius, grondlegger van Bauhaus

Vernieuwende methode

Het is Gropius’ grote verdienste geweest om in het lesprogramma kunst, ambachtelijke techniek en industrie samen te brengen en te verbinden. Dat gebeurde in zowel theorie als praktijk. Hiermee verdween de traditionele hiërarchie tussen de kunstdisciplines. Ook de oude lesmethoden veranderden: studenten werden vooral gestimuleerd om hun eigen individuele mogelijkheden te ontdekken en te experimenteren met de meest uiteenlopende materialen.

Bauhaus was uiterst sociaal geëngageerd: goede architectuur en design moest niet alleen voor een elite bereikbaar zijn maar voor iedereen, voor de massa, en dus werd betaalbaarheid een belangrijk item. Goede architectuur betekende woningen met open, lichte en zonnige ruimtes – makkelijk te vervaardigen met moderne bouwtechnieken en moderne materialen. De functie van het gebouw en van het object ging de vorm ervan bepalen. Om objecten gemakkelijker te reproduceren werd deze vorm eenvoudig, strak en ingetogen: de nieuwe esthetiek van het moderne functionalisme was geboren.

Moeizame start

De eerste Bauhaus-producten werden niet bepaald met veel enthousiasme onthaald – de conservatieve burgerij vond ze veel te koel en ook de nieuwe architectuur kon nog niet op veel bijval rekenen. De sociaal-democratische ideeën werden beoordeeld als te progressief en het gedrag van de studenten in Weimar als te provocerend. En al die wilde feesten tot diep in de nacht – het kon echt niet door de beugel!

Het hoofdgebouw van Bauhaus in Dessau
Het hoofdgebouw van Bauhaus in Dessau

Het Bauhaus sloot in Weimar de deuren en verhuisde in 1925 naar Dessau waar Walter Gropius een compleet nieuw gebouw ontwierp voor de opleiding dat volledig beantwoordde aan de Bauhaus ideologie. Het lesprogramma werd uitgebreid met vakken als fotografie, weven, reclame, grafische vormgeving, theatertechniek en toneel.

Klinkende namen

Veel klinkende namen zijn voor kortere of langere tijd aan het Bauhaus verbonden geweest. De excentrieke Johannes Itten – die zijn lessen begon met bewegingsleer en ademhalingsoefeningen om zijn leerlingen te laten ontspannen – en Josef Albers waren autoriteiten op het gebied van kunstonderwijs en kleurentheorie. Wassily Kandinsky en Paul Klee behoorden tot de pioniers van de moderne schilderkunst.

Fruitschaal ontworpen door Josef Albers, 1923

Oskar Schlemmer wist furore te maken met zijn zogenaamde Triadisch Ballet – een ballet waarin de dansers gekleed waren in zware kostuums met zeer elementaire en geometrische vormen die hun bewegingen als het ware abstract maakten. Veel verder weg van klassieke dans kon je niet raken. Laszlo Moholy-Nagy introduceerde fotografie en film – met licht als essentieel onderdeel – als het nieuwe medium van zijn tijd.

De jaren in Dessau vormden een onbetwist hoogtepunt in de geschiedenis van het Bauhaus. Het gebouw is inmiddels een iconische plek geworden waar die ongebreidelde energie van al dat creatief talent nog zo navoelbaar is. De ateliers van Kandinsky en Klee – die eenvoudige, onopgesmukte ruimtes waar zoveel meesterwerken zijn ontstaan – het is het betreden van heilige grond! De Bauhaus-kunstenaars wisten elkaar op scherp te stellen maar er waren ook conflicten, felle discussies en meningsverschillen. De onvermijdelijke ruzies waren de oorzaak dat sommigen vertrokken.

Een typisch Bauhaus-interieur, met stoelen ontworpen door Marcel Breuer

Het doek valt…

De politieke koers van de jaren dertig van de vorige eeuw maakte abrupt een einde aan alles waar Bauhaus voor stond. De opleiding werd nog voor korte tijd in 1932 naar Berlijn verplaatst maar de nazi’s waren van mening dat er aan het Bauhaus Entartete Kunst werd onderwezen en daarmee viel het doek in 1933 voorgoed. Veel kunstenaars weken uit naar Amerika waar zij het gedachtegoed van Bauhaus wisten uit te dragen.

Bauhaus en … Ikea en Hema

De idealen van Bauhaus – een eenvoudig, strakke , betaalbare vormgeving voor iedereen met gebruikmaking van nieuwe technieken en materialen – zijn vandaag de dag nog springlevend. Het IKEA concern bijvoorbeeld – en ook de HEMA – houden kwalitatief design voor de massa hoog in het vaandel. Het is een groot eerbetoon aan het Bauhaus dat dagelijks miljoenen mensen op de wereld zich omringen met objecten die qua vorm en productie zijn geïnspireerd op de idealen van deze uitzonderlijke kunstopleiding.