In dit derde en laatste deel van zijn miniserie over de geschiedenis van het strijkkwartet schijnt Wouter Schmidt zijn licht op de meest recente fase van de ontwikkeling van het strijkkwartet. Welke nieuwe vormen vonden componisten in de twintigste en eenentwintigste eeuw?
Twintigste eeuw
Het strijkkwartet maakte in de twintigste eeuw een enorme vlucht. De lijst is bijkans oneindig, zo divers, zo internationaal. Op het gevaar af dat ik enkele heel belangrijke componisten vergeet of oversla noem ik er nog enkelen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van het genre. Zo vormen het kwartet van Maurice Ravel en het kwartet van Claude Debussy, de beide ‘programmakwartetten’ van Leoš Janáček (‘Intieme Brieven’ en ‘Kreutzer-Sonate’), de vijf kwartetten van Arnold Schönberg en de zes van Béla Bartók een blauwdruk van het hoge niveau dat deze componisten wisten te bereiken.
Maurice Ravel schreef als 28-jarige gedurende zijn hele carrière maar één strijkkwartet, dat tevens zijn eerste stap was in de richting van de kamermuziek. In zijn autobiografie schreef Ravel dat het strijkkwartet ‘meer dan welk ook van zijn eerdere werken in lijn met mijn ideeën over muzikale structuur’ was.
Borduurden Debussy, Ravel en Sjostakovitsj nog voort op voorgaande klankidealen, met de kwartetten van Schönberg en zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg breidde het klankpalet zich aanzienlijk uit. Zo voegde Schönberg in twee delen van zijn Tweede Strijkkwartet bijvoorbeeld een sopraanstem toe en in het DerdeKwartet en het Vierde kwartet verlaat hij definitief de tonale schrijfwijze. Ook kregen de kwartetten andere titels en begrippen mee. Zo noemde Webern zijn opus 5 Fünf Sätze en zijn opus 9 Bagatellen.
Bartók voegde volksmuzikale elementen toe in zijn zes kwartetten en schreef hij ook een eendelig kwartet. Bovendien ontwikkelde hij nieuwe speeltechnieken voor de vier strijkers, zoals het befaamde ‘Bartók-pizzicato’. De musici plukken de snaren dan zo krachtig dat ze terugslaan op de klankkast van de instrumenten. In deze periode schreven intussen ook Paul Hindemith en DmitriSjostakovitsj belangrijke kwartetten, de laatste maar liefs vijftien stuks.
Hedendaagse kwartetten
Was er tot in het midden van de twintigste eeuw sprake van een relatief kalme tijd voor het strijkkwartet, mede door een grotere belangstelling van de componisten voor de opera en het steeds meer uitdijende symfonieorkest, aan het eind van de jaren zestig nam de interesse van componisten voor het strijkkwartet weer explosief toe. En hierbij is de diversiteit in stijlen net zo groot als in de namen van de componisten.
Belangrijke bijdragen kwamen van Witold Lutoslawski, György Ligeti en Luigi Nono. Nieuwe geluiden, zoals geruis, werden toegepast door Krzysztof Penderecki, en wat dacht u van Karlheinz Stockhausen, die in zijn Helikopter-Quartett de musici verdeeld over vier helikopters? Verdere excessen, en onderzoeken naar wat je allemaal wel of niet kunt doen met/op/onder of boven een strijkinstrument vinden we ook bij bijvoorbeeld Helmut Lachenmann.
Tijdens het Holland Festival van 1995 werd het Helikopter-Streichquartett (de derde akte van Mittwoch aus Licht) van Karlheinz Stockhausen uitgevoerd. De vier leden van het Arditti String Quartet bevonden zich ieder in een helikopter; het geluid van de wieken mixte Stockhausen met de vier strijkinstrumenten. Filmmaker Frank Scheffer volgde de muzikanten en componist tijdens de repetities in de studio en door middel van air-to-air shots tijdens de uitvoering. Het beeldmateriaal is verkregen via filmmaker Frank Scheffer.
Een geheel andere manier om voor strijkkwartet te schrijven, onafhankelijk van de Europese traditie, kenmerkt het werk van de Amerikaanse componisten John Cage , Steve Reich, Terry Riley en vooral Morton Feldman, wiens Tweede Strijkkwartet alleen al door de duur van vijf uur buiten de conventionele uitvoeringspraktijk valt. Ik noem tenslotte graag nog even de nog onder ons zijnde componisten Wolfgang Rihm, wiens ononderbroken creatieve energie al tot dertien kwartetten heeft geleid, MichaelDenhoff en Jörg Widmann, die ieder al meer dan tien kwartetten componeerden. Tot op de dag van vandaag worden er jaarlijks tientallen, zo niet honderden strijkkwartetten gecreëerd.
Coda – het instuderen van een strijkkwartet
Alle violisten, altisten en cellisten spelen – tijdens en dikwijls ook na hun conservatoriumtijd – strijkkwartet met medestudenten en/of vakgenoten. Ik dus ook, want de combinatie is nu eenmaal prachtig. Dat is dan meestal aanvankelijk meestal ‘voor de lol’: om samen te kunnen spelen met andere musici, te genieten van de mooie muziek en jezelf weer eens te horen, want dat laatste lukt lang niet altijd in een groot symfonieorkest. Het is zaak dat die ‘lol’ tijdens het samenspelen – en zeker ook bij de voorbereidingen op een optreden – ook blijft bestaan, maar dat is soms best lastig. Want vanaf het moment dat de musici besluiten ‘hè ja, laten we dit gaan uitvoeren’, breekt een nieuwe periode aan met heel veel en hard studeren, met een intensere dynamiek. Immers, het moet wel goed zijn en het concert een succes worden. Als prof geldt immers dat adeldom verplicht.
Nu, beste lezer: voordat een kwartet écht mooi, muzikaal en ‘samen’ klinkt, moeten er heel wat speeluurtjes worden gemaakt. Sowieso moet je je eigen partij beheersen, maar daarnaast dien je ook te weten en vooral ook te horen wat je medemusici uitspoken. En dan begint het lange repetitieproces: is het zuiver, intoneren we gelijk, is het ritmisch, is het goed van toon? Gebruiken we dezelfde stokvoering? Waar, in welke mate en wat voor soort vibrato gebruiken we? En delen we dezelfde muzikale gedachten? Het kan immers altijd beter! En hoe dichter de concertdatum nadert, des te meer lopen ook de spanningen op.
Vier verschillende personen één muziektaal laten spreken: dat is een lang en vermoeiend proces, dat veel tijd en opoffering vergt van alle musici. Niet te onderschatten, zeker niet bij echte profs die de lat hoog, heel hoog leggen. En dan is het logisch dat soms ‘lol’ ook wel eens even vergaat…
Dit jaar is het 200 jaar geleden dat de componist César Franck werd geboren. Bijna iedereen kent zijn Panis Angelicus en menig concertbezoeker de Symfonie in d of zijn beroemde Vioolsonate, maar wat weten we verder over deze in Luik geboren componist, met een voorkeur voor symfonische en instrumentale vormen? Tijd voor een blog, immers Franck schreef niet alleen prachtige muziek, hij beïnvloedde ook vele Franse componisten.
Jeugd: een gedwongen pianovirtuoos
César Auguste Jean Guillaume Hubert Franck kwam in 1822 in Luik ter wereld, toen de stad nog onderdeel was van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Op zeer jonge leeftijd toonde César en zijn broer, Jean Hubert Joseph, al een buitengewoon muzikale begaafdheid, hetgeen bij hun eerzuchtige vader het plan deed rijpen om zijn kinderen tot virtuozen te laten opleiden.
Al in 1831werd César – hij was toen 9 jaar – aan het conservatorium van Luik toegelaten, waar hij het ene diploma na het andere behaalde, onder andere voor pianospel en solfège. Zijn vader, voldaan en trots, begon meteen met het organiseren van een concerttournee, waarbij het jonge wonderkind als pianovirtuoos optrad. Voor dit doel schreef César enkele virtuoze pianowerken in een galante stijl om zijn publiek te imponeren. Zo trad hij ook op voor koning Leopold I van België.
Naar Parijs
In 1835 vertok de familie Franck naar Parijs, waar César privéles kreeg van de beroemde pianist Zimmermannn en de grote muziektheoreticus en componist Antonín Reicha. Twee jaar later werd César toegelaten tot het Conservatorium van Parijs en liet hij zich neutraliseren tot Fransman. In Parijs leefde de familie Franck uiterst sober van hetgeen César en zijn broer Joseph met pianolessen verdienden.
Rond 1840 begon Franck zich voor te bereiden op de prestigieuze Prix de Rome waarvoor hij een cantate diende te schrijven. Echter, zijn vader vond dat componeren maar niets en haalde hem daarom in 1842 van het conservatorium af, zodat zijn zoon (weer) kon schitteren als virtuoos pianist. Toch bleef Franck componeren en zo publiceerde hij in 1843 drie pianotrio’s en begon hij aan zijn eerste compositie in grote stijl, het oratorium Ruth, dat hij in 1845 voltooide.
Luisterfragment I – Pianotrio, opus 1/1: Andante con moto (1841)
Toen Franck zijn Eerste Pianotrio componeerde was hij 19 jaar oud. Het werk maakt deel uit van een serie van drie pianotrio’s die elk driedelig zijn. Dit Eerste Pianotrio is gebaseerd op slechts twee thematische uitgangspunten. Op dit ‘cyclisch’ compositieprincipe – het verwerken van dezelfde thematiek in de verscheidene delen van een compositie – kom ik verderop nog even terug. Hoewel Franck het schoolvoorbeeld van een laatbloeier is, legt hij in dit werk al een behoorlijke rijpheid aan de dag. Hij droeg de drie pianotrio’s op aan de Belgische koning, op instigatie van zijn vader, die hoopte hiervan later voordeel te kunnen hebben.
Luister hier naar een historische opname van het Eerste Pianotrio opus 1/1 van César Franck met Sviatoslav Richter (piano), Oleg Kagan (viool) en Natalia Gutman (cello)
Huwelijk: een vlucht naar voren
In het Revolutiejaar 1848 huwde Franck de actrice Félicité Dumousseaux. De bruiloftsstoet moest zelfs over barricades klimmen om in de kerk te geraken. Zijn vader was woedend over dit huwelijk: zijn zoon zou beneden zijn stand getrouwd zijn en de componist brak ook nog eens zijn loopbaan als pianovirtuoos af. Maar voor de componist betekende dit de definitieve ontsnapping aan het vaderlijk gezag.
Dagelijks twee uur vrij ‘om te denken’
Franck streefde niet naar rijkdom. Zijn leven was zijn muziek. Hij werkte zeer methodisch en maakte dagelijks een uurrooster. Het grootste deel van de dag bestond doorgaans uit het geven van lessen om in het dagelijks brood te kunnen voorzien. Twee uur hield hij dagelijks vrij ‘om te denken’, in feite om te componeren, het werk van andere componisten en de wereldliteratuur te bestuderen.
César Franck, ook een organist
Naast het pianospel bekwaamde Franck zich van jongs af aan in het orgelspel en hij bleek daarin te beschikken over een uitzonderlijk talent en bijzonder gevoel voor de vele mogelijkheden die dit instrument biedt. Na een korte aanstelling aan de Parijse Église Notre-Dame-de-Lorette werd Franck in 1853 benoemd totvaste organist van de Église Saint-Jean-Saint-François du Marais, ook in Parijs.
Het orgelspel van Jacques-Nicolas Lemmens was een grote inspiratiebron voor Franck. Franck ontwikkelde zich razendsnel tot een van de grootste orgelvirtuozen van zijn tijd, zo niet tot de grootste improvisator op het orgel, waarbij een zekere hang naar het mystieke in zijn spel een hoofdkenmerk vormde.
‘Ik hoorde zojuist Johann Sebastian Bach!’
Een paar jaar later, in 1859, volgde een nieuwe benoeming: Franck benoemd tot organist van de Église Sainte-Clotilde, het eerste neogotische kerkgebouw van Frankrijk. In deze kerk wijdde hij een van de mooiste instrumenten van de beroemde orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899) in. Franck zou er de rest van zijn leven organist blijven.
Tot aan zijn dood bleef Franck in deze kerk zijn improvisatieschoonheid schenken aan zijn toehoorders. Toen Franz Liszt hem eens hoorde improviseren, zou hij diep ontroerd de kerk verlaten hebben met de woorden: ‘Ik hoorde zojuist Johann Sebastian Bach!’
Luisterfragment II – Grande Pièce Symphonique uit Six Pièces pour Grand Orgue, opus 17, FWV 29 (1862)
In 1862 schreef Franck zijn Six Piecès pour Grande Orgue die een eerste mijlpaal vormden.
Geliefd docent maar onbekend als componist
In 1872 werd Franck na vele intriges door de invloedrijke Cavaillé-Coll en zijn protegé, de componist en fameus organist Charles-Marie Widor (1844-1937), benoemd tot orgeldocent aan het Parijse conservatorium als opvolger van Francois Benoist, die ook leraar van Camille Saint-Saëns en George Bizet was geweest. Voor velen kwam de benoeming van de bescheiden kunstenaar tot orgelprofessor aan het illustere muziekinstituut als een verrassing. Zijn collega’s hadden in het algemeen weinig met hem op, vermoedelijk omdat Franck zo eenvoudig, naïef en de vriendelijkheid zelve was. Dat hij herhaaldelijk werd gepasseerd bij een benoeming tot leraar compositie aan hetzelfde instituut, werd door hem echter wel degelijk als zeer teleurstellend ervaren.
Echter, een groep jonge musici en componisten, onder wie Vincent d’Indy, Guillaume Lekeu, Ernest Chausson, Henri Duparc en Paul Dukas, droeg César Franck op handen. Vanwege zijn zachtaardige karakter noemden de leerlingen hem le maître angélique en le père Franck. Deze ‘Bande à Franck’ brak met de overheersing van de conservatieve opvattingen in de Franse operamuziek ten gunste van de nieuwe symfonische en kamermuziek.
Als componist die vier relatief totaal onbekende – deels niet compleet geïnstrumenteerd, noch gepubliceerd – opera’s componeerde, bleef Franck evenwel onbekend; hem ontbraken ook de middelen om zich aan het grote publiek voor te stellen. Het Parijse publiek van zijn tijd was gewend aan de mondaine grand opéra en konden Francks’ vernieuwingen op het terrein van harmonie en contrapunt maar matig waarderen. Bovendien vonden velen Francks’ muziek te ‘Duits’ klinken. In feite kenden en begrepen weinig mensen zijn muziek, behalve zijn leerlingen die zijn persoonlijke post-romantische stijl bewonderden en propagandeerden.
Het slot
In 1887 ontving Franck het Legioen van Eer, echter niet vanwege zijn verdiensten als componist, maar als orgelleraar. Zijn leerlingen arrangeerden als protest hiertegen een concert, waarop onder meer de Variations symphoniques werden gespeeld. Door een gebrek aan bezoek werd de avond een fiasco. Ook de première van de Symfonie in 1889 bracht niets dan verdriet; het werk werd in feite gespeeld tegen de wil van het Conservatorium-orkest. En componist Charles Gounod wees het werd af als ‘de impotentie tot dogma verheven’. Zijn eerste publieke succes had Franck met het Strijkkwartet, een half jaar voor zijn dood.
Zijn enige strijkkwartet, dat voor het eerst in 1890 Parijs werd uitgevoerd, was een van de weinig werken van Franck die direct succes kenden, al was dit mede te danken aan de wereldberoemde violist Eugène-Auguste Ysaÿe. Francks’ leerling Vincent d’Indy beschreef het concert als volgt:
‘De Salle Pleyel weergalmde van toejuichingen, zoals zelden gehoord; alle aanwezigen stonden op, juichten en riepen de meester toe, die zich een dergelijk groot succes voor … een kwartet niet kon voorstellen, en koppig bleef geloven dat de ovaties de vertolkers golden. Toen hij echter glimlachend, schuchter en verschrikt op het podium verscheen – hetgeen hij zichtbaar niet gewend was – moest hij wel aan de hulde geloven en daags erna, trots op dit succes op 68-jarige leeftijd, zei hij ons naïef: ‘Ziedaar, het publiek begint mij te begrijpen‘.
Luisterfragment IV – Poco lento . Allegro uit Strijkkwartet
Het Strijkkwartet ontstond vier jaar eerder dan het veel beroemdere Strijkkwartet van Debussy. Ook in dit werk valt het ‘cyclisch principe’ – waarover straks meer – op. De langzame inleiding van het eerste deel is een prachtige ingevingen van Franck. De melodie in de eerste viool vertolkt een thema, dat als hoofdthema voor het hele werk zal fungeren. Na de langzame inleiding ‘poco lento’ staat het aansluitende ‘allegro’ in de sonatevorm, waarin het hoofdthema in verschillende gedaantes terugkeert. Ook in het coda keert dit hoofdthema terug.
Luister hier naar een opname met het Fitzwilliam Quartet.
Op weg naar een les werd Franck in 1890 door een omnibus aangereden die hem zwaar innerlijk letsel toebracht. Hij verwaarloosde dit, wilde persé doorgaan met lesgeven, maar kreeg enkele maanden daarna een hevige borstvliesontsteking en stierf op het hoogtepunt van zijn scheppingsvermogen. De algemene miskenning van de componist door de officiële personen van de Parijse muziekwereld werd bevestigd bij de begrafenis, waar slechts enkele trouwe leerlingen hem de laatste eer bewezen.
Na zijn dood volgde Charles-Marie Widor hem op. Met de komst van Widor – een leerling van de legendarische Belgische organist Jacques-Nicolas Lemmens en vooral bekend geworden door de zogenaamde Orgelsymfonie – ging er een volstrekt andere wind waaien. Een diep ingrijpende heroriëntatie op het punt van de speeltechniek trad op de voorgrond en Francks’ intuïtieve onderwijsmethode moest plaats maken voor onderwijs op rationele principes.
De Franse componist, organist en orgelpedagoog Louis Vierne (1870-1937), drukte het zo uit: ‘bij Franck was het ‘toeval’ de enige leidsman in technische zaken. ‘
Muzikale stijl en belang
Het duurde lang voordat Franck een eigen muzikale stijl had ontwikkeld. Hij schreef zijn grootste werken vanaf zijn 50e levensjaar (1872) en deze periode wordt algemeen gezien als zijn vruchtbaarste. Zijn eerste biograaf was Vincent d’Indy, die een goede indeling van het oeuvre van César Franck maakte. Hij onderscheidde daarbij drie periodes:
In
de eerste periode schreef Franck vooral voor piano en componeerde enkele
liederen.
Tijdens
de tweede periode ontstonden verschillende kerkelijke werken, hoofdzakelijk
voor orgel.
De
derde periode is dus Francks’ belangrijkste; hierin ontstonden onder andere de
orkestwerken: Les Eolides (1876), Le chasseur mauldit (1882) en Psyché (1888).
D’Indy
zou zich zijn leven lang opwerpen als een fanatieke verdediger van Francks
muzikale erfenis.
Aan
zijn omvangrijkste werk, Les Béatitudes
(1879), een werk in acht taferelen voor acht solisten, dubbelkoor en orkest,
werkte Franck tien jaar. In dit werk worden de acht zaligsprekingen door
toepasselijke overwegingen en taferelen omgeven. Helaas wordt het werk – mede
door het grote aantal vocalisten dat nodig is – weinig uitgevoerd, het is
prachtig en ik herinner mij nog een Matinee in het Concertgebouw.
Een
belangrijke plaats neemt vooral de Francks kamermuziek in. Met César Franck
begon de renaissance van de Franse kamermuziek: sonates voor pianosolo, piano
en viool, strijkkwartet en –kwintet en ander combinaties. Franck verenigde de
klassieke Duitse vorm (Liszt en Wagner) met de kleuren van de Franse muziek.
Hij schreef in deze periode ook zijn grote orkest werken: Variation symphonique pour piano et orchestre (1885) en zijn
relatief veel uitgevoerde Symfonie in d (1888).
Hoewel in zijn tijd nauwelijks bekend, erkend, noch bemind, is men langzamerhand het grote belang van de componist César Franck gaan inzien. Zo is men zich gaan realiseren hoezeer hij zijn ‘opvolgers’ Claude Debussy (1862-1918) en Maurice Ravel (1875-1937) heeft beïnvloed. Ik kan u van harte aanbevelen om de onlangs gemaakt documentaire In het spoor van César Franck. Een documentaire over het leven van César Franck eens te bekijken. Aan de hand van enkele gedeeltes uit de partituren van zijn strijkkwartet en Psyché et Eros (1888) maakt presentator Tijmen Wehlburg dit naar mijn mening heel helder duidelijk.
Luisterfragment V – Panis angelicus
Panis angelicus (Brood van de engelen) is een deel uit de hymne Sacris solemniis. Deze hymne schreef Thomas van Aquino voor paus Urbanus in 1264, ter gelegenheid van de invoering van Sacramentsdag. Deze enerlaatste strofe van de hymne is veelvuldig op muziek gezet maar veruit de bekendste is de versie van Franck uit 1872. Vaak bedoelt men zelfs enkel het werk van Franck, wanneer men het over Panis angelicus heeft. De versie van Franck is voor tenor, orgel, harp en cello, maar zijn legio arrangementen van gemaakt en is vaak vertolkt door wereldsterren als Luciano Pavarotti en Plácido Domingo.
Mijns inziens komt de interpretatie van Cecilia Bartoli, althans wat de begeleidende instrumenten betreft (cello, harp en orgel) het meest overeen met het origineel van Franck. En zingt ze het niet prachtig?
Cyclisch principe
César Franck maakte in zijn composities dus veel gebruik van het zogenaamde cyclisch principe, onder andere in zijn Symfonie en zijn Vioolsonate. Maar wat is dat nu eigenlijk? Kort gezegd: het bewust thematisch verband leggen tussen de verschillende delen van een muziekstuk, met name in een symfonie of sonate. Feitelijk kennen we dit van eerdere componisten. Zo treedt in Beethovens Vijfde Symfonie het ritme van het noodlotsmotief uit het eerste deel ook op in het Scherzo.
In het
algemeen kunnen we twee technieken bij het cyclisch principe onderscheiden:
Hetzelfde thema klinkt in verschillende delen van een compositie, zoals bijvoorbeeld in Beethovens pianosonate Pathétique, waarbij het tweede thema uit het eerste deel terugkeert als een van de thema’s in het rondo, het laatste deel van de sonate.
Alle thema’s zijn uit één of meer melodische, ritmische of harmonische oermotieven ontwikkeld, bijvoorbeeld zoals Beethoven in zijn Vijfde Symfonie deed. Men noemt dit ook wel ‘kiemcel’-techniek. Populair gezegd: alle thema’s zijn dan broertjes en zusjes van elkaar.
De Vioolsonate in A, een hoogtepunt in Francks oeuvre
Een van de absolute hoogtepunten uit het oeuvre van Franck is zijn weergaloze Vioolsonate en dat niet alleen voor violisten en pianisten – wie grote technische en muzikale uitdagingen wachten – maar het werk behoort ook tot de publiekslievelingen van het kamermuziekrepertoire. Zelf heb ik de sonate regelmatig uitgevoerd en er ook onvergetelijke lessen op gehad van mijn meesterlijke viooldocent, Jean-Jacques Kantorow.
Franck schreef het werk als een huwelijksgeschenk voor Eugène Ysaÿe. Deze wereldberoemde Belgische violist propageerde ‘zijn’ sonate vervolgens waar hij maar kon. In de Vioolsonate gebruikt Franck het al eerder genoemde cyclische principe. De vier contrasterende delen laat Franck met elkaar versmelten door het openingsthema in meerdere varianten in alle delen te laten terug komen. In het eerste deel vormen de eerste drie maten van de viool (d, fis, d) al direct de belangrijkste kiemcel van het werk. Hieruit ontwikkelt zich het eerste thema. De finale bevestigt de ultieme triomf van alles wat voorafging in de vorm van een canon.
Het werk heeft vier delen: I. Allegretto ben moderato – Het zoete, reflecterende en wiegende thema wordt geïntroduceerd door de viool na een korte inleiding door de piano en vormt de thematische kern van het hele werk. Franck had het oorspronkelijk bedoeld als een langzaam deel, maar Ysaÿe gaf de voorkeur aan een iets sneller tempo en overtuigde Franck om het als Allegretto te betitelen. II .Allegro – Een zeer turbulent deel, dat begint met een fantastische pianosolo. III. Ben moderato: Recitativo-Fantasia – Dit deel is improviserend van aard en vrij van structuur en expressie. IV – Allegretto poco mosso – Het hoofdthema wordt gepresenteerd als een canonische imitatie tussen de instrumenten en keert op een rondo-achtige manier terug en leidt tenslotte tot een triomfantelijk slot.
Luisterfragment V: Vioolsonate in A
Luistert – en kijkt! – u naar een live opname met violiste Janine Jansen en Kathryn Stott achter de vleugel.
Coda: hoe is het Francks broertje vergaan?
Wie meer wil weten over César Francks broer Jean Joseph Hubert, moet flink graven. Jean Joseph Hubert heeft vooral in de schaduw van zijn oudere broer gestaan. och was hij aanvankelijk succesvoller dan César. Zo was hij in zijn tijd niet alleen een bekend organist, ook als violist genoot hij een grote reputatie. Hij schreef meer dan 200 composities waaronder Gregoriaanse gezangen en enkele kamermuziekwerken waaronder Zes Preludes en Fuga’s – hij was een groot Bach-liefhebber. Voor de feestelijkheden rond de opening van de Eiffeltoren in 1889 schreef hij een galopmars. En de voor de bruiloft van Charlotte van België en Ferdinand Maximiliaan Jozef, de latere keizer van Mexico, schreef hij een cantate voor vier solisten en orkest.
Nog even terug naar César Franck. De philharmonie zuidnederland en het Theater aan het Vrijthof in Maastricht hebben een documentaire over César Franck gemaakt ter gelegenheid van de Componistendag César Franck. Deze dag is in verband met de coronamaatregelen helaas geannuleerd, maar de documentaire is er gelukkig nog. Deze kunt u hieronder bekijken. Ik wens u een mooie kijk- en luisterervaring.
Vier afleveringen, negen quizmasters, 36 vragen, 56 muziekfragmenten en één terechte winnaar. Dat is de uitkomst van de MUSICO Quiz die u de afgelopen weken via ons blog kon volgen.
Hieronder volgen de antwoorden. Soms in korte vorm, soms in een wat uitgebreidere vorm.
Eerste aflevering
De eerste aflevering begonnen we heel rustig met twee prenten van lang geleden. De man in het blauwe pak is Puccini en de persoon boven in de prent rechts is Wagner.
Vanuit de diepte
‘De profundis’ zijn de eerste woorden uit psalm 130. ‘Vanuit de diepte roep ik tot u’ luidt de vertaling van de eerste regel. Deze smeekbede heeft menig componist geïnspireerd tot intense muziek. Voor de quiz kozen wij drie zettingen uit drie verschillende tijden: het eerste fragment was van Pärt, het tweede fragment was een zetting van Mozart en tot slot hoorde u een versie van Josquin Desprez. Veel componisten hebben de eerste woorden van de psalm zeer letterlijk genomen. Vooral bij Pärt komen de eerste woorden van deze boetepsalm vanuit een bijna onmenselijke diepte naar boven.
Strijkersvraag of strikvraag
Sinds de tijd van Haydn behoort het strijkkwartet tot vaste repertoire van componisten. Wij lieten u drie fragmenten horen met de vraag deze in de juiste volgorde van oud naar nieuw te zetten. Het eerste fragment komt uit strijkkwartet op 59/3 van Beethoven, maar klonk velen blijkbaar als moderner in de oren. Het tweede fragment is uit het Amerikaans kwartet van Dvórak en tot slot klonk geestelijk vader van het strijkkwartet, Joseph Haydn met een fragment uit diens het strijkkwartet Sonnenaufgang.
De strijkkwartetfragmenten:
Vlieg, gedachten, op gouden vleugels
Uit welke opera komen deze woorden was de vraag. ‘Va, pensiero sull’ali dorate’ luidt het Italiaanse origineel. Het is de eerste regel uit het beroemde slavenkoor uit Verdi’s opera Nabuacco dat door het Italiaanse publiek onmiddellijk werd opgevat als lijflied voor de Risorgimento-beweging, de beweging die streefde naar de Italiaanse eenwording.
De woorden ‘Allemachtig, wat een duisternis’ vormen de Nederlandse parafrase van ‘Gott, welch Dunkel hier’. Florestan verzucht ze als hij uitgehongerd in een donkere kerker zijn lot overdenkt, aan het begin van de tweede akte van Beethovens opera Fidelio.
Noorse koeienvlaai?
We lieten u twee fragmenten horen met de vraag uit welk land de componist komt. Het eerste fragment betrof het Intermezzo uit Cavalleria rusticana van Mascagni. Een Italiaan dus. Het toneel is leeg, iedereen is elders. Met dit lyrische maar tegelijk dramatische tussenspel laat Mascagni de toeschouwer de zich net ontvouwde verwikkelingen op zich inwerken en in de muziek is al te horen dat de protagonisten niet voor de vredelievende oplossing zullen kiezen. Het tweede fragment kwam uit de toneelmuziek voor Peer Gynt van de Noor Grieg. Hoofdpersoon Peer Gynt dacht even te trouwen met de dochter van de bergkoning maar vond haar bij nader inzien toch te lelijk. Dat besluit wordt hem niet in dank afgenomen en de entourage van de bergkoning denkt na over hun wraak. Grieg schreef: ‘Voor De Hal van de bergkoning heb ik iets geschreven dat zo naar koeienvlaaien, ultra-Norwegianisme en zelfgenoegzaamheid ruikt dat ik het niet kan verdragen om het te horen, al hoop ik dat de ironie zich zal laten voelen.’
Bijna elk begin is moeilijk
Het duurt soms even voordat we goed en wel vol aandacht luisteren naar een muziekstuk. Dat is ook de reden dat opera’s met een ouverture begonnen. En ook veel symfonieën van Mozart en Haydn beginnen met een inleiding. Maar niet elke componist wenste rekening te houden, het kan ook een zekere spanning oproepen als blijkt dat een werk al fluisterzacht is begonnen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de Boléro van Ravel het geval. Velen dachten dat de fluit het werk inzet, maar dat is niet het geval. De Boléro begint met een tromgeroffel, en dat houdt het hele stuk aan. De grote solo aan het begin van de Le sacre du printemps van Stravinsky is voor de fagot. De ligging is echter uitermate hoog en daarmee heel lastig voor de fagottist.
Bonusvraag
Op de bonusvraag van de eerste aflevering wist één inzender het juiste antwoord. Het gaat hier namelijk om het schilderij Le grand Muveral van Ferdinand Hodler.
De tweede aflevering
De tweede aflevering opende met een drietal beroemde aria’s. De vraag was natuurlijk om uit welke opera deze aria’s kwamen. U hoorde achtereenvolgens fragmenten uit Le nozze di Figaro (Mozart), La bohème (Puccini) en Orfeo (Gluck).
De dodendans
Al sinds de middeleeuwen neemt de dodendans een belangrijke plaats in de kunsten in. Wij lieten u fragmenten van dodendansen van drie verschillende componisten horen. Dat waren achtereenvolgens Sjostakovitsj (4e deel uit diens Tweede Pianotrio), een stukje uit de opera La grande macabre van Ligeti en La danse macabre van Saint-Saëns.
Beroemde zangers
Via beroemde aria’s komt men al snel uit bij beroemde zangers. Het was moeilijk kiezen maar u hoorde achtereenvolgens Dietrich Fischer Diskau, Elisabeth Schwarzkopf en tot slot Christoph Pregardien.
Dansen in de muziek
En van dodendansen ging het naar dansenin het algemeen. U hoorde drie heel uit Romeo & Julia van Prokofjev, een pavane van Fauré en tot slot een Ländler van Beethoven.
Requiem
Sinds de renaissnace zijn er vele meerstemmige zettingen geschreven op het Requiem, de dodenmis. U hoorde van ons achtereenvolgens framenten uit het Requiem van Mozart, Martin en Fauré.
Beroemde dirigenten
We lieten u drie beroemde dirigenten horen tijdens een repetitie. Dat waren achtereenvolgens Dudamel, Toscanini en Celibidache.
Hosenrollen
Hosenrollen vormen een genre apart in de operawereld. We lieten drie beroemde Hosenrollen horen, te weten Cherobino in Le nozze di Figaro van Mozart, Tancredi in de gelijknamige opera van Rossini en tot slot Prins Orlofsky in Die Fledermaus van Johann Strauß.
De Hosenrollen-fragmenten:
Kunst in de muziek
Een aantal componisten heeft zich laten inspireren door het werk van beeldend kunstenaars. U zag het werk van Sposalizio van Rafaël, het Isenheimer altaar van Mattias Grünewald en Dance on the Banks of the Manzanares van Goya. De muziek die hierop geïnspireerd was, was van Liszt (Deuxième Anée de pélégrinage), Hindemith (Mathis der Maler) en Granados (Goyescas). (hiernaast kunt u de fragmenten nogmaals beluisteren)
De op kunst geïnspireerde fragmenten:
Schubert citeert zichzelf
We lieten een fragment horen uit het vierde deel van Schuberts Pianokwintet in A, het Thema mit Variationen waarin Schubert varieert op zijn eigen lied Die Forellen.
Een duivelskunstenaar
Menig violist studeert zijn vingers blauw op de Caprices van Paganini voor viool solo. De violist Paganini hield zijn zogenaamd duistere kant graag in het voetlicht. Het idee dat hij zijn fabuleuze viooltechniek niet zelf zou hebben ontwikkeld, droeg bij aan het romantische beeld dat mensen van hem hadden. En dat was weer goed voor publiciteit en daarmee de inkomsten.
Bonusvraag
In welke techniek is het kunstwerk achter Reina gemaakt? Dat bleek een moeilijke vraag. Het is een wandkleed, een wollen deken waarop een figuur is gevilt.
Derde aflevering
De derde aflevering opende met een bespiegeling over de meestentijds onbekende moeders van componisten en leidde zo naar bekende moeders. De beroemde moeder van Manon Gropius was Alma Schindler. Alma was getrouwd met Gustav Mahler maar had onderwijl een relatie met Gropius.
Een vervolg op het begin
Ook in deze aflevering de vraag met welk instrument beroemde meesterwerken beginnen. Het Vioolconcert van Beethoven begint met pauken. De Rhapsody in blue van Gershwin heeft aan het begin een geweldige klarinetsolo en de orkestversie van Ravel van Moessorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling begint met trompet.
De fragmenten van het begin van beroemde meesterwerken:
Bijnamen
Beethoven schreef 32 pianosonates en velen daarvan hebben in de loop van de tijd een bijnaam gekregen. De herkomst van die bijnamen is niet altijd te achterhalen. Het is wel opvallend dat juist de sonates met bijnaam het meest geliefd lijken te zijn. Maar waarom? Het is waarschijnlijk een kip-of-ei-discussie.
Beestenboel
Van wie zijn deze zwanen? Er zijn in de klassieke muziek nogal wat zwanen te bewonderen. We lieten er drie horen: ‘De dans van de zwanen’ uit het Zwanenmeer vanTsjaikovski, ‘De zwaan van Tuonela’ uit de Lemminkaïnen Suite van Sibelius en ‘Le cygne’ uit Carnaval des animaux van Saint-Saëns.
De fragmenten van de zwanen:
figure>
Olifanten Op verzoek van choreograaf Balanchine schreef Stravinsky voor het Barnum and Bailey Circus de Circus Polka: For a Young Elephant. Het werk dat Stravinsky hierin citeerde – en dat is vooral aan het einde goed hoorbaar – is de Marche Militaire nr 1 van Schubert.
Het Shakespeare-blok
Een Franse Hamlet De componist Ambroise Thomas schreef in 1868 een ware ‘grand opéra’ naar het toneelstuk Hamlet van Shakespeare. Thomas volgde het werk van Shakespeare vrij nauwkeurig, behalve op het einde. In de Franse opera was een gelukkige afloop zo gebruikelijk, dat Thomas daar niet aan kon ontkomen.
Shakespeare-opera’s van Verdi Verdi voltooide drie opera’s op werk van Shakespeare: Macbeth, Otello en Falstaff. In het blog van reisleider Benjamin Rous kunt u meer lezen over deze Shakespeare-opera’s.
Een Amerikaanse Romeo & Julia Bernstein baseerde zijn bendestrijd in West Side Story op het eeuwenoude verhaal over Romeo & Julia.
Liszt bewerkt
Liszt bewerkte talloze composities van anderen tot pianowerken. Eigenlijk bewerkte men in de 19e eeuw alles voor piano, het was de manier om muziek te leren in een wereld zonder cd, streaming en radio. Twee bijzondere operaparafrases die we van Liszt lieten horen, waren Don Giovanni van Mozart en Isoldes Liebestod van Wagner.
De fragmenten van Liszt-bewerkingen:
Ah perfido
Ah perfido is een concertaria die in première ging tijdens een merkwaardig concert dat Beethoven organiseerde tijdens een koude winteravond in 1808, waarbij ook onder meer zijn Vijfde Symfonie en Zesde Symfonie in première ging. (Beethoven was bang dat hij niet genoeg muziek zou hebben. Een kleine misrekening: het concert duurde vier uur lang.) Sopraan in ons luisterfragment was Maria Callas.
Fragment van Ah perfido door Maria Callas:
Bonusvraag
Het verzoek om werken te noemen die te maken hebben met de lente, was geen moeilijke.
De vierde aflevering
Voor de laatste aflevering van de MUSICO Quiz vertrokken drie presentatoren naar Italië. In gedachten dan. Italië is in kunstzinnig opzicht toch wel het land van de onbegrensde mogelijkheden geweest. Al vanaf de renaissance trokken vele componisten naar de Italiaanse hoven en kerken, vooral ook vanuit de Nederlanden. ‘Oltremontani’ werden ze genoemd, ‘die van over de Alpen’. Italië was begin 17e eeuw de bakermat van de opera. De eerste stad waar opera de overstap maakte van een louter voor de adel bedoeld genre naar de publieke theaters, was Venetië.
Wij lieten u drie fragmenten horen van componisten die een sterke binding met Venetië hadden. Dat waren achtereenvolgens Monteverdi met een fragment uit het Lamento d’Arianna, Vivaldi met een fragment uit het derde deel van de Lente uit De vier jaargetijden en een deel uit de Prelude van Wagners Tristan und Isolde. In 1740 trok Vivaldi naar Wenen, hij hoopte er voor keizer Karel VI theaterwerken te maken. Helaas stierf Karel VI in oktober 1740. Vivaldi bleef zonder inkomsten en zonder keizerlijke protectie achter en stierf in grote armoede in 1741.
Fragment met drie werken van componisten die met Venetië verbonden zijn.
Rome
Een enorm oeuvre liet hij achter, de componist wiens naam die wij zochten en als tip een beschrijving van Rome met zijn vele fonteinen, pijnbomen en feesten gaven. Want dat is precies de inhoud van de Trilogie van Rome, zijn meest bekende werk. We hebben het hier over Ottorini Respighi.
Er is meer dan opera
Wie Italië zegt, komt inderdaad al snel uit bij opera. Opera werd echter niet overal geaccepteerd. Men loste het verlangen naar dramatische muziekwerken op bijbelse thema’s handig op door een genre te ontwikkelen waarin decors achterwege bleven maar het verhaal wel verteld kon worden aan de hand van recitatieven, aria’s, ensembles en koorwerken. Dit genre noemde oratorium, vernoemd naar de plaats waar deze werken het eerst werden opgevoerd: in de oratorio, een ontmoetingsruimte naast de Santa Maria in Vallicella in Rome.
Beroemde instrumenten
De beroemdste vioolbouwer aller tijden kwam uit Cremona. Deze stad is al eeuwenlang het centrum van de vioolbouw, sinds Amati in de 16e eeuw hiervoor de basis legde. Stradivari had zijn opleiding genoten bij een van de nazaten van Amati. Nog altijd kent Cremona zo’n honderd vioolbouwers. En het mooie is dat de bouwwijze niet wezenlijk verschilt met 400 jaar geleden.
Viool versus stem
Wat is er mooier dan een Stradivarus-viool. Volgens quizmaster Remco is dat toch echt de menselijke stem. En zo kwam hij te spreken over een merkwaardig fenomeen in de operawereld van weleer: de castraat. Hoewel de meeste castraten een moeizaam leven leidden en zelden voor vol werden aangezien, bood de biografie van Farinelli genoeg stof voor een romantische film waarin uiteraard ook veel muziek. Het geluid van de castraat heeft men geprobeerd na te bootsen door de stemmen van een countertenor en een sopraan te mengen.
De allerlaatste bonusvraag
Tot slot de allerlaatste bonusvraag. In 1666 stelde Lodewijk XIV een speciale prijs in voor getalenteerde kunstenaars opdat deze met eigen ogen de kunstwerken uit de klassieke oudheid konden bestuderen. De prijs bestond uit verblijf van enkele jaren in Rome, eerst in Palazzo Mancini en later in Villa Medici. De prijs heet dan ook Prix de Rome. In 1803 werd de prijs uitgebreid naar muziek, ook de getalenteerde musici mochten voor drie of vier jaar afreizen naar Rome. Maar niet winnen betekende niet dat men niet getalenteerd was. De vijfde afwijzing van Ravel leidde tot een nationaal schandaal en reorganisatie van het Parijse conservatorium.
Van harte welkom bij de eerste aflevering van de MUSICO Quiz.
Hieronder kunt u de eerste aflevering van de MUSICO Quiz zien. In deze aflevering vragen MUSICO-reisleiders Marlies Geurts en Robert Andriessen u de oren van het hoofd. Antwoorden op hun vragen kunt u op het online-formulier onder de film invullen. Meedoen betekent meedingen naar een eendaagse reis naar keuze in ons abonnement eendaagse reizen 2020/2021. Winnaar is degene die na vier afleveringen de meeste vragen goed beantwoord heeft. U kunt uw antwoorden voor deze eerste aflevering inzenden tot en met donderdag 11 juni 2020. Veel plezier!
U kunt geen antwoorden meer inzenden. De antwoorden op de vragen vindt u hier.
Het lijkt op het eerste gezicht een eigenaardige combinatie voor een zogenaamde ‘double bill’: Petroesjka en L’Enfant et les Sortilèges; het ballet van Stravinsky en de korte opera van Ravel. Maar de Oper am Rhein in Düsseldorf en het creatieve team van het theatergezelschap ‘1927′ lieten zien dat de combinatie werkt.
Het niet-menselijke wordt menselijk
En ergens hebben de twee stukken natuurlijk wel raakvlakken. Want zowel in Petroesjka – waarin marionetten tot leven worden gewekt door een magiër – als L’Enfant et les Sortilèges – waarin huisraad, flora en fauna zich beklagen over hun mishandeling door het Kind uit de titel – krijgen niet-menselijke objecten en wezens menselijke eigenschappen en emoties. Zo houden ze de wereld een spiegel voor en geven commentaar op menselijk handelen.
Animaties
Die magische wereld, door Stravinsky en Ravel zo fantastisch muzikaal tot leven gewekt, krijgt in de productie in Düsseldorf – die in 2017 in première ging aan de Komische Oper in Berlijn – prachtig gestalte door het gebruik van animaties door het theatergezelschap ‘1927’, bestaande uit Suzanne Andrade, Esme Appleton en Paul Barritt. Vooral in Petroesjka lieten zij zich sterk inspireren door de stomme film van de jaren ’20 van de twintigste eeuw, met alle uitvergrote gebaren en gezichtsuitdrukkingen van dien. Lastig natuurlijk: je moet die animaties perfect timen met de muziek en de handelingen van de ‘echte mensen’ op het toneel. Maar als dat lukt zoals hier, dan is het enorm overtuigend.
Perfecte Petroesjka
De animaties werkten perfect in Ravels Petroesjka. De menselijke karakters, die niet spreken maar alleen mimen, liggen immers al dicht tegen de animaties aan, en in de productie wordt slim gebruik gemaakt van de spanning tussen animaties en mensen, bijvoorbeeld door het gebruik van de schaduwen van de acrobaten (die dan weer als een soort animaties fungeren). En wanneer de Sterke Man zijn oefeningen doet, die de animaties vrolijk kopiëren, blijken zij niet in staat om de laatste, moeilijkste bewegingen na te doen. De mens is toch tot unieke dingen in staat, zo lijkt de productie te willen suggereren.
Wat zeer goed werkte was dat de rollen niet gedanst werden, maar vertolkt door circusartiesten en acrobaten. De rollen van Ptisjka (de Ballerina) en Patap (de Moor) uit het oorspronkelijke verhaal werden hier een Acrobate en een Sterke Man. Hun kunsten waren een schouwspel op zich, en vormden een volmaakte symbiose met de animaties door op alle mogelijke plekken op de projectiewand te verschijnen. Tiago Alexandre Fonseca speelde een geweldige Petroesjka. Hij beheerste de slapstick-elementen van de regie volledig, en maakte met zijn uitzonderlijk brede grijns de onfortuinlijke Petroesjka nóg deerniswekkender.
Som der delen
In L’Enfant et les Sortilèges zijn de animaties niet minder fantasierijk, maar zijn ze eigenlijk nauwelijks meer dan een letterlijke, zij het grappig en vaak oogstrelende illustratie van wat er in het libretto staat. Er wordt zo geen diepere laag aangeboord, en het aantal visuele grapjes en spitsvondigheden is beduidend lager dan in Petroesjka. De synchronisatie van animaties en zangers verloopt iets minder vlekkeloos; misschien is het toch lastiger om dat helemaal perfect te krijgen bij zoiets als zang. De drukte van al die animaties verdringt uiteindelijk een beetje het Kind dat de spil van het verhaal vormt. Van zijn transformatie van zelfzuchtige drift naar zorgzaamheid zien we misschien net iets te weinig.
Hoog niveau
Aan de muzikale uitvoering lag het in ieder geval niet: die was van zeer hoog niveau! L’Enfant et les Sortilèges is een echte ensemble-opera, dus het is ondoenlijk, en eigenlijk onterecht, om individuele zangers eruit te lichten. En eigenlijk waren ze allemaal geweldig, en belangrijk: de geestige teksten waren vrijwel steeds goed te verstaan. Bijna iedereen zong meerdere rollen (zoals gebruikelijk in deze opera), en verschillende zangers kregen we pas bij het slotapplaus te zien: die waren alleen als animatie te zien geweest. Dirigent Marc Piollet leidde de fantastisch spelende Düsseldorfer Symfoniker met zekere hand door de vele snelle stemmingswisselingen in de uitzonderlijk kleurrijke partituren van Stravinsky en Ravel.
Een middag zonder het hoge drama van liefde, jaloezie en verraad dat we gewend zijn van de opera. Maar wat kan het ook fijn zijn om het theater te verlaten met een nostalgische glimlach. En die zag ik niet alleen op mijn eigen gezicht, maar ook op het gezicht van menig MUSICO-reiziger afgelopen zondag…