De galei-jaren van Giuseppe Verdi

Het is soms moeilijk voor te stellen dat componisten als Giuseppe Verdi, die in de operawereld bijna vanzelfsprekend zijn geworden, ook een fase in hun carrière hebben gekend waarin het niet altijd van een leien dakje ging. Een tijd waarin zij hun eigen stem nog moesten ontwikkelen.

Na het weinig opzienbarende Oberto, conte di San Bonifacio, waarin van een individuele stem nog nauwelijks sprake was, probeerde Verdi het met een komedie. Un giorno di regno bevatte meer dan genoeg bruisende muziek en het is interessant om Verdi’s eerste schreden in het komische genre te vergelijken met zijn allerlaatste, eveneens komische opera, het meesterwerk Falstaff. Maar Verdi gaf het publiek een operakomedie in de kluchtige stijl van Rossini, die uit de mode was. Op dat moment verlangde men een meer sentimentele stijl, zoals in Donizetti’s L’elisir d’amore te horen is. Un giorno di regno flopte jammerlijk, en even overwoog Verdi om zijn loopbaan als operacomponist op te geven.

Maar toen kwam het sensationele succes van Nabucco. Die opera zette Verdi in een klap op de kaart. Iedereen in Italië keek naar de componist en verwachtte grootse dingen van hem. 

Giuseppe Verdi ten tijde van het succes van Nabucco.

De ‘anni di galera’

In de jaren die volgden op Nabucco werkte Verdi als een bezetene, soms ten koste van zijn eigen gezondheid. Maar hij had het gevoel dat hij door moest, voortbouwen op zijn succes en zijn reputatie vestigen als dé operacomponist van Italië. Hij tekende het contract voor een volgende opera al op het moment dat de inkt van de partituur van de vorige nog niet droog was. In de periode tussen 1843 en 1851, tot Rigoletto, zien niet minder dan dertien opera’s het levenslicht. Verdi noemt de periode later gekscherend zijn ‘anni di galera’, zijn galei-jaren, alsof het om gedwongen en uitputtende arbeid zou gaan. 

De eerste opera die Verdi na Nabucco schreef was I Lombardi alla prima crociata (1843). Die opera was een succes, maar niet zo’n gigantisch succes als Nabucco was geweest. De reden hiervoor is mogelijk dat de handeling van de opera te wijdlopig was, en dat het in Verdi’s muziek daarom ook aan samenhang ontbrak. Wellicht miste hij in deze fase van zijn carrière nog de middelen om de contrasten in het verhaal muzikaal uit te buiten, of juist te verzachten. Maar er waren zeker ook critici die in I Lombardi de bevestiging van het grote talent van de jonge Verdi zagen. Vooral het koor ‘O Signore, dal netto natio’, in dezelfde elflettergrepige versvoet geschreven als het beroemde Slavenkoor van Nabucco, kon op grote bewondering rekenen. 

Het koor ‘O Signore, dal netto natio’ uit I Lombardi alla prima crociata.

Teksten en dichters

Voor zijn opera’s koos Verdi meestal teksten die zich al hadden bewezen als toneelwerken en waarvan het dramatische potentieel dus min of meer gegarandeerd was. In de regel waren dat buitenlandse toneelstukken, die Verdi dan in vertaling las. Voor de vroege opera’s had Verdi een voorkeur voor romantische melodrama’s, die veel mogelijkheden boden voor de typische emotionele uitvergroting van het operatoneel. Grote toneelschrijvers als Victor Hugo en Friedrich Schiller waren favoriet, maar er was een dichter die voor Verdi boven alle anderen verheven was: William Shakespeare. Het is dus niet zo vreemd dat juist Macbeth (1847), gebaseerd op Shakespeares tragedie, een van de absolute meesterwerken is van Verdi’s vroege periode. 

Die toneelstukken werden door librettisten omgewerkt en geschikt gemaakt voor het operatoneel. Het is interessant om te zien hoe Verdi met deze tekstdichters samenwerkte. Bij oude rotten in het vak, zoals Temistocle Solera en Salvadore Cammarano, nam Verdi de teksten min of meer ongewijzigd over. In sommige gevallen verzocht hij om wijzigingen, die soms wel, soms niet werden ingewilligd. Maar bij de jonge en onervaren dichter Francesco Maria Piave, die Verdi’s favoriete tekstdichter zou worden, werd galeislaaf Verdi zélf de uitbuiter. In de brieven aan Piave is de toon van Verdi geregeld buitengewoon bot en neerbuigend. Verdi eist, en krijgt, allerlei wijzigingen in tekst en dramatische structuur en wordt op deze manier eerder een co-auteur dan alleen componist. 

De gebruikelijke vorm

Verdi erft als het ware een standaardvorm voor de Italiaanse opera van zijn voorgangers. Rossini speelde een belangrijke rol in het vaststellen van de vaste structuren in het Italiaanse melodramma, die in de decennia erna een dwingende vorm blijven spelen voor andere componisten, en doorgaans ‘la solita forma’, de gebruikelijke vorm, wordt genoemd. Een opera bestaat uit een serie gesloten muzikale nummers, die elk afzonderlijk ook weer uit verschillende delen bestaat, waarin momenten van actie en reflectie elkaar afwisselen en ook verschillende tempo’s voorkomen. Zo is er vrijwel altijd een langzaam centraal gedeelte, het cantabile, en een snel slotdeel, de cabaletta

Het duet ‘È ver?…Sei d’altri?’ uit La battaglia di Legnano, gezongen door José Carreras en Katia Ricciarelli.

Het is interessant om te zien in welke gevallen Verdi deze vaste vormen wel en niet volgt. Over het algemeen zijn ze in al zijn opera’s ruimschoots aanwezig, maar op bepaalde momenten wijkt hij ervan af. In het duet aan het einde van de eerste akte van La battaglia di Legnano (1849) ziet Lida haar voormalige verloofde Arrigo, die zij dood waande, terug. In dit duet is de gebruikelijke verdeling nauwelijks te herkennen; de emoties van het moment zou dat ongeloofwaardig maken. Ook de beroemde slaapwandelscène uit Verdi’s Macbeth (1847), waarin Lady Macbeth haar misdaden bezingt, is allesbehalve een standaardaria. Het stuk volgt de opeenvolgende emoties van de Lady op de voet en is eigenlijk een lange, doorlopende muzikale stroom. Ook hier zou een meer traditionele vorm de sfeer en de overtuiging van het moment teniet hebben gedaan. 

De slaapwandelscène uit Macbeth, gezongen door Sondra Radvanovsky.

Zo zien we eigenlijk steeds dat Verdi op zoek is naar een bepaalde dramatische waarheid. Als de ‘gebruikelijke vormen’ hem daarvoor de juiste ingrediënten geven, schuwt hij niet die te gebruiken, maar ze moeten niet ten koste gaan van het drama. Dat moet, als het even kan, zo samengebald mogelijk zijn. Maar de verwachtingen van het publiek zijn voor Verdi als theaterman net zo belangrijk: anders dan Wagner, die vindt dat het publiek zich maar moet voegen naar zijn artistieke visie, houdt Verdi altijd rekening met conventies. Zeker in de beginperiode moet hij zijn status natuurlijk nog vestigen en uitbouwen, en een enthousiaste receptie bij de première helpt een nieuwe opera altijd een eind op weg en effent de weg naar hernemingen en producties elders in Italië en daarbuiten. 

Zangers bepalen (niet) alles

Naast de traditie en de verwachtingen van het operapubliek had Verdi ook nog eens te maken met zangers. Die waren uitermate belangrijk in beslissingen over het repertoire en de projecten waar Verdi wel of geen voorrang aan zou geven. Theaters hadden vaak, in ieder geval voor bepaalde seizoenen, een specifieke cast in dienst. En die moesten dan wel passen bij de rollen die Verdi in gedachten had. De componist ging dan ook vrijwel altijd ter plekke luisteren, of won inlichtingen in bij bekenden die hij vertrouwde, om er zo achter te komen of bepaalde zangers nog wel goed bij stem waren. Zo twijfelde hij na Attila (1846) of hij als volgende opera I Masnadieri zou voltooien, of Macbeth. Hij was aanvankelijk begonnen met de eerste, maar hij had voor de hoofdrol een krachtige tenor nodig. De zanger die hij daarvoor op het oog had bleek op dat moment niet beschikbaar, en het alternatief was voor hem niet goed genoeg. Dus staakte hij het werk aan I Masnadieri en maakte eerst Macbeth af, waarin hij de hoofdrol voor bariton schreef met slechts een kleine rol voor de tenor. 

De aria ‘O ben s’addice…Sempre all’alba’ uit de Proloog van Giovanna d’Arco, gezongen door sopraan Anna Moffo.

Ook nuanceerde hij geregeld het karakter van rollen op basis van de vocale kwaliteiten van een zanger of zangeres. Zo benadrukte hij in zijn Giovanna d’Arco (1845) vooral de zachte kant van de strijdlustige Jeanne d’Arc. Zijn Giovanna, de sopraan Erminia Frezzolini, was weliswaar een briljante zangeres, maar haar voornaamste kwaliteiten waren vooral tederheid en souplesse, niet kracht. Dat is duidelijk te horen in de delicate versieringen die Verdi in haar muziek componeerde. En soms creëerde hij met zijn werken gewoon een nieuw type stem. De hoge, krachtige bariton die veel van zijn opera’s kenmerkt, een stemtype dat inmiddels de ‘Verdi-bariton’ wordt genoemd, was weliswaar mondjesmaat door andere componisten ingezet, maar Verdi cultiveert die klank als geen ander. Een mooi voorbeeld is de rol van vader Miller in Luisa Miller (1849), een opera die met Stiffelio (1850) de stilistische beginperiode van Verdi’s carrière besluit. 

De cabaletta ‘Ah, fu giusto il mio sospetto’ uit de eerste akte van Luisa Miller, gezongen door bariton Sherrill Milnes.

Maar er zijn ook genoeg voorbeelden van het tegendeel. Verdi hield dan zijn poot als componist stijf, ook al eisten zijn zangers andere dingen van hem. Over het algemeen was hij naarmate hij ouder werd en beter wist wat hij wilde steeds minder geneigd om toe te geven aan de egoïstische verlangens van zangers. Maar ook in de beginperiode wist hij geregeld ‘nee’ te zeggen. Zo wilde de Duitse sopraan Sophie Loewe, die de rol van Elvira zong in Ernani (1844) graag een indrukwekkende slotaria. Dat was geen onredelijke eis. Het was een traditie die je in veel opera’s van de eerste helft van de negentiende eeuw in Italië ziet. Maar Verdi had andere ideeën. Hij schreef als finale van de opera, geheel tegen de verwachtingen in, een groots trio voor sopraan, tenor en bas. Hier ging de dramatische visie van de componist voor, en maar goed ook. Het slottrio van Ernani is immers een van de meest opmerkelijke, briljante en ontroerende composities uit Verdi’s beginperiode. 

Het slottrio uit Ernani, ‘Cessaro i Suoni’ met Domingo, Voigt & Scandinzzi, 1996, Metropolitan Opera

Muzikale werelden

Naarmate de tijd vordert zie en hoor je dat Verdi steeds beter weet hoe hij van elk van zijn opera’s afzonderlijke, unieke werelden kan maken. Hij besteedt steeds meer aandacht aan muzikale sfeer schilderingen die niet zozeer de handeling schetsen, maar ‘smaak’ geven aan een bepaalde scène. Waarschijnlijk kwam zijn directie inspiratie hiervoor uit Frankrijk, waar dit soort sfeerschilderingen al veel langer gebruikelijk was. Een mooi eerste voorbeeld vinden we bijvoorbeeld aan het begin van de tweede scène van de proloog van Attila (1846). Verdi roept eerst een furieuze storm op in het orkest, die vervolgens gaat liggen. Daarna breekt, in steeds rijkere orkestrale kleuren, de dageraad aan. 

De tweede scène van de Proloog van Attila, met aan het begin een muzikale schildering van storm en dageraad. Met tenor Fabio Sartori als Foresto.

Verdi zou dit soort instrumentale middelen steeds meer gaan inzetten. In zijn latere opera’s werkte hij toe naar een unieke muzikale sfeer voor elk van zijn opera’s, die hij de ‘tinta’ ging noemen. Die kon bestaan uit een specifieke klankkleur door het gebruik van bepaalde instrumenten, maar ook door specifieke samenklanken, of melodische ideeën. In Macbeth wordt de bizarre, magische wereld van de heksen bijvoorbeeld gedomineerd door kruisen in de notenbalken, die de kleur scheller maken, en de wereld van Macbeth en zijn Lady door mollen, die de kleur donkerder en bedrukter maken. In I due Foscari (1844) gebruikt Verdi vaste muzikale motieven om bepaalde personages aan te duiden. De muziek is bij hem zo nooit zomaar omlijsting, maar vormt een onlosmakelijk onderdeel van het muziektheater dat hem voor ogen staat.

Traditie en vernieuwing

Je zou kunnen zeggen dat Verdi’s ‘galei-jaren’ een soort proeftuin voor hem waren. Hierin perfectioneerde hij zijn kunde als operacomponist steeds verder. Hij keek wat werkte en wat niet, voor hemzelf en het publiek. Er wordt weleens beweerd dat naarmate zijn carrière vorderde Verdi steeds meer experimenteerde en afrekende met de traditionele vormen van de Italiaanse opera. In zekere zin is dat waar: zijn late werken zijn fijngeslepen diamanten van opera’s. Maar toch bleef hij in zijn hele carrière teruggrijpen op de vertrouwde vormen van de Italiaanse opera. Het gaat erom of ze in het drama passen, in de structuur van het werk. Als dat zo is, gebruikt hij de vaste vormen met liefde. Maar zo niet, dan zoekt hij zijn eigen weg. 

De opera die vaak als scharnierpunt wordt gezien tussen de beginperiode en Verdi’s middenperiode, Stiffelio (1850), laat dat prachtig zien. Ook in deze opera horen we regelmatig de invloed van ‘la solita forma’. Maar het drama, over een predikant met een overspelige vrouw, laat ook zien dat Verdi die vormen op belangrijke momenten volledig negeert. Een van de meest opmerkelijke voorbeelden daarvan is de uitermate geconcentreerde finale. In plaats van zijn vrouw te veroordelen, besluit Stiffelio te vergeven. Hij beroept zich op de tekst van Christus dat wie zonder zonde is, de eerste steen moet werpen. In luttele minuten weet Verdi zijn opera een emotioneel en overtuigend slot te geven, zonder de muzikale opbouw en uitwijdingen die anderen ongetwijfeld zouden hebben gebruikt. 

Het slot van Stiffelio, gezongen door o.a. Plácido Domingo (Stiffelio) en Sharon Sweet (Lina).

Verdi verlaat de Italiaanse traditie nooit helemaal, en blijft er zich zijn hele carrière tot verhouden. Hij gebruikt, vervormt en verandert de kunstvorm van binnenuit. Er is geen rechte lijn van traditie naar vernieuwing. Het is een kronkelpad dat soms voorwaarts gaat, maar soms weer terugleidt naar de basis die Rossini voor de opera legde. En juist die zoektocht, elke keer weer, naar de muzikale vormen die recht doen aan het drama, aan de emoties en psychologie van zijn personages, maakt Verdi zo’n eindeloos fascinerende componist en zijn oeuvre zo rijk en gevarieerd. 

Nabucco in Amsterdam

Na 45 jaar afwezigheid keerde op maandag 27 januari 2020 Verdi’s populaire opera Nabucco terug op de planken van De Nationale Opera in Amsterdam. Een gebeurtenis waar veel operafans reikhalzend naar hadden uitgekeken. Een vroege Verdi, vol passie en branie, met natuurlijk het operakoor der operakoren: ‘Va, pensiero’.

De publiciteitsfoto – een stoere vrouw in uniform met hoofddoek en de tekst ‘girl power’ op haar arm – die al enkele weken in de media circuleerde, en het feit dat de première plaatsvond op de dag van de 75-jaar Auschwitz-herdenking, deed het vermoeden rijzen dat deze nieuwe Nabucco voor De Nationale Opera wel eens een politiek statement zou kunnen zijn. Dat werd het in handen van regisseur Andreas Homoki en decorontwerper Wolfgang Gussmann niet. Zij maakten er een familie-intrige van, en sloten zo eigenlijk aan bij de voorstelling Rodelinda die eerder deze maand in première ging.

Publiciteitsfoto van De Nationale Opera voor Nabucco (Foto: DNO)
Publiciteitsfoto van De Nationale Opera voor Nabucco (Foto: DNO)

Politieke lading

Om het helemaal zonder politiek te stellen lukt eigenlijk nooit bij de opera en al helemaal niet bij Giuseppe Verdi. Daarnaast is – al dan niet historisch verantwoord – de lading van Nabucco door de tijd heen verzwaard met het verhaal van de Risorgimento, de Italiaanse strijd voor eenwording en onafhankelijkheid. In Nabucco staan dan de Joodse ballingen in Babylon symbool voor de door Habsburgers en Paus onderdrukte Italianen.

Verhaal tijdens de ouverture

Homoki laat het verhaal nog tijdens de ouverture beginnen met een aantal familiale snapshots. Allereerst zien we een gelukkig koninklijk gezin: vader (Nabucco), moeder en twee schattige meisjes (Abigaille en Fenena). Bij de eerste dramatische akkoorden sterft de moeder aan een hartaanval. Het tweede snapshot laat de meisjes spelend zien, waarbij de kroon van hun vader de inzet van hun spelletje is. Als vader hen liefdevol een standje komt geven, lijkt hij hier al getroffen te worden door hoofdpijnen die hem later nog meer parten zullen spelen.

Regisseur Andreas Homoki laat tijdens de ouverture scènes uit de familiegeschiedenis van Nabucco en zijn dochters zien (Foto: Martin Walz/DNO)
Regisseur Andreas Homoki laat tijdens de ouverture scènes uit de familiegeschiedenis van Nabucco en zijn dochters zien (Foto: Martin Walz/DNO)

Groene marmeren ruimte

Het beeld opent vervolgens in de tempel van de Joden in Jeruzalem. Om dat te zien, heeft de toeschouwers wel enige verbeelding nodig. Het decor van Gussmann bestaat uit een groen marmeren ruimte waarin uitsluitend een gigantische muur staat, die alle kanten op kan bewegen en zelfs in de grond kan zakken. De muur intimideert, scheidt mensen van elkaar en jaagt mensen op… Niet geheel toevallig dragen de inwoners van Babylon opzichtige kleding in dezelfde kleur, en eveneens gemarmerd. De uniformen en ruisende avondjaponnen doen een beetje denken aan Sissi, of de wereld die we kennen van de film Il Gattopardo. Het moge duidelijk zijn: we hebben hier te maken met een versteende samenleving, een sociale elite die tot het verleden behoort.

De groene wand in Nabucco

Fel contrast

De statige grandeur van Babylon staat in fel contrast met het uiterlijk van het Joodse volk. Gussmann tekende, samen met Susana Mendoza, ook voor de kostuums. De kleren in beige tinten doen denken aan het schilderij Il Quarto Stato van Giuseppe Pellizza da Volpedo: een bewuste visuele verwijzing? Opvallend is dat het Joodse volk in tegenstelling tot de eenvormige aristocratie van de Babyloniërs veel gedifferentieerder en individueler zijn. Ze staan voor Homoki niet zozeer voor een religieuze groep, maar voor een nieuwe wereldorde. Het volk in de brede zin des woords, dynamisch, verenigd maar vrij. Zij vormen de toekomst.

Il Quarto Stato Giuseppe Pellizza da Volpedo, 1901) (Foto: Museo del Novecento)
Il Quarto Stato van Giuseppe Pellizza da Volpedo, 1901 (Foto: Museo del Novecento)

Veranderende wereld

Het wordt steeds duidelijker dat met name Abigaille niet in staat is tot transformatie. De wereld om haar heen verandert. Dit begint als haar zus zich bij het Joodse volk aansluit. Vervolgens ontdekt Abigaille dat ze een onecht kind is van Nabucco, en geboren is uit een slavin. Daarna wordt haar vader megalomaan en roept zichzelf uit tot God waardoor hij door de bliksem wordt getroffen. Langzamerhand komt Abigaille alleen te staan; daar doet een mooie zijden jurk niets aan af. Koste wat kost wil Abigaille vasthouden aan het leven van weleer. Een leven vol glamour, waaraan Homoki fijntjes refereert door een beeldcitaat uit de beroemde film Gentlemen Prefer Blondes met Marilyn Monroe. Diamanten blijven wat Abigaille betreft kennelijk a ‘girl’s best friend’.

Revue-achtige elementen in de grote soloscène van Abigaille, gezongen door Anna Pirozzi (Foto: Martin Walz/DNO)
Revue-achtige elementen in de grote soloscène van Abigaille, gezongen door Anna Pirozzi (Foto: Martin Walz/DNO)

Fraaie intieme momenten

Naast deze wat meer groteske momenten zijn er ook heel fraaie intieme momenten. Zo is het beroemde kanonkwartet niet langer geregisseerd, maar veeleer gechoreografeerd. En als Nabucco zijn laatste aria zingt, schurkt Fenena zich tegen hem aan en weet zo de zoetste bekering op te roepen. Als iemand Verdi had kunnen overhalen om nog een extra duet voor Fenena en Nabucco te componeren, dan was het Andreas Homoki wel geweest.

Sympathie

Al met al leidt het ertoe dat Abigaille niet uitsluitend wordt neergezet als een tot de tanden bewapende oorlogsmisdadiger is, maar een vrouw van vlees en bloed en vol verlangens en angsten. Als toeschouwer kun je dan niet veel anders dan ook sympathie voor haar voelen, en dat was mij bij eerdere Nabucco-voorstellingen niet overkomen, een grote pluim dus voor Homoki. Hij laat zien dat de stap van Abigaille naar Violetta uit La traviata helemaal niet zo groot is.

In deze productie kan het publiek ook sympathie opbrengen voor Abigaille (Foto: Martin Walz/DNO)
In deze productie kan het publiek ook sympathie opbrengen voor Abigaille (Foto: Martin Walz/DNO)

Onevenwichtig

Muzikaal is Nabucco nog niet zo makkelijk op het toneel te brengen. Het stuk kent naast geniale plekken zeker ook enkele zwakkere momenten. Misschien is onevenwichtig wel het woord dat er het beste bij past. Zo zijn de hoofdrollen (Nabucco, Abigaille, Fenena, Ismaele en Zaccaria) nogal ongelijk voorzien van aria’s en scènes. Je zou ook kunnen zeggen dat alleen Nabucco en Abigaille echte hoofdrollen zijn. Maar ook binnen die rollen zelf lijkt het soms alsof er voor verschillende typen stemmen is geschreven.

Veeleisende virtuositeit

Het beste voorbeeld hiervan is de rol van Abigaille. Van oudsher berucht omwille van de veeleisende virtuositeit. De lijst met sopranen die met deze partij hun Waterloo hebben gevonden, is behoorlijk lang, en begint reeds met de levensgezellin van Verdi, Giuseppina Strepponi. De noten van Abigaille moeten over ijle bergtoppen kunnen zweven, door steile rotsen afdalen, om vervolgens als een mitrailleur te worden afgeschoten en door middel van wat ferme borsttonen macht en angst in te boezemen. De sopraan van Anna Pirozzi voldeed volledig aan dit profiel. Muzikaal gezien zou ze bij de ingetogen cantabile-momenten nog meer terug kunnen nemen en deze klassieker vormgeven. Dat zou, ook in dramatisch opzicht, een groter contrast opleveren.

George Petean: een Nabucco met echte Verdi-kwaliteiten (Foto: Martin Walz/DNO)
George Petean: een Nabucco met echte Verdi-kwaliteiten (Foto: Martin Walz/DNO)

Echte Verdi-kwaliteit

Bariton George Petean heeft in tegenstelling tot de andere zangers misschien niet zo’n grote stem, maar hij laat wel echte Verdi-kwaliteit horen in expressie en frasering. De Brits-Italiaanse tenor Freddie De Tommaso liet in de rol van Ismaele een krachtig, gloedvol geluid horen wat het extra jammer maakt dat Verdi in de loop van de opera de interesse in dit personage volledig lijkt te verliezen en hem nauwelijks een echte aria gunt. In de veel kleinere rol van ‘de andere zus’ zong Alisa Kolosova mooi en acteerde haar rol, laverend tussen haar oude familie en haar nieuwe geloofsgenoten, overtuigend. Bas Dmitry Belosselskiy leunde als de Joodse hogepriester Zaccaria wel erg veel op volume alleen.

Omfloerst en gloedvol

Het koor van De Nationale Opera leek in de eerste akte nog een beetje in onmin te leven met dirigent Maurizio Benini (om het technisch te zeggen: hoe combineer je triolen met gepuncteerde ritmes?), en dat deed het ergste vermoeden voor één van de grootste koormomenten uit de operaliteratuur, waar dit thema tot in extenso wordt doorgevoerd. Maar gelukkig voegde Benini zich naar het koor dat aan het begin van ‘Va Pensiero’ een omfloerste en gloedvolle toon liet horen die het weemoedige verlangen van de Joodse ballingen prachtig uitdrukte.

Nabucco – Verdi’s eerste grote triomf

Het had niet veel gescheeld of de wereld had het zonder de opera Nabucco van Giuseppe Verdi moeten doen. Rond het ontstaan van de opera ging Verdi door een bijzonder donkere periode in zijn leven, en even leek het erop dat hij het componeren voorgoed zou opgeven. Gelukkig is dat niet gebeurd, en kunnen we tegenwoordig niet alleen genieten van Nabucco, maar ook van de meer dan twintig opera’s die hij daarna nog zou schrijven.

Persoonlijke en professionele tegenslag

In 1838 overleed het één jaar oude dochtertje van Verdi en zijn vrouw Margherita Barezzi. Dit weerhield hem er niet van om zijn eerste opera – Oberto, conte di San Bonifacio – te voltooien. De première aan het Teatro alla Scala in Milaan was redelijk succesvol en Verdi zette zich aan de compositie van een tweede opera voor hetzelfde theater. Maar het noodlot sloeg opnieuw toe, en in 1840, terwijl hij aan zijn tweede opera werkte, overleed ook Margherita. Verdi was ontroostbaar.

De jonge Giuseppe Verdi
De jonge Giuseppe Verdi

Je kunt het de componist moeilijk kwalijk nemen dat zijn hoofd niet stond naar het componeren van een luchtige komedie. Hij wist de opera te voltooien, maar de première van Un giorno di regno was een gigantisch fiasco. De critici sabelden het stuk neer en de reactie van het publiek was ijskoud. Verdi was door het verlies van zijn naasten én het falen van zijn opera zo uit het veld geslagen, dat hij besloot om nooit meer een noot op papier te zetten.

De aanhouder wint

Er zijn weinig directe bronnen uit de periode dat Verdi begon te werken aan Nabucco: nauwelijks aantekeningen, en nauwelijks correspondentie met de librettist Temistocle Solera. Wat we over deze periode weten, komt uit de memoires van Verdi, die hij zelf in 1879 aan zijn uitgever Giulio Ricordi dicteerde ten behoeve van een biografie. Verdi vertelt hoe de artistiek leider van het Teatro alla Sacala, Bartolomeo Merelli, druk bleef uitoefenen op de componist om een nieuwe opera te schrijven, ondanks zijn besluit om nooit meer te componeren.

Merelli had een naar eigen zeggen prachtig libretto over de Babylonische heerser Nebukadnezar. Hij had het libretto eerder aangeboden aan de componist Otto Nicolai, maar die vond het libretto drie keer niets en weigerde het op muziek te zetten. Hoewel Verdi bleef volhouden dat hij nooit meer zou componeren, gaf Merelli hem toch het libretto mee.

Verdi’s memoires

In Verdi’s memoires lezen we het volgende:

“Op weg voelde ik een soort ondefinieerbare onrust, een diepe droefheid, een smart die mijn hart vulde. Toen ik thuiskwam, gooide ik het manuscript op tafel met een wild gebaar, en stond ernaar te staren. Het was opengevallen, en zonder het te beseffen keek ik naar de pagina en las de regel: ‘Va pensiero, sull’ali dorate.’

Ik keek naar de volgende verzen en was diep geraakt, vooral omdat ze bijna een parafrase waren van de Bijbel die ik altijd graag heb gelezen. Ik las een passage, toen een andere. Toen, resoluut in mijn besluit nooit meer te componeren, dwong ik mijzelf het boek te sluiten en naar bed te gaan. Maar Nabucco bleef door mijn gedachten spoken, en ik kon niet slapen. Ik stond op en las het libretto, niet een keer, maar twee of drie keer zodat ik het tegen de ochtend zo’n beetje uit mijn hoofd kende. Toch was ik vastbesloten mij aan mijn besluit te houden, en diezelfde dag ging ik terug naar het theater en gaf ik het manuscript terug aan Merelli.

‘Mooi, niet?’, zei hij.

‘Erg mooi.’

‘Nou, zet het dan op muziek!’

‘Zeker niet. Ik denk er niet aan!’

‘Zet het op muziek! Zet het op muziek!’ En met die woorden pakte hij het libretto, stopte het in mijn jaszak, greep me bij de schouders, en duwde me niet alleen zijn kamer uit maar deed voor mijn neus de deur op slot. 

Wat moest ik doen? Ik ging naar huis met Nabucco in mijn zak. De ene dag een vers, de volgende dag een andere, het ene moment een noot, het andere een frase. Stukje bij beetje werd de opera geschreven.”

Het Slavenkoor

Mogelijk zijn Verdi’s herinneringen aan het ontstaan van Nabucco, de opera die eerst voluit Nabucodonosor had geheten, in de loop der tijd wat verfraaid. Het neemt niet weg dat hij uiteindelijk de stap nam om toch weer te gaan componeren, en dat het de woorden waren van het later zo beroemde Slavenkoor die hem als eerste zo begeesterd hadden. Het is daarom misschien ook niet meer dan terecht dat juist dit deel van de opera zo ongelooflijk beroemd is geworden. Het is waarschijnlijk het allerbekendste stukje Verdi. Ook mensen die niets van opera weten, herkennen het ogenblikkelijk.

Het Slavenkoor in een productie van de Metropolitan Opera (Foto: Metropolitan Opera)
Het Slavenkoor in een productie van de Metropolitan Opera (Foto: Metropolitan Opera)

Eenvoud werkt

En juist dit beroemdste stuk uit de opera valt zo op door zijn betrekkelijk eenvoud. Het deel heeft een redelijk gelijkmatig ritme, met een rustig stuwend orkestmotief dat de muziek voortbeweegt. De opbouw van de frasen is vrij regelmatig, en de koorpartij heeft een overwegend eenstemmig karakter. Maar juist door het geheel zo simpel te houden kan Verdi de gemeenschappelijke, overdonderende emotie des te beter overbrengen. Die emoties hadden begraven kunnen raken, als Verdi zich hier had overgegeven aan muzikale moeilijkdoenerij. Het stuk doet misschien wat ouderwets aan, maar dat past hier prachtig in het dramatische moment: een gevangen volk, dat als uit één mond hun lijden en hun zucht naar vrijheid bezingen.

Een verborgen boodschap?

De latere overlevering maakt veel van het feit dat met Nabucco Verdi een krachtig nationalistisch geluid liet horen. Het is echter maar zeer de vraag of Verdi het met die intentie schreef. In de meeste boeken over Verdi kun je lezen dat de opera en in het bijzonder het door de Israëlieten in gevangenschap gezongen koor voor het Milanese publiek een krachtige historische parallel vertoonde. Grote delen van het Italiaanse schiereiland stonden al lang onder vreemde heerschappij. In Milaan hadden de Oostenrijkers het gezag in handen. De Milanezen zouden zich onmiddellijk hebben vereenzelvigd met de door de Babyloniërs onderdrukte Israëlieten in de opera.

Het Slavenkoor, ook nu nog een gekoesterd nationalistische symbool in Italië.

Het koor zou luid bejubeld zijn, en het publiek stond erop dat het herhaald werd ondanks dat de Oostenrijkers een wet hadden uitgevaardigd dat herhalingen van dit soort koren juist verbood. Dat deden zij uit angst dat dergelijke koren zouden uitgroeien tot protesten tegen het Oostenrijkse gezag. Nabucco zou zo de eerste opera van Verdi zijn waarin het vrijheidsstreven van de Italianen tot uiting kwam, en die niet alleen muzikaal in de smaak viel, maar ook een open politieke zenuw raakte. Recent onderzoek ontkracht veel van dit soort verhalen – het zou een heel ander koor uit Nabucco zijn geweest dat zo in de smaak van het Milanese publiek was gevallen – maar de verbinding van de opera met Italiaans nationalisme is bijna niet meer weg te denken.

Oude meuk

Merelli was eerst van plan geweest om Nabucco uit te stellen tot een later seizoen. Hij bracht begin 1842 al drie nieuwe producties en was bang dat nog een nieuwe opera van een relatieve nieuwkomer ten onder zou gaan in het premièregeweld. Maar Verdi had de geest gekregen, en overtuigd van de kwaliteiten van zijn Nabucco drong hij er bij Merelli op aan dat de opera toch in datzelfde seizoen in première zou gaan. Merelli zwichtte, maar onder de voorwaarde dat de nieuwe opera zo goed en kwaad als hij kon, zou uitmonsteren met spullen die hij toch al in het magazijn had liggen.

Nabucco viert triomfen

Het kon Verdi allemaal weinig schelen: hij moest en zou zijn nieuwe opera opgevoerd zien. En alles wat mis had kunnen gaan, werkte in dit geval. De oude decors werden niet weggehoond door het kritische publiek, maar droegen alleen maar bij aan de geloofwaardigheid van het Bijbelse verhaal. De opgepoetste decors vielen zelfs zo in de smaak dat het publiek voor de eerste scène in de tempel langdurig applaudisseerde.

Nabucco bleef fier overeind te midden van de concurrentie. Na de eerste acht voorstellingen werd de opera in de herfst alweer hernomen in Milaan, en kreeg daar niet minder dan 57 voorstellingen tijdens het seizoen: een nieuw record. In de daaropvolgende seizoenen werd de opera elke keer hernomen, en al snel volgden producties in de rest van Italië, in de rest van Europa en uiteindelijk zelfs over de hele wereld. Met Nabucco had Verdi eindelijk zijn naam gevestigd als dé operacomponist van Italië.

Giuseppina Strepponi, de eerste Abigaille in Nabucco.
Giuseppina Strepponi, de eerste Abigaille in Nabucco.

De toekomstige Signora Verdi

Nabucco is niet alleen in muzikaal opzicht een belangrijke opera in het oeuvre van Verdi geworden. Verdi schreef de opera voor een specifieke cast met zangers, en de rol van Abigaille werd gezongen door de beroemde sopraan Giuseppina Strepponi. Verdi en Strepponi bleken het meer dan goed met elkaar te kunnen vinden. Vanaf 1847 woonden zij samen, en in 1859 traden zij met elkaar in het huwelijk.

Nabucco vormde zo niet alleen het grote succes dat Verdi’s carrière een enorme impuls gaf, maar liet de componist ook kennismaken met de vrouw die daarna niet meer van zijn zijde zou wijken. Zo werd Nabucco voor Verdi in meerdere opzichten het begin van een nieuw leven.

Reisverslag: Hamburg september/oktober 2019

Om 10 uur vertrokken we met de bus uit Utrecht in de stromende regen die de hele weg naar Hamburg aanhield. Daarom niet getreurd, de gasten verheugden zich op Hamburg, de concerten en natuurlijk de Elbphilarmonie. 

In de bus een uitgebreid verhaal gehouden over Berlioz, in dit jaar precies 150 jaar geleden gestorven. In La Côte-Saint-André wordt een groot festival ter ere van hem gehouden waar grote dirigenten als Eliot Gardener en Gergiev acte de présence geven. Tijdens zijn leven werd zijn muziek in Frankrijk nauwelijks gewaardeerd. Zelf zei hij: ‘je moet de stenen die ze naar je gooien, verzamelen. Ze vormen het begin van een voetstuk.’ En hij kreeg gelijk. Ondertussen zijn 880 Franse pleinen en straten naar Berlioz vernoemd. 

Na ons rond een uur of 5 geïnstalleerd te hebben in het prima ARCOTEL Rubin, vertrokken we om 7 uur naar restaurant Cox. De sfeer was geanimeerd en het diner uitstekend. Lof van de gasten voor de kok en MUSICO die dit soort restaurantjes altijd weer weet te vinden.

Restaurant Cox
Restaurant Cox

Rondrit door een herbouwde stad

De volgende dag een rondrit door Hamburg gemaakt. Onze Nederlandse gids Desiree die al 23 jaar in Hamburg woont, wist veel te vertellen over deze bijzondere stad. In de oorlog is 60% van de stad verwoest, in het havengebied zelfs 80%. Bewonderenswaardig hoe vele monumentale wijken weer gerestaureerd zijn. Vooral Speicherstadt, een complex aan oude roodstenen pakhuizen is prachtig. Deze wijk staat niet voor niets op de werelderfgoedlijst van Unesco. Hamburg is de derde grootste haven na Rotterdam en Antwerpen, een plezier om hier eens wat langer rond te kijken.

Rondrit door Hamburg
Rondrit door Hamburg

De Elbphilharmonie

’s Avonds naar de Elbphilarmonie, het spectaculaire nieuwe concertgebouw aan de haven gebouwd op een oud pakhuis. Het was een belevenis om een concert in de grote zaal mee te maken. Het Staatsorchester van Hamburg werd gedirigeerd door een vrouwelijke dirigent die de touwtjes stevig in handen had. Op het programma stond o.a. een liederencyclus van Martucci, een componist die je niet vaak hoort. Na de pauze de Vierde symfonie van Mendelssohn. Al met al vonden de mensen het een geslaagde avond en bij een afzakkertje in de bar werd er nog gezellig na gepraat.

De spectaculaire Elbphilharmonie
De spectaculaire Elbphilharmonie

De dag erna hadden we een rondleiding in het Museum für Kunst und Gewerbe, op de afdeling muziekinstrumenten. Bij binnenkomst in dit prachtige museum sprong een grote kroonluchter van weggooiplastic meteen in het oog. Alles wat ook in zee zou kunnen belanden hing hier nu mooi te zijn aan het plafond in de grote hal. Onze gids Nora Ebneth, musicienne en musicoloog gaf een uitgebreide toelichting op allerlei klavieren vanaf de baroktijd. Ze liet ook het verschil in klank horen tussen het instrumentarium. Erg boeiend!

Een van de historische instrumenten in het Museum für Kunst und Gewerbe
Een van de historische instrumenten in het Museum für Kunst und Gewerbe

Naar de opera

En dan ’s avonds naar de opera, Káta Kabanová van Janáček. Wat een prachtige opera, een dramatisch verhaal dat gaat over de liefde en over gewetensnood die uiteindelijk eindigt in zelfmoord. De rol van Káta werd gezongen door Olesya Golovneva, wat ze fantastisch deed. Ook de andere rollen waren heel goed bezet. De regie van Willy Decker was sober maar verrassend. Al met al een voorstelling waar iedereen even stil van was.

Vaartocht door de haven

Vanmorgen een vaartocht in het havengebied gemaakt. De weergoden waren ons gunstig gezind. Voor het eerst in deze dagen scheen de zon, wat maakte dat een aantal mensen heerlijk buiten op het dek van het uitzicht kon genieten. Vanaf het water had je goed zicht op de bijzondere gebouwen die in de loop der jaren zijn verrezen, en natuurlijk het zicht op de Elbphilarmonie in al haar glorie. Daarna heerlijk geluncht bij restaurant Rive met uitzicht op de haven.

Rondvaart door de haven
Rondvaart door de haven

’s Avonds naar Nabucco van Verdi in een enscenering van de Rus Kirill Serebrennikov. De regisseur had als uitgangspunt de veiligheidsraad en de behandeling van het vluchtelingenprobleem genomen en het paste wonderwel op de teksten van Nabucco. Een intrigerende voorstelling die diepe indruk maakte op de hele zaal en onze gasten. De zangers waren voortreffelijk. Abigaillem, gezongen door Liudmyla Monastyrska, was geweldig en ook Nabucco, door de Griek Dimitri Platanias gezongen, was mooi. Een voorstelling die men niet gauw zal vergeten.

Voer voor discussie

De terugreis liep voorspoedig, dankzij onze chauffeur Bas. Ook tijdens de ritten in Hamburg was Bas onze steun en toeverlaat. Het was een mooie reis. Voor mij als reisleider is het fijn om te zien dat de gasten het al snel goed met elkaar kunnen vinden. De gezamenlijke passie voor muziek schept verbinding. De laatste voorstelling Nabucco gaf veel stof tot overdenking en discussie. De oorlog tussen de Babyloniërs en de Israëlieten plaatsen in het heden, de oorlog in Syrië. De Russische regisseur was daar heel goed in geslaagd en dat vonden bijna alle gasten. De muziek van Verdi paste feilloos bij deze prachtige regie. De gasten van MUSICO zijn niet meer piep-jong, maar wel hebben ze een ‘open mind’!