Het is soms moeilijk voor te stellen dat componisten als Giuseppe Verdi, die in de operawereld bijna vanzelfsprekend zijn geworden, ook een fase in hun carrière hebben gekend waarin het niet altijd van een leien dakje ging. Een tijd waarin zij hun eigen stem nog moesten ontwikkelen.
Na het weinig opzienbarende Oberto, conte di San Bonifacio, waarin van een individuele stem nog nauwelijks sprake was, probeerde Verdi het met een komedie. Un giorno di regno bevatte meer dan genoeg bruisende muziek en het is interessant om Verdi’s eerste schreden in het komische genre te vergelijken met zijn allerlaatste, eveneens komische opera, het meesterwerk Falstaff. Maar Verdi gaf het publiek een operakomedie in de kluchtige stijl van Rossini, die uit de mode was. Op dat moment verlangde men een meer sentimentele stijl, zoals in Donizetti’s L’elisir d’amore te horen is. Un giorno di regno flopte jammerlijk, en even overwoog Verdi om zijn loopbaan als operacomponist op te geven.
Maar toen kwam het sensationele succes van Nabucco. Die opera zette Verdi in een klap op de kaart. Iedereen in Italië keek naar de componist en verwachtte grootse dingen van hem.
De ‘anni di galera’
In de jaren die volgden op Nabucco werkte Verdi als een bezetene, soms ten koste van zijn eigen gezondheid. Maar hij had het gevoel dat hij door moest, voortbouwen op zijn succes en zijn reputatie vestigen als dé operacomponist van Italië. Hij tekende het contract voor een volgende opera al op het moment dat de inkt van de partituur van de vorige nog niet droog was. In de periode tussen 1843 en 1851, tot Rigoletto, zien niet minder dan dertien opera’s het levenslicht. Verdi noemt de periode later gekscherend zijn ‘anni di galera’, zijn galei-jaren, alsof het om gedwongen en uitputtende arbeid zou gaan.
De eerste opera die Verdi na Nabucco schreef was I Lombardi alla prima crociata (1843). Die opera was een succes, maar niet zo’n gigantisch succes als Nabucco was geweest. De reden hiervoor is mogelijk dat de handeling van de opera te wijdlopig was, en dat het in Verdi’s muziek daarom ook aan samenhang ontbrak. Wellicht miste hij in deze fase van zijn carrière nog de middelen om de contrasten in het verhaal muzikaal uit te buiten, of juist te verzachten. Maar er waren zeker ook critici die in I Lombardi de bevestiging van het grote talent van de jonge Verdi zagen. Vooral het koor ‘O Signore, dal netto natio’, in dezelfde elflettergrepige versvoet geschreven als het beroemde Slavenkoor van Nabucco, kon op grote bewondering rekenen.
Teksten en dichters
Voor zijn opera’s koos Verdi meestal teksten die zich al hadden bewezen als toneelwerken en waarvan het dramatische potentieel dus min of meer gegarandeerd was. In de regel waren dat buitenlandse toneelstukken, die Verdi dan in vertaling las. Voor de vroege opera’s had Verdi een voorkeur voor romantische melodrama’s, die veel mogelijkheden boden voor de typische emotionele uitvergroting van het operatoneel. Grote toneelschrijvers als Victor Hugo en Friedrich Schiller waren favoriet, maar er was een dichter die voor Verdi boven alle anderen verheven was: William Shakespeare. Het is dus niet zo vreemd dat juist Macbeth (1847), gebaseerd op Shakespeares tragedie, een van de absolute meesterwerken is van Verdi’s vroege periode.
Die toneelstukken werden door librettisten omgewerkt en geschikt gemaakt voor het operatoneel. Het is interessant om te zien hoe Verdi met deze tekstdichters samenwerkte. Bij oude rotten in het vak, zoals Temistocle Solera en Salvadore Cammarano, nam Verdi de teksten min of meer ongewijzigd over. In sommige gevallen verzocht hij om wijzigingen, die soms wel, soms niet werden ingewilligd. Maar bij de jonge en onervaren dichter Francesco Maria Piave, die Verdi’s favoriete tekstdichter zou worden, werd galeislaaf Verdi zélf de uitbuiter. In de brieven aan Piave is de toon van Verdi geregeld buitengewoon bot en neerbuigend. Verdi eist, en krijgt, allerlei wijzigingen in tekst en dramatische structuur en wordt op deze manier eerder een co-auteur dan alleen componist.
De gebruikelijke vorm
Verdi erft als het ware een standaardvorm voor de Italiaanse opera van zijn voorgangers. Rossini speelde een belangrijke rol in het vaststellen van de vaste structuren in het Italiaanse melodramma, die in de decennia erna een dwingende vorm blijven spelen voor andere componisten, en doorgaans ‘la solita forma’, de gebruikelijke vorm, wordt genoemd. Een opera bestaat uit een serie gesloten muzikale nummers, die elk afzonderlijk ook weer uit verschillende delen bestaat, waarin momenten van actie en reflectie elkaar afwisselen en ook verschillende tempo’s voorkomen. Zo is er vrijwel altijd een langzaam centraal gedeelte, het cantabile, en een snel slotdeel, de cabaletta.
Het is interessant om te zien in welke gevallen Verdi deze vaste vormen wel en niet volgt. Over het algemeen zijn ze in al zijn opera’s ruimschoots aanwezig, maar op bepaalde momenten wijkt hij ervan af. In het duet aan het einde van de eerste akte van La battaglia di Legnano (1849) ziet Lida haar voormalige verloofde Arrigo, die zij dood waande, terug. In dit duet is de gebruikelijke verdeling nauwelijks te herkennen; de emoties van het moment zou dat ongeloofwaardig maken. Ook de beroemde slaapwandelscène uit Verdi’s Macbeth (1847), waarin Lady Macbeth haar misdaden bezingt, is allesbehalve een standaardaria. Het stuk volgt de opeenvolgende emoties van de Lady op de voet en is eigenlijk een lange, doorlopende muzikale stroom. Ook hier zou een meer traditionele vorm de sfeer en de overtuiging van het moment teniet hebben gedaan.
Zo zien we eigenlijk steeds dat Verdi op zoek is naar een bepaalde dramatische waarheid. Als de ‘gebruikelijke vormen’ hem daarvoor de juiste ingrediënten geven, schuwt hij niet die te gebruiken, maar ze moeten niet ten koste gaan van het drama. Dat moet, als het even kan, zo samengebald mogelijk zijn. Maar de verwachtingen van het publiek zijn voor Verdi als theaterman net zo belangrijk: anders dan Wagner, die vindt dat het publiek zich maar moet voegen naar zijn artistieke visie, houdt Verdi altijd rekening met conventies. Zeker in de beginperiode moet hij zijn status natuurlijk nog vestigen en uitbouwen, en een enthousiaste receptie bij de première helpt een nieuwe opera altijd een eind op weg en effent de weg naar hernemingen en producties elders in Italië en daarbuiten.
Zangers bepalen (niet) alles
Naast de traditie en de verwachtingen van het operapubliek had Verdi ook nog eens te maken met zangers. Die waren uitermate belangrijk in beslissingen over het repertoire en de projecten waar Verdi wel of geen voorrang aan zou geven. Theaters hadden vaak, in ieder geval voor bepaalde seizoenen, een specifieke cast in dienst. En die moesten dan wel passen bij de rollen die Verdi in gedachten had. De componist ging dan ook vrijwel altijd ter plekke luisteren, of won inlichtingen in bij bekenden die hij vertrouwde, om er zo achter te komen of bepaalde zangers nog wel goed bij stem waren. Zo twijfelde hij na Attila (1846) of hij als volgende opera I Masnadieri zou voltooien, of Macbeth. Hij was aanvankelijk begonnen met de eerste, maar hij had voor de hoofdrol een krachtige tenor nodig. De zanger die hij daarvoor op het oog had bleek op dat moment niet beschikbaar, en het alternatief was voor hem niet goed genoeg. Dus staakte hij het werk aan I Masnadieri en maakte eerst Macbeth af, waarin hij de hoofdrol voor bariton schreef met slechts een kleine rol voor de tenor.
Ook nuanceerde hij geregeld het karakter van rollen op basis van de vocale kwaliteiten van een zanger of zangeres. Zo benadrukte hij in zijn Giovanna d’Arco (1845) vooral de zachte kant van de strijdlustige Jeanne d’Arc. Zijn Giovanna, de sopraan Erminia Frezzolini, was weliswaar een briljante zangeres, maar haar voornaamste kwaliteiten waren vooral tederheid en souplesse, niet kracht. Dat is duidelijk te horen in de delicate versieringen die Verdi in haar muziek componeerde. En soms creëerde hij met zijn werken gewoon een nieuw type stem. De hoge, krachtige bariton die veel van zijn opera’s kenmerkt, een stemtype dat inmiddels de ‘Verdi-bariton’ wordt genoemd, was weliswaar mondjesmaat door andere componisten ingezet, maar Verdi cultiveert die klank als geen ander. Een mooi voorbeeld is de rol van vader Miller in Luisa Miller (1849), een opera die met Stiffelio (1850) de stilistische beginperiode van Verdi’s carrière besluit.
Maar er zijn ook genoeg voorbeelden van het tegendeel. Verdi hield dan zijn poot als componist stijf, ook al eisten zijn zangers andere dingen van hem. Over het algemeen was hij naarmate hij ouder werd en beter wist wat hij wilde steeds minder geneigd om toe te geven aan de egoïstische verlangens van zangers. Maar ook in de beginperiode wist hij geregeld ‘nee’ te zeggen. Zo wilde de Duitse sopraan Sophie Loewe, die de rol van Elvira zong in Ernani (1844) graag een indrukwekkende slotaria. Dat was geen onredelijke eis. Het was een traditie die je in veel opera’s van de eerste helft van de negentiende eeuw in Italië ziet. Maar Verdi had andere ideeën. Hij schreef als finale van de opera, geheel tegen de verwachtingen in, een groots trio voor sopraan, tenor en bas. Hier ging de dramatische visie van de componist voor, en maar goed ook. Het slottrio van Ernani is immers een van de meest opmerkelijke, briljante en ontroerende composities uit Verdi’s beginperiode.
Muzikale werelden
Naarmate de tijd vordert zie en hoor je dat Verdi steeds beter weet hoe hij van elk van zijn opera’s afzonderlijke, unieke werelden kan maken. Hij besteedt steeds meer aandacht aan muzikale sfeer schilderingen die niet zozeer de handeling schetsen, maar ‘smaak’ geven aan een bepaalde scène. Waarschijnlijk kwam zijn directie inspiratie hiervoor uit Frankrijk, waar dit soort sfeerschilderingen al veel langer gebruikelijk was. Een mooi eerste voorbeeld vinden we bijvoorbeeld aan het begin van de tweede scène van de proloog van Attila (1846). Verdi roept eerst een furieuze storm op in het orkest, die vervolgens gaat liggen. Daarna breekt, in steeds rijkere orkestrale kleuren, de dageraad aan.
Verdi zou dit soort instrumentale middelen steeds meer gaan inzetten. In zijn latere opera’s werkte hij toe naar een unieke muzikale sfeer voor elk van zijn opera’s, die hij de ‘tinta’ ging noemen. Die kon bestaan uit een specifieke klankkleur door het gebruik van bepaalde instrumenten, maar ook door specifieke samenklanken, of melodische ideeën. In Macbeth wordt de bizarre, magische wereld van de heksen bijvoorbeeld gedomineerd door kruisen in de notenbalken, die de kleur scheller maken, en de wereld van Macbeth en zijn Lady door mollen, die de kleur donkerder en bedrukter maken. In I due Foscari (1844) gebruikt Verdi vaste muzikale motieven om bepaalde personages aan te duiden. De muziek is bij hem zo nooit zomaar omlijsting, maar vormt een onlosmakelijk onderdeel van het muziektheater dat hem voor ogen staat.
Traditie en vernieuwing
Je zou kunnen zeggen dat Verdi’s ‘galei-jaren’ een soort proeftuin voor hem waren. Hierin perfectioneerde hij zijn kunde als operacomponist steeds verder. Hij keek wat werkte en wat niet, voor hemzelf en het publiek. Er wordt weleens beweerd dat naarmate zijn carrière vorderde Verdi steeds meer experimenteerde en afrekende met de traditionele vormen van de Italiaanse opera. In zekere zin is dat waar: zijn late werken zijn fijngeslepen diamanten van opera’s. Maar toch bleef hij in zijn hele carrière teruggrijpen op de vertrouwde vormen van de Italiaanse opera. Het gaat erom of ze in het drama passen, in de structuur van het werk. Als dat zo is, gebruikt hij de vaste vormen met liefde. Maar zo niet, dan zoekt hij zijn eigen weg.
De opera die vaak als scharnierpunt wordt gezien tussen de beginperiode en Verdi’s middenperiode, Stiffelio (1850), laat dat prachtig zien. Ook in deze opera horen we regelmatig de invloed van ‘la solita forma’. Maar het drama, over een predikant met een overspelige vrouw, laat ook zien dat Verdi die vormen op belangrijke momenten volledig negeert. Een van de meest opmerkelijke voorbeelden daarvan is de uitermate geconcentreerde finale. In plaats van zijn vrouw te veroordelen, besluit Stiffelio te vergeven. Hij beroept zich op de tekst van Christus dat wie zonder zonde is, de eerste steen moet werpen. In luttele minuten weet Verdi zijn opera een emotioneel en overtuigend slot te geven, zonder de muzikale opbouw en uitwijdingen die anderen ongetwijfeld zouden hebben gebruikt.
Verdi verlaat de Italiaanse traditie nooit helemaal, en blijft er zich zijn hele carrière tot verhouden. Hij gebruikt, vervormt en verandert de kunstvorm van binnenuit. Er is geen rechte lijn van traditie naar vernieuwing. Het is een kronkelpad dat soms voorwaarts gaat, maar soms weer terugleidt naar de basis die Rossini voor de opera legde. En juist die zoektocht, elke keer weer, naar de muzikale vormen die recht doen aan het drama, aan de emoties en psychologie van zijn personages, maakt Verdi zo’n eindeloos fascinerende componist en zijn oeuvre zo rijk en gevarieerd.
Volg
onze virtuele pelgrimstocht naar Santiago de Compostela! Van 14 tot en met 27
april zou een MUSICO-groep de voetsporen hebben gevolgd van wereldverbeteraars,
koningen, diepgelovigen of ‘normale’ pelgrims. Het Coronavirus gooide echter
roet in het pelgrimsmenu.
Dag 1: Nederland – Meung-sur-Loire
– door Remco Roovers – Vroeg uit de veren. De bus begint dit keer al bijtijds in Arnhem waar de eerste reizigers worden opgehaald. Bij elke opstapplaats in Nederland (Utrecht, Rotterdam, Breda) komt onze bus steeds een beetje voller te zitten. Chauffeur Bas verheugt zich al maanden op deze reis. Hij heeft zich verdiept in de route, weet waar hij zijn rust moet pakken, en zal zoals altijd een steun in de rug zijn tijdens de reis.
Als we de Belgische grens over rijden, zitten zo’n 20 mensen in de bus. We hebben 3 grote reisdagen voor de boeg, voordat we in Pamplona op 17 april de overige 10 pelgrims gaan ontmoeten die met het vliegtuig aankomen. Er worden grapjes gemaakt: “Pelgrimeren met het vliegtuig? Dat kan toch niet!!!”
Als reisleider weet ik dat vanaf dag vier al die verschillen zullen wegvallen en dat we een hechte groep zullen worden en ervaringen zullen delen. Dat doen we natuurlijk ook al tijdens onze normale muziekreizen, maar deze reis is toch wel heel bijzonder. Dit keer staat namelijk niet de muziek centraal, maar de tocht van de menselijke ziel langs het beroemdste pelgrimspad van Europa. Zelf legde ik de laatste 800 km van het pad exact twee jaar geleden te voet af. Ik haalde geld op voor het goede doel en deelde mijn ervaringen door middel van dagelijkse vlogjes.
Vanaf dat moment bleef ik overstelpt worden met vragen over deze wandeling. Ik merkte dat er behoefte was onder onze reizigers om ook eens te kunnen proeven aan zo’n tocht. Veel van onze reizigers zijn al enigszins op leeftijd en dan begin je misschien wat minder makkelijk aan zo’n lange wandeling. Dus bedachten Taco en ik een MUSICO-variatie. We leggen de grote afstanden af per bus, maar eenmaal in Spanje maken we wel dagelijks korte wandelingen (5-7 km) om iets van de fysieke inspanningen te kunnen ervaren. Daarnaast maakt lopen bepaalde gelukshormonen in je los die je op een ander bewustzijnsniveau kunnen brengen. Om je enigszins op aarde te houden, heeft de natuur daar blaren tegenovergesteld. 🙂
De
in Nederland opgestapte reizigers zijn gespannen. Ik herken die spanning:
zullen ze de wandelingen aankunnen, maken ze nieuwe vriendschappen in de groep,
hoe zullen ze het hele gebeuren ervaren? Ook al vermoed ik de antwoorden op
deze vragen, ook bij mij heerst een zekere spanning. Terwijl ik de eerste
kopjes koffie in de bus schenk, en langzamerhand steeds meer ontspannen wordt
(zelfs met veel reiservaring blijft de eerste dag altijd een beetje griezelig),
ben ik er van overtuigd dat we twee heel bijzondere weken tegemoet gaan. Leuk
dat u met ons mee reist de komende twee weken!
Onderweg voor MUSICO vanachter het stuur van de bus …
Veertien dagen onderweg voor MUSICO. Jeempie, zou ik dat durven? In de 11 jaar dat ik dit werk doe
ben ik nog niet eerder zo lang met de bus onderweg geweest. En wat vindt Linda
(mijn vriendin) daarvan? Om gezondheidsredenen kan een meerdaagse van mij soms
slecht uitkomen.
Maar, …….. het lijkt me geweldig om te doen!
Via Google Street View heb ik alle hotels en bestemmingen al
bezocht. Ik weet dat ik niet overal even gemakkelijk kan parkeren en heb ook
gezien dat het nodige van mijn manoeuvreerkunst gevraagd zal worden. Maar, …………
voor een chauffeur is dat alleen maar spannend. Boem is ho, enneh, ……hij kan
ook achteruit ….
Ik ben al dagen geleden begonnen om een lijst op te stellen van
dingen die ik moet regelen voor de reis. En natuurlijk begin je als chauffeur
met de bus. Werkt alles? Verlichting, Airco, CD-speler, Microfoon, Toilet,
Koffiemachine, Boiler, ………. Wat moet er aan boord zijn? Bekertjes,
roerstaafjes, suiker, melk, witte plastic afvalzakjes, vuilniszakken, Glassex,
schoonmaakdoekjes, luchtverfrisser, toiletrollen, papieren handdoekjes, ………
De avond voor vertrek controleer ik de motorolie en de
koelvloeistof en loop ik via het menu op het dashboard de overige
aandachtspunten door. De mannen van de garage hebben de afgelopen dagen de
overige vitale onderdelen zoals snaren, bandenspanning en vloeistoffen al
gecontroleerd. Ik vul de drinkwatertank en de spoeltank en zet de catering in
het slaapluik. Behalve koffie, thee en fris gaat er voor deze reis vooral heel
veel water mee.
Oh, en niet vergeten, de MUSICOborden moeten er nog op! Ik
grinnik. Dat zou wat zijn zeg, dat je die vergeet! Ik leg mijn kruimeldief
alvast aan de oplader, volgens mij ben ik er klaar voor.
Gisteren zijn we vertrokken. Natuurlijk vond Linda het ook
spannend en een beetje eng wanneer ik zo lang van huis zou zijn. Maar ze zag de
twinkeling in mijn ogen wanneer ik het over deze reis had en theoretiseerde
over hoe het zou gaan en waar ik mij op kon en moest voorbereiden. En omdat het
op dit moment goed gaat heeft ze mij gisterenmorgen uitgezwaaid en heel veel
plezier gewenst. Lief!
Ik neem het stuur over van een collega in Breda. Hij heeft alle opstapplaatsen voor mij aangedaanzodat mijn rijtijd-teller pas gaat lopen vanaf Breda. Op die manier kunnen we op deze eerste reisdag een flinke slag maken. Bestemming is het Best Western Hotel in Meung-sur-Loire. Op mijn navigatiesysteem zie ik dat het 542 kilometer is. Zonder rust gaan we daar met een bus zeker 7 uur over doen ……. Ruik ik daar de koffie al?’
Dag 2, Meung-sur-Loire – Bordeaux
– door Remco Roovers – Vanochtend werd ik wakker in het hotel van Meung-sur-Loire. Alhoewel het dorpje al dateert uit de middeleeuwen doet het hotel opmerkelijk modern aan. Gelukkig maar, want tijdens mijn eigen Camino, twee jaar geleden heb ik gemerkt hoe belangrijk een goede nachtrust voor de pelgrim kan zijn. Waar sommigen zweren bij het slapen op grote slaapzalen (met alle geluiden en geuren die daarmee samenhangen), was ik ervan overtuigd dat elke nacht die ik goed zou slapen, me gezonder en vrolijker naar Santiago zou brengen. Ik denk dat dat laatste ook geldt voor onze Santiago-reizigers. Dat beetje luxe permitteert men zich graag!
Ik heb overigens zo’n vermoeden dat we het label ‘luxe-pelgrim” nog wel
vaker tijdens deze reis naar ons hoofd geslingerd krijgen als we ergens met
onze grote touringcar arriveren. Pelgrims zijn net mensen. Ze vergelijken zich
constant met elkaar. Op dat soort momenten moet je altijd maar even terugdenken
aan de oude middeleeuwse pelgrims, die met slechts een plunjezak, een zware
mantel (die nog zwaarder werd als je er een hele dag mee in de regen moest
lopen), zonder routekaart (en al helemaal niet op je mobiele telefoon) hun weg
naar Santiago zochten, waarbij zich achter iedere struik een potentiële rover kon
verschuilen die het op je leven gemunt had. En als je die al overleefde, dan
kwam je vermoedelijk ook wel een aantal keren terecht in de vele ziekenboegen
die langs de pelgrimsroute zijn gebouwd. In dat opzicht is elke 21e-eeuwse
pelgrim een luxe-pelgrim.
Dé Camino-vraag
In de bus is inmiddels al een heel andere sfeer is ontstaan dan gisteren. Toen was iedereen nog een beetje zenuwachtig. Inmiddels heeft iedereen zijn plek (vaak ook letterlijk) wel zo’n beetje gevonden. Veel reizigers blijken elkaar van andere reizen te kennen. Ze proberen gezamenlijk uit te vinden welke reis dat dan was, en dat roept gelijk ook weer leuke herinneringen op. Op deze reis is er trouwens nog wel een vraag bijgekomen die de reizigers zich onderling stellen. ‘Wat was voor jou de reden om deze reis te maken?’ En laat dat nou net de vraag zijn die pelgrims elkaar onderweg ook veelvuldig stellen. Soms werd de vraag mij tijdens mijn Camino van twee jaar geleden gesteld door toevallige voorbijgangers, waar je een half uurtje mee opliep. Soms was het een onderwerp van gesprek dat zich over meerdere weken uitspreidde met je nieuw gemaakte Camino-vrienden. Het antwoord dat ik gaf, verschilde ook nog wel eens, afhankelijk van hoeveel zin ik had om mezelf bloot te geven. Na zes weken lopen ging dat overigens steeds gemakkelijker. Ik hoop dat we dat in onze groep ook zullen bereiken, ook al duurt onze pelgrimstocht maar twee weken.
Bordeaux doet niet onder voor Parijs
Na enkele uren zoeven in de heerlijke bus (wat rijdt Bas toch fantastisch!)
bereiken we Bordeaux. De stad ligt prachtig en statig aan het water, en doet
qua schoonheid en uitstraling zeker niet onder voor Parijs! Ons hotel ligt
lekker in het centrum, dus kunnen we de tweede helft van de middag nog even
onze stadse gewoontes kwijt: winkeltjes kijken, terrasjes pikken, of gewoon een
dutje doen op de witte gesteven lakens.
’s Avonds gaan we er gezamenlijk op uit om te dineren. We hebben gekozen
voor Le bistro du Musée, een restaurant dat een industriële inrichting
combineert met een klassieke kaart. Bovendien presenteren ze een wijnselectie
die zich laat lezen als een dwarsdoorsnede van de beroemdste wijnhuizen uit de
Bordeaux. Ik waarschuw mijn nieuwbakken pelgrims alvast: we zullen dit aardse
leven toch echt een beetje los moeten laten de komende dagen, maar voor nu:
geniet er nog maar even van!
Dag 3, Bordeaux – Pamplona
– door Remco Roovers – Chauffeur Bas en ik staan op tijd bij de bus. Altijd goed om even de komende dag door te spreken. Het blijkt dat we deze dag allebei zien als het einde van het begin. ‘Dat is beter dan andersom’, grappen we naar elkaar. Vandaag is namelijk onze laatste aanreisdag en gelijk onze eerste wandeldag! De Camino staat nu echt te beginnen.
Vanuit
Bordeaux rijden we daarom naar een belangrijk knooppunt van de Camino:
Saint-Jean-Pied-de-Port. Hier komen diverse (Franse) routes samen. En nog
steeds is het een druk punt. Zelf begon ik twee jaar geleden ook vanuit hier te
lopen. Het hele dorpje leeft van de pelgrims. De laatste spullen kunnen hier
nog worden gekocht. Vaker kiest de pelgrim ervoor om juist enkele spullen hier
achter te laten op advies van de mensen bij het inschrijfbureau. Daar wordt je
rugzak gewogen en houdt men de 10% regel aan: de rugzak mag 10% van het
lichaamsgewicht van de pelgrim zijn. Voor een ultra slanke dame is dat zo goed
als niets, maar zelfs een flink uit de kluiten gewassen man zal moeite hebben
zijn hele hebben en houden in die luttele kilo’s te stoppen. Hier leert men
vaak al les 1 van de Camino: ‘less is more’. Je gewrichten zullen je de komende
weken dankbaar zijn voor het niet mee hoeven zeulen van al die overbodige
kilo’s.
Het
dorpje heeft een gezellige buzz, en ondanks dat onze groep geen heel grote
afstanden gaat lopen, voelen we ons al snel een beetje pelgrim. Iedereen die nu
in het stadje is, begint morgenvroeg aan zijn wandeltocht. Die eerste dag is
gelijk de zwaarste van de hele route. De pelgrims moeten de Pyreneeën
oversteken en dat betekent een pittige klim en dito afdaling. De lengte van de
eerste etappe is maar liefst 27 kilometer. Veel wandelaars zijn ongetraind (wat
zit de mens toch raar in elkaar) en worden tijdens die eerste etappe met hun
neus op de feiten gedrukt.
Deze
martelgang blijft ons vandaag gelukkig bespaard. Bas neemt ons mee via de
autoweg de bergpas over. We passeren tevens de Frans-Spaanse grens en werpen
een blik in het pittoreske en serene Roncesvalles, waar een enorm klooster de
grootse traditie van deze bedevaart belichaamt.
Hierna rijden we door richting Pamplona. Onderweg begin ik druk op mijn telefoontje te turen en scan de weg of ik iets herken van waar ik de vorige keer heb gelopen. Bas is uiterst rustig. Hij heeft namelijk zijn navigatie helemaal ingesteld met de coördinaten van het beginpunt van ons eerste wandelingetje. ‘We zijn er bijna’, zegt hij. En ja hoor, hij heeft het nog niet uitgesproken of daar zie ik een kronkeling in de weg die me bekend tegenkomt. Toch raar dat je soms een stukje weg ziet, waar op het eerste gezicht niets bijzonders aan is, maar waarvan je 100% zeker weet dat je er eerder bent geweest.
Dit
moment had ik als scheiding der geesten voorzien: de wandelingen die we hadden
gepland zijn uiteraard facultatief, maar wat nou als er helemaal niemand wil
lopen? Gelukkig valt het mee. Zo’n ¾ van de reizigers wisselt van schoenen en
wil wel eens proeven aan dit wandelgevoel. Het andere deel wenst ons een
prettige wandeling en blijft lekker in de bus om samen met Bas naar het
afgesproken eindpunt van de wandeling te rijden en ons daar weer op te wachten.
De eerste kilometers te voet
Eindelijk,
we wandelen! Het is misschien wel de meest basale beweging die we kennen, we
doen het de hele dag, haast ongemerkt. Pas als je er waarde aan gaat hechten, het
gaat analyseren of gaat beladen met gedachten, kan de meest simpele wandeling,
hoe kort ook, je in een andere staat van bewustzijn brengen. En alhoewel het
landschap tijdens ons eerste stukje Camino zeker niet spectaculair is, voelen
we allemaal de verbondenheid met elkaar, met de traditie van de route en met de
natuur. Dit eerste tochtje is klein, slechts vier kilometer, het voert langs
een mooi beekje en in het uurtje hebben we toch het gevoel er even helemaal uit
te zien. Hoewel we maar weinig zeggen, genieten we gezamenlijk heel intens.
Als
we na een uurtje het bos uitlopen, doemt daar de grote donkerblauwe touringcar
op. Bas staat met zijn bussende pelgrims in het zonnetje ons op te wachten. Het
valt hem op dat iedereen met een grote glimlach de wandeling voltooit, en voor
zover het zich nu laat aanzien, nog zonder blaren!
Nadat
we ingestapt zijn, is het nog een half uurtje rijden naar het hotel in Pamplona.
We checken in en dineren lekker in het centrum. De stad roept, maar gelukkig
hebben we morgen alle tijd om die op ons gemak te bekijken omdat we hier twee
nachten zullen verblijven!
Dag 4, Pamplona
– door Remco Roovers – Na een goede nachtrust staat de gehele groep als wilde stieren, trappelend van ongeduld, klaar om de stad Pamplona te bezichtigen. Bij de eerste aanblik vanochtend van mijn groep valt op dat hij ineens met 10 mensen is uitgebreid. Gistermiddag zijn de reizigers aangekomen die vanaf Schiphol het vliegtuig naar Bilbao hebben genomen en vervolgens met een aparte touringcar naar Pamplona zijn gereisd. Het diner van gisteren was het eerste moment dat we met zijn allen samen waren. Grappig genoeg waren er veel bekende in de twee groepen over en weer, en na een paar glazen stevige en smakelijke wijn uit de Navarra-streek, waar we ons nu begeven, was er geen enkel onderscheid meer!
Pamplona: meer dan stierenvechters
Gids
Mikel Ollo neemt ons mee langs de bezienswaardigheden van Pamplona. Iedereen is
natuurlijk nieuwsgierig naar hoe het er hier aan toe gaat tijdens het feest van
San Firmin. Die feestweek in juli wordt immers afgesloten met de zogenaamde
encierro. Sinds 1591 worden ter ere van de patroonheilige van de stad zes
vechtstieren door de smalle straatjes gejaagd. “Stoere Spaanse branies proberen
de stieren voor te blijven en tonen hiermee hun moed en kracht”, zegt Mikel.
“Nou volgens mij tonen ze hiermee vooral hun domheid”, voegt één van de
reizigers er snedig aan toe.
Het hoogtepunt van de ochtend wordt het bezoek aan de kathedraal (Basilica) van Santa Maria de Real. Deze immense gotische kerk is de opvolger van een romaanse bouw en is in de 12e eeuw ook nog eens uitgebreid met een prachtig klooster. Voor Spaanse katholieke begrippen doet de kerk vrij zakelijk aan. Daar houden Nederlanders van, dus onze groep is behoorlijk onder de indruk.
In
het winkeltje kopen sommige mensen op advies van de gids een Pelgrimspaspoort.
Eigenlijk een nutteloos ding voor het soort pelgrims dat wij zijn. Normaal
gesproken geeft zo’n paspoort je recht op overnachtingen in de Albergues (u
weet wel, met die slaapzalen) en als je dagelijks stempeltjes verzamelt van je
tocht, kun je het paspoort in Santiago inleveren voor een bewijs dat je de
pelgrimsroute te voet (of per fiets of per paard) hebt afgelegd. Die stempels
kun je overal vragen. Bij grote religieuze instellingen (zoals deze kathedraal)
tot aan de kleine espresso-barretjes op de route. En al komen wij dan niet in
aanmerking voor zo’n bewijs, ons paspoort kan wel een mooi aandenken van deze
toch worden.
Na
afloop van de bezichtiging van de kerk drinken we een stevig kopje koffie om
vervolgens de wandelaars te verzamelen. De tweede wandeling staat te beginnen.
Het is inmiddels een beetje warmer geworden, perfect wandelweer! Dit keer lopen
we een kilometertje langer. We beginnen bij de kathedraal, lopen door het
prachtige middeleeuws centrum van Pamplona, komen uit bij het indrukwekkende
terrein rondom de citadel. De huizen worden vanaf hier steeds eenvoudiger, om
vervolgens te veranderen in betonnen torenflats. Daarna begeven we ons over de
campus van de universiteit. Hier vallen we behoorlijk op: de gemiddelde
leeftijd is hier zo’n 23 jaar. Dat halen we met onze groep flink omhoog!
Nadat
de laatste universiteitsgebouwen achter ons zijn, lopen we in een rustig stukje
natuur. We horen nog wel de snelweg, maar zien hem gelukkig niet. Voor ons
doemt een stevige heuvel op, met bovenop een groepje huizen. Het is duidelijk
dat onze route daar langs gaat voeren. De eerste angstige vermoedens worden
geuit: “Moeten we echt zo die “berg” op??”, en: “Jeemig, dat had je ons niet
beloofd Remco!”. Ik laat ze maar even. Want net voordat we aan de klim beginnen
staat daar weer ons vertrouwde ijkpunt: chauffeur Bas met zijn bus. Iedereen is
opgelucht!
Bas
brengt ons terug naar het hotel in Pamplona. We hebben even wat vrije tijd en
we verkleden ons voor de late lunch. Langzamerhand gaan we wennen aan de
vreemde eettijden van de Spanjaarden en aan het delen van de verschillende
gerechten van één bord. Het is misschien allemaal net wat losser hier in
Spanje, maar als je een beetje zoekt kun je fantastisch eten hier in
Baskenland!
Lieder eines fahrende Gesellen
De avond besteden we in typische MUSICO-stijl. We gaan naar een concert. Op het programma een titel die als een handschoen past bij deze reis: Lieder eines fahrenden Gesellen. Meer pelgrim wordt het niet. Dit concert brengt ons opnieuw naar een diepere laag van de reis. De teksten zinken diep in ons gevoel en, en de muziek van Mahler maakt ons er heel ontvankelijk voor. Na afloop van het concert zijn we er allemaal een beetje stil van. Gezamenlijk besluiten we dat deze vier liederen onze lijfliederen worden voor de komende dagen!
Hieronder
een strofe uit het laatste lied:
Ich bin ausgegangen in stiller Nacht,
In stiller Nacht wohl über die dunkle Heide.
Hat mir niemand ade gesagt, ade!
Mein Gesell war Lieb und Leide!
Luister
hier naar een complete uitvoering van mijn lievelingsbariton Christian
Gerhaher:
Dag 5, Pamplona – Burgos
– door Bas Duizer – Prima geslapen vannacht. De tweede en eventuele volgende nachten slaap ik toch altijd beter dan de eerste nacht in een vreemd bed. Om 7.30 uur ben ik opgestaan. Ik ben een slow starter en heb dus ’s morgens wel even tijd nodig om op gang te komen. Maar, …. koffie en een ontbijtje wat steevast bestaat uit yoghurt met fruit en muesli, en daarna twee boterhammen met roerei doet wonderen.
De bus staat geparkeerd om de hoek van het hotel. Terwijl de eerste thermoskan al begint te druppelen rijd ik naar de voorkant van het hotel waar gelukkig een busparkeerplaats is, waar ik een kwartier mag staan om gasten in- en uit te laten stappen. Het is kwart voor tien. Ik ben er klaar voor. Kom maar op met die koffers!
In het wijnland La Rioja
De route die we vandaag rijden, wordt deels bepaald door de Camino de Santiago. We gaan op weg naar Santo Domingo de la Calzada en beginnen aan een tocht van bijna 200 kilometer naar Burgos door de provincie La Rioja. Ja, die van de wijn. Het landschap hier is relatief vlak.
Na iets meer dan 1,5 uur rijden, waarbij we ook de hoofdstad Logroño van de provincie La Rioja passeren, naderen we de afrit welke ik wil nemen om in Ciriñuela uit te komen. Hier stappen de pelgrims uit en volgen ze de pelgrimsroute naar het oude stadscentrum van Santo Domingo de la Calzada. Wanneer we Ciriñuela inrijden, maak ik mij zorgen of we wel goed zijn. Als ik niet op tijd geremd had waren we er zo aan de andere kant weer uit gereden (bij wijze van spreken dan). Maar gelukkig komt Remco net naar voren lopen en samen kijken we uit naar een geschikte plek om te stoppen. Het wordt de lokale bushalte.
Het is droog, de zon schijnt en er waait een heerlijk windje. Prima wandelweer!
Een burger in Santo Domingo de le Calzada
Bijna iedereen gaat pelgrimmen. Met nog maar een paar mensen in de bus zwaaien we de wandelaars uit, laten Ciriñuela achter ons en vertrekken naar het oude centrum van Santo Domingo de la Calzada. Ik zoek een plekje voor de bus, spreek met de zittenblijvers af dat ik ze samen met de wandelaars weer om 16.00 uur ophaal bij de plaatselijke kathedraal. Ik wandel door het gezellige dorpje en nuttig op een terrasje, genietend in het zonnetje, een lunch. De lunchkaart is in het Spaans en voor mij dus een soort abracadabra maar gelukkig breng Google Translate uitkomst. Ik probeer in alle steden waar ik kom tijdens meerdaagse reizen en waarbij ik mag lunchen of dineren een hamburger te eten. Normaal gesproken eet ik onderweg vegetarisch (omdat ik een lastige eter ben) maar als ik zelf kan kiezen en er staat een hamburger op de kaart dan ………. Ook ik heb recht op een afwijking, toch?
Om 16.15 uur rijden we de parkeerplaats af waar ik de bus geparkeerd heb. Het is opvallend rustig in de bus. Velen zijn moe van het wandelen, of zitten voldaan een beetje te doezelen en te mijmeren over de lunch en de gezellige ambiance van het oude centrum.
Tegen 17.15 uur rijden we het centrum in van Burgos. Het hotel ligt aan een drukke weg waar ik wel even kan stoppen om uit te stappen en de koffers in de lobby af te zetten, maar daarna moet ik op zoek naar een plekje waar de bus ’s nachts kan blijven staan. Van Remco hoor ik dat de receptie van het hotel een adres heeft gegeven waar wel vaker bussen staan dus daar ga ik kijken of er nog plek is. Daar aangekomen zie ik dat het een prima plek is. Ik parkeer de bus, pak mijn spullen en loop op mijn gemakje naar het hotel. Morgen ruim ik wel even op. Om 19.30 uur gaan we met z’n allen dineren in een restaurant op loopafstand en omdat ik morgen vrij ben moet ik natuurlijk een Rioja proberen ………
Dag 6, Burgos
– door Remco Roovers – Zondag in Burgos. Het zou een titel van een roman kunnen zijn. Dat wordt
vast een heel prettig leesbare roman. Ik ben namelijk gek op zondagen (vooral
als ze een beetje lui zijn – sorry dat dit stukje daarom pas wat later op de
dag verschijnt) én ik heb heel mooie herinneringen aan Burgos.
We gaan al aardig in een ritme komen: één dag reizen en één dag in een grotere
plaats, waar veel te bekijken is. Echter, op de dagen die we in de steden
doorbrengen, is ook altijd een wandeling gepland, dus echt tot rust komen we
niet, maar dat is ook niet geheel des pelgrims, nietwaar?
Versteende religiositeit
Vanochtend bezoeken we met onze lokale gids dé bezienswaardigheid van
Burgos: de Santa Maria kathedraal. De bouw begon vroeg in de twaalfde eeuw, net
toen Burgos groot aan het worden was als belangrijke stad op de route naar
Santiago. Enkele eeuwen later zetelde hier het beroemde koningspaar Ferdinand
en Isabella. Het paar ontving Columbus na zijn tweede ontdekkingsreis, terwijl
in de 18e eeuw de stad in handen viel van aanvankelijk Napoleon en vervolgens
Wellington. En in de recente geschiedenis huisvestte de voorlopige regering van
Franco tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Al met al een roerige locatie dus. En
deze rots in de branding, dit icoon van vertrouwen in het goede, deze
versteende religiositeit is eeuw na eeuw ooggetuige geweest van al die
politieke gebeurtenissen.
Uiteraard kent de kerk ook een sterke politieke kant, maar als je de Camino
loopt kan ik u verzekeren, dat je daar toch wat minder in geïnteresseerd bent.
Op het moment dat je je kwetsbaar opstelt, komt de naastenliefde en de
broederschap veel sterker bij je binnen, dan alle lelijke dingen waar de kerk
zich ook schuldig aan heeft gemaakt. Inmiddels staan we als groep ook steeds
meer open voor die ervaring. We horen de geschiedenis van de gids, maar ik
betwijfel of het allemaal zullen kunnen reproduceren na afloop. Is ook helemaal
niet belangrijk. We proeven en ruiken aan de kerk. En dat ruiken is juist op
deze dag nou net zo lekker, er hangt namelijk nog een heerlijke wierookgeur van
de zojuist beëindigde hoogmis.
El Cid
Op één plek in de kerk maakt mijn operahart een klein sprongetje: plotseling staat we oog in oog met de kist van Rodrigo Díaz de Vivar. Wie? Jawel die dus, beter bekend als El Cid, de grote Spaanse held, die deugdzaam en ridderlijk was, gerespecteerd door zowel de katholieken als de Moren. El Cid is veel ouder dan Burgos, maar toch is zijn lichaam hier te vinden, net als dat van zijn vrouw. Zelf had hij er het liefst nog een kist bij willen hebben staan, namelijk met zijn paard erin. Dat was zijn grootste wens: begraven worden met zijn paard. Ze moeten een bijzondere band hebben gehad. Toen El Cid overleed, liet het paard (Babieca, ‘dwaas’) zich door niemand meer berijden. Het paard behaalde de wonderbaarlijke leeftijd van 40 jaar, voor een paard is dat extreem oud! Het leven van El Cid zit vol met dit soort verhalen, geen wonder dat operacomponist Jules Massenet een heroïsche opera over hem schreef. Luister hieronder naar de aria ‘Ô Souverain, Ô juge, Ô père’ uit de derde acte.
Nadat we een beetje bijgekomen zijn van alle stedelijke indrukken, drinken
we pittige espresso (inmiddels weet iedereen hoe hij hier zijn koffie moet
bestellen: een simpele café, of een cortado (met scheutje melk), een café con
lecche (met veel melk) of een americano, het is er allemaal). Dit keer is het
een beetje ingewikkelder, want vanwege de rijtijdenwet kunnen we vandaag geen
gebruik maken van onze touringcar. Ik heb wat taxibusjes besteld en probeer in
mijn beste Spaans uit te leggen dat we ons net buiten de stad aan de Camino
willen laten afzetten. De chauffeur begrijpt gelukkig meteen wat ik bedoel, en
in colonne rijden we de stad uit. We zijn dit keer met één extra wandelaar:
chauffeur Bas heeft dan weliswaar een dagje vrij, maar het leek hem toch leuk
om een wandeling mee te maken, dus zodra we op de wandelweg zijn, is hij meteen
een echte pelgrim!
Na de vlakke maar mooie route (waarbij we helaas vaak wel nog de snelwegen van de stedelijke omgeving horen), arriveren we bij het punt waar ik de taxi’s had gevraagd heen te komen. Althans, dat dacht ik. Als we er aankomen, is er geen taxi te zien. De schrik slaat me om het hart, we zijn redelijk in de middle of no-where, en teruglopen naar de stad is echt geen optie. ‘Zitten we wel goed Remco?’, hoor ik sommigen al met een lichte angst in hun stem vragen. ‘Ja hoor’, probeer ik vol overtuiging te zeggen, ‘dit is precies waar we hadden afgesproken.’
El grupe Ollandese
Na 15 minuten te hebben gewacht, word ik toch enigszins zenuwachtig en moet ik een moeilijke stap nemen: ik zal moeten bellen in het Spaans. In de meeste vreemde talen kan ik mij goed redden, maar Spaans is niet mijn forte en bellen is al helemaal erg moeilijk. Maar ik heb geen keus, het moet. Ik draai het nummer dat ik van de chauffeur op de heenweg heb gekregen. Ik hoor een harde en (denk ik) chagrijnige mannenstem, daarna valt een stilte en ik begin een beetje te stotteren over ‘el grupo Ollandese’. De man aan de andere kant begint te lachen. Ik spits mijn oren, en ik denk dat hij zegt dat ze er over een paar minuten zijn, iets met probleempje een wegopbreking. Ik weet nog steeds niet of dat de waarheid was, maar gelukkig kwam mijn wens uit. Een paar minuten nadat we de verbinding hebben verbroken, rijden dezelfde taxibusjes het weggetje op, en ik denk dat ik de meest brede grijns op mijn gezicht moet hebben gehad, sinds we uit Nederland zijn vertrokken!
Dag 7, Burgos – Sahagún – León
– door Bas Duizer – Uitslapen vandaag! 10.30 uur vertrekken we vanaf het hotel in Burgos. In het seizoen, dat van half april tot half oktober loopt, maak ik regelmatig dagen van 12 à 14 uur. In deze periode moet het geld verdiend worden. De overige maanden is het relatief rustig waarbij je de te veel gewerkte uren voor een deel weer compenseert. Dus als je pas ‘acte de présence’ hoeft te geven om 10.15 uur voor het hotel dan voelt dat als verwennerij…..
Gisteren was ik in verband met de rijtijdenwet vrij. ’s Morgens heb ik op eigen gelegenheid door de stad geslenterd en ’s middags heb ik geheel vrijwillig doch ook onder lichte druk van de pelgrims meegelopen met de wandeling. Dat was hartstikke leuk om mee te maken en het voelde geweldig om eens de sfeer te proeven van de saamhorigheid die ontstaat wanneer je met elkaar onderweg bent naar …..Thuis wandel ik regelmatig lange stukken met de honden, dus ik kon ‘m hebben.
We rijden om exact 10.30 uur weg bij het hotel in Burgos en nadat we de stad achter ons laten draaien we al snel de A-231 op, oftewel de Autovia Camino de Santiago. Het is grijs, en slechts 11 graden. We zijn op weg naar Sahagún. Daar kan iedereen op eigen gelegenheid lunchen en het gezellige centrumpje doorkruisen. We komen om iets voor half een aan. Ik kan met de bus niet het centrum in, dus ik parkeer de bus langs de doorgaande weg zodat iedereen kan uitstappen en spreek met Remco af dat ik om 14.15 uur op dezelfde plek weer klaar sta om de groep op te pikken. Ik parkeer de bus net buiten het centrum en wandel terug door de prachtige stadspoort het dorpje in.
Wanneer ik de groep weer opgepikt heb en we klaar zijn om op weg te gaan naar de afzetplaats voor de vijfde pelgrimswandeling komt Remco naast mij zitten en geeft mij de coördinaten door waar de wandeling begint en waar ik ze maar liefst 8,6 kilometer verder weer oppik. Volgens mij wordt het de langste wandeling van deze reis. Op de afzetlocatie aangekomen beginnen de pelgrims vol goede moed aan de ruim 8 kilometer. Het is gelukkig nog steeds droog, maar wel fris.
Ik rijd, bijna leeg, naar de oppiklocatie. Daar aangekomen blijkt dat dat makkelijker gezegd dan gedaan is. De weg naar de door Remco opgegeven coördinaten is smal en kronkelig. Ik moet goed opletten op de takken van de bomen die over de weg hangen en dat ik met alle wielen op het verharde gedeelte van de weg blijf. Hier jezelf vastrijden is echt het laatste wat je wilt. De bus is 12.40 meter lang, 2.55 meter breed en weegt op kenteken ruim 18.000 kilo. Nu zitten we niet helemaal vol, dus het werkelijke gewicht is lager, maar toch ….
Achteruit naar de oppiklocatie
Behoedzaam neem ik de laatste bocht en constateer dat er geen ruimte is om te draaien. Oeps! Gelukkig passeerden we ongeveer 300 meter terug een zijpad waar ik met wat heen- en weer steken de bus wel kan keren. Dus ik rijd achteruit terug naar dat pad, steek 4 keer heen en weer en rijd vervolgens achteruit naar de oppiklocatie. Phoe! Ik heb het er warm van!
Ruim 2 uur hebben de pelgrims nodig om de 8,6 kilometer af te leggen. Nadat ze even hebben kunnen bijkomen en er dankbaar gebruik is gemaakt van het toilet in de bus, manoeuvreer ik ons weer de provinciale weg op waarbij we na een paar kilometer weer op de Autovia opdraaien. Een klein uurtje later komen we bij ons hotel in León aan. Ik loop de koffers de lobby in en ga op zoek naar een parkeerplaats voor de bus. Ik vind de plaatselijke touringcar parkeerplaats op een kwartiertje lopen van het hotel. Omdat ik nog tijd heb, ruim ik de bus op, ga met de kruimeldief door de bus om het pelgrimspadzand op te zuigen en zet alvast alles klaar voor overmorgen. Want, …..ik ben morgen alweer vrij!
Dag 8, Léon
– door Taco Stronks – Vandaag ben ik gearriveerd in Léon. Ik ben niet met de MUSICO-groep meegereisd, maar al eerder in Spanje aangekomen. Op maandag 30 maart jongstleden ben ik met de trein naar de Frans-Spaanse grens bij Irún gegaan en van daaruit heb ik een groot deel van de Camino del Norte gelopen.
De Camino del Norte (‘Noordelijke (kust)weg’) start aan de Atlantische kust, bij de Spaanse stad Irún. In feite gaat het niet om één weg, maar om meerdere wegen: “Los Caminos del Norte”, die op verschillende plaatsen de noordkust verlaten om, via het kustgebergte, aan te sluiten op de Camino Francés, de route die de MUSICO-groep aflegt. In de praktijk wordt met de “Camino del Norte” vaak bedoeld: de route van Irun, via Gijón, Ribadeo en Vilalba, naar Santiago.
Ik ben zelf tot aan Gijón gelopen en toen per snelle lijnbus naar Léon
gekomen. De afgelopen weken waren drie intense loop-weken met veel pieken, maar
ook een aantal dalen: wat heb je een doorzettingsvermogen nodig als het
halverwege de dag gaat plenzen en je nog lang niet op je eindbestemming bent!
Wat kan het toch saai zijn om 10 kilometer achter elkaar door hetzelfde
landschap te moeten lopen, zonder iemand tegen te komen! Maar, wat is het ook
bijzonder dit alleen te doen: teruggeworpen op jezelf, genieten van het
wandelen, de hele dag in de buitenlucht zijn, interessante gesprekken hebben
met toevallige passanten of mensen waar je een paar dagen mee optrekt. Een
ervaring om nooit te vergeten!
Van voet-pelgrim naar bus-pelgrim
Toch ben ik blij dat het er op zit, mijn wandeltocht. Het is fijn om Remco
weer te zien en de ontvangst in de groep voelde als een warm bad. De meeste
mensen kwam ik al bij het ontbijt tegen. Ik was expres heel vroeg vanuit Gijón
vertrokken was, zodat ik het dagprogramma van de MUSICO-groep in Léon nog mee
kon maken. Het was leuk om te merken dat de groep al zo veel beleefd had. En
wat was het bijzonder om te horen dat zoveel mensen ook de (korte) wandelingen
mee maakten tijdens de reis. Ik voelde me echt pelgrim tussen de pelgrims en
kan niet wachten om de tweede helft van deze MUSICO-reis – via Santiago de
Compostela naar Bilbao – gezamenlijk te beleven!
– door Remco Roovers – ‘Dit wordt een heerlijke dag’, bedenk ik als ’s ochtends opsta. Vanaf vandaag zijn we compleet: Taco zal zich na drie weken wandelen langs de Camino del Norte bij de groep voegen, en maakt de rest van onze bus-pelgrim-reis mee. Ik ben supertrots op hem, ik weet dat het een zware tocht is langs de kust, en het weer was niet al te beste de afgelopen dagen. Maar toch: hij heeft een gezond kleurtje en de energie spat van hem af. Toch altijd bijzonder om te zien wat zo’n Camino met een mens doet.
Energie is overigens wel iets dat je kunt gebruiken in Léon. Alhoewel de
stad bij Nederlanders niet zo bekend is, is het één van de levendigste steden
van Spanje. Zodra hier ook maar een straaltje zon schijnt, trekt iedereen naar
buiten en hangt rond op pleintjes, terrasje en parken. De Spanjaard is een echt
buitenmens. In de smalle middeleeuwse straatjes weergalmt al dat rumoer nog
eens extra door, dus als je even rust wilt, zit je in Léon niet zo goed.
Na Léon komt de spiritualiteit
Op mijn eigen wandeltocht, twee jaar geleden, was Léon een soort keerpunt
van mijn Camino. Ik had toen al zoveel gewandeld, dat ik wist dat ik het fysiek
aankon. Daarna kwam misschien het moeilijkste deel, je komt erachter wat de Camino
op mentaal vlak met je doet. Toen ik later andere pelgrims sprak, hadden de
meesten eenzelfde ervaring: na Léon komt de spiritualiteit.
Ik bereid mijn reizigers er een beetje op voor. Geen betere plek daarvoor
natuurlijk dan een bezoek aan de schitterende kathedraal van Léon. Maar ik merk
ook dat iedereen veel meer gefocust is op buiten zijn. We willen de heerlijke
voorjaarszon op onze huid voelen, we willen actief zijn, lachen, shoppen, een
wijntje drinken. En wie ben ik om dat tegen te houden?
Voor vandaag is ook een wandeling gepland, voor het eerst merk ik dat het
aantal deelnemers aan de dagelijkse wandeling ietsjes kleiner is geworden. Is
men moe? Trekt de stad net even wat harder? Ik weet het antwoord niet, maar dat
hoeft ook niet.
Als we vanavond aan het (late!) Spaanse diner zitten, deelt iedereen zijn
ervaringen van de dag. Iedereen heeft zich opperbest vermaakt. De kracht van
Léon heeft zich maar weer eens laten blijken. Als ik voorzichtigjes meld dat we
morgen ons al verplaatsen naar Santiago, schrikt iedereen een beetje: het
voorlopige wandeleinde is in zicht. In Léon kan dat maar op één manier worden
onderstreept: we bestellen nog een drankje!
Dag 9, Léon – Santiago
– door Remco Roovers – Ik denk dat naar deze dag de pelgrim het meeste uitkijkt, maar er zich maar een slechte voorstelling van kan maken. In het geval van onze ‘bus-Camino’ is dat in extreme mate het geval. Normaal gesproken is Léon-Santiago nog zo’n twee weken wandelen, en dat doen wij nu in één dag. Voor pelgrims die ook een groot gedeelte vóór Léon hebben gelopen, voelen die laatste weken heel speciaal. Men noemt dit laatste gedeelte ook wel het spirituele gedeelte van de Camino. Zelf heb ik dat ook zo ervaren, en een paar van die belevenissen vertel ik als we in de touringcar dit traject afleggen.
Onze eerste stop is de leuke plaats Astorga, met een indrukwekkend aartsbisschoppelijk paleis gebouwd door niemand minder dan Antonio Gaudí. Heel bijzonder om zo’n extravagant gebouw in zo’n kleine plaatsje te vinden. Het vormt samen met de gigantische kathedraal ernaast de omranding van het grote plein.
Vredelievende pelgrims of zwaardzwaaiende vechters?
Het weer is heerlijk, we brengen een bezoekje aan het paleis met een audio-guide, en binnen blijkt een mooie tentoonstelling te zijn van beelden, schilderijen en katholieke parafernalia die te maken hebben met de eeuwenoude traditie van de Camino. Bij nadere beschouwing blijkt dat veel van die hele oude pelgrims helemaal geen lieve jongens waren. Ze zwaaiden er lustig met hun zwaarden op los, en dan het liefst richting de Moren. Ze worden dan ook wel Matamoros genoemd, oftewel Morendoder. Het schijnt zelfs dat deze vechtlustige types op één van hun veldslagen in de 9e eeuw tegen de Moren werden bijgestaan door Sint-Jakob (Santiago) zelf. Hij had zich weliswaar vermomd als geheimzinnige ruiter, maar voor hen was het duidelijk dat dit niemand minder kon zijn dan de discipel van Christus. Soms ben ik jaloers dat ik niet wonderen geloof.
De spirituele ervaringen en mijn persoonlijke herinneringen nemen vanaf
Astorga in frequentie toe:
• Vanaf Astorga is het een kleine dag-etappe naar Rabanal. Daar wilde ik twee jaar geleden best mijn intrede doen in het kleinste kloostertje (vier priesters) dat ik ken.
• Even na Rabanal is het beroemde Cruz del Ferro, daar leggen pelgrims een van huis meegebrachte steen mee om hun zonder/pijn/verdriet van zich af te leggen. Op onze tocht slaan we deze plek over, ik vind het niet gepast om hier met een touringcar uit te stappen en er dan een fotomoment van te maken.
• Het letterlijke hoogtepunt van de tocht wordt bereikt in O Cebreiro. Ik weet nog hoe ik de pittige klim naar dit pittoreske dorpje moest maken in de barre sneeuw, en hoe goed het was mijn vrienden daar weer te treffen. De Camino geeft altijd precies dat wat je nodig hebt.
Reconstructie van de Jacobsweg
Tijdens onze busrit bezoeken we O Cebreiro. Het dorpje moet oppassen niet
ten onder te gaan aan zijn eigen succes, want we zijn niet de enige groep die
hier neerstrijkt. Toen Don Elías hier dorpspriester was, dook hij in de bijna
verloren gegane geschiedenis van de Jacobsweg. Hij vond de oude paden terug en
begon met het reconstrueren van de route. Hij is ook de uitvinder van de gele
pijl, dé routemarkering die zo kenmerkend is! Don Elías overleed in 1989, ik
denk dat hij niet kon vermoeden dat het wandelen van de Camino de laatste
decennia zo’n vlucht heeft genomen.
Na de lunch rijdt chauffeur Bas ons door naar de laatste heuvel voor Santiago: Monte de Gozo. We worden afgezet bij het immense monument. Het is de plek waarop de pelgrims voor het eerst de stad Santiago in de verte kunnen zien liggen. Vanaf hier is het alleen nog maar een lichte dalende weg van zo’n 6 kilometer de stad in. U begrijpt, het is ook tijd voor onze laatste wandeling van de reis. Zelfs de mensen die vaak in de bus bleven zitten de afgelopen week, besluiten nu toch mee te lopen. Iedereen wil weten hoe dit voelt. Deze wandeling is veel drukker dan alle andere die we hiervoor hebben gelopen, maar we voelen ons ook verbonden met de andere pelgrims. Die zijn over het algemeen best verwonderd, want onze groep is net een klein beetje ouder dan de gemiddelde pelgrim, maar wij laten hen graag in de waan dat ook wij het hele stuk hebben gelopen. 🙂
Naarmate we dichterbij komen, ruiken we de stad. De tentjes waar je
souvenirs kunt kopen, nemen toe. En ook de prijzen van de souvenirs trouwens.
Maar daar zijn we nu niet in geïnteresseerd. We lopen stug door totdat we oog
in oog staan met de kathedraal. Dit moment is onbeschrijflijk. We vallen elkaar
in de armen, hier en daar vloeit zelfs een traantje, en we beseffen eens te
meer wat onze zegeningen in het leven zijn. We hadden ook zo maar thuis kunnen
zitten door een virus-uitbraak!
Dag 10, Santiago
– door Remco Roovers – Vandaag hebben we een rustige dag in Santiago. ’s Ochtends lopen we met een gids door het centrum van de stad. We lunchen in Casa Marcelo, hét culinaire hoogtepunt van de reis (in een restaurant bekroond met een Michelin-ster). ’s Middags gaat iedereen zijn eigen gang en dat geeft mij de gelegenheid hier nog wat feiten op een rijtje te zetten over de Camino del Santiago, afkomstig van de website van het Utrechtse Museum Catharijneconvent):
Santiago de Compostela is van oorsprong niet christelijk. De Kelten en de Romeinen trokken al naar Finisterra aan de westkust van Spanje (tua finis terrae). Zij beschouwden dit als het eindpunt van de wereld, en eerden er de goden. De christelijke traditie maakt van Santiago de Compostela naast Jeruzalem en Rome een derde voornaam pelgrimsoord. Onder invloed van de machtige monniken van Cluny werden in de 11e en 12e eeuw bedevaarten naar Compostela gestimuleerd als middel om een bolwerk te vestigen tegen de Moren die een bedreiging vormden voor de christelijke noordelijke gebieden van Spanje.
De eerste pelgrims
Na de (vermeende) ontdekking van het graf van de heilige Jacobus in Compostela ontwikkelden zich diverse pelgrimsroutes. Het is moeilijk te achterhalen wanneer precies de eerste pelgrims toestroomden naar de plaats van het graf van de apostel Jacobus. Informatie over de eerste bedevaarten dateren uit de 10e eeuw. De eerste buitenlandse pelgrims die we uit bronnen kennen, waren Godeschalk, bisschop van Le Puy in het jaar 950 en rond 959 wordt de abt Caetarius van de abdij Montserrat vernoemd. Het pelgrimeren naar het graf van de heilige Jacobus (San Iago) in Compostela beleefde zijn bloeiperiode van de 12e tot de 15e eeuw. In de 16e eeuw nam de populariteit af.
Documenten
Pelgrims waren niet anoniem en moesten zich kunnen legitimeren. Daartoe droegen ze onder andere aanbevelingsbrieven bij zich van pastoors, abten en bisschoppen. Onder Lodewijk de XIV werd het bij wet verplicht dergelijke documenten bij zich te dragen. Er waren twee categorieën pelgrims. Mensen door godsdienstijver aangespoord en boetelingen die verplicht waren tot een bedevaart. Pelgrims werden door de kerk en de staat beschermd. Er bestond zelfs internationale wetgeving om pelgrims beschermen. Pelgrims reisden vaak met een vrijgeleide. In toenemende mate ontstonden er onderkomens aan de pelgrimsweg waar pelgrims konden overnachten.
Rome versus Compostela
In de loop van de 11e eeuw kregen de Jacobuslegende en de Jacobusverering hun definitieve vorm en betekenis. In de tweede helft van de 11e eeuw groeide het aantal pelgrims dan ook aanzienlijk. Door deze groei nam Compostela een steeds arrogantere houding aan van verzet tegen Rome. De pausen vreesden dat de kerk van Compostela te veel macht en invloed zou verkrijgen. Een apostel als patroon gaf al direct gewicht aan de kerk. Dat had Rome zelf ook ondervonden met apostel Petrus als patroon. Rome was pas gerust, toen tegen het einde van de 11e eeuw de Rome gezinde monnik Dalmatius de bisschopsstoel van Compostela bezette.
Compostela zou een belangrijke Europese bedevaartplaats worden en daarin gelijk komen te staan met Rome en Jeruzalem. Een bepaalde passage dienaangaande in de Gids voor de pelgrim, een onderdeel van het Liber Sancti Iacobi dat in 1140 werd voltooid, bevestigt dat de drie bedevaartsplaatsen als gelijkwaardig moesten worden beschouwd.
Dag 11, Santiago de Compostela – Oviedo – Bilbao
– Bas Duizer – Het
gaat niet om de bestemming, maar om de reis er naar toe (wijsheid van Boeddha).
Vandaag verlaten we die bestemming, en ik kan niet anders concluderen dat
iedereen in de bus onder de indruk is van de reis er naar toe en de uiteindelijke
bestemming, pelgrimsoord Santiago de Compostela.
Het gaat om de reis er naar toe … en ook weer terug
Uiteraard heeft iedereen eergisteren de laatste meters gelopen. Het was voor ons immers de laatste pelgrimswandeling, en deze kans om symbolisch hier lopend binnen te komen liet niemand zich natuurlijk ontnemen. Na gisteren een dag sfeer en ambiance in Santiago de Compostela te hebben kunnen proeven maken we ons vandaag op voor het begin van de terugreis. We nemen de Noordelijke route en rijden dus deels op dezelfde manier terug als dat Taco op weg naar Leon moet hebben gelopen. Het is ruim 600 kilometer rijden naar Bilbao en daarom heb ik na overleg met Taco en Remco kunnen afspreken om niet om 10.00 uur maar om 09.15 uur te vertrekken. Iets na 09.15 uur rijden we de parkeerplaats af van het hotel en beginnen aan onze tocht naar Oviedo.
We rijden in noordelijke richting naar Betanzos, draaien daar de A6 op naar Baamonde en nemen vervolgens de A8 richting de kust. We stampen in 1 keer door naar Oviedo, en dat is best een lange zit, maar iedereen is goedgemutst en de route langs de kust is een stuk gezelliger dan de Autovia die we hebben gevolgd op de heenreis.
Om iets voor 13.00 uur komen we in Oviedo aan. Net op tijd om nog even rond te struinen door het prachtige centrum en op eigen gelegenheid even wat te lunchen voordat de siësta begint. Stipt om 14.30 uur verlaten we Oviedo weer en gaan op weg naar Bilbao. We volgen de A8, oftewel de Autovia del Cantábrico, en laten ons regelmatig verrassen door het prachtige uitzicht op de oceaan.
In Bilbao aangekomen heeft de groep nog ruim de tijd om zich te settelen op de hotelkamer voordat we in het restaurant van het hotel verwacht worden voor het diner. De bus parkeer ik na bijna een halfuur zoeken op een busparkeerplaats bij het Guggenheim museum. Een aardig stukje bij het hotel vandaan, maar de wandeling van de parkeerplaats naar het hotel is geweldig. Wat een sfeer en dynamiek heeft Bilbao!
Dag 12, Bilbao
– door Taco Stronks – Vandaag brengen we de dag door in Bilbao. We zijn bijna aan het eind van de reis en je merkt dat veel mensen wat vermoeider beginnen te worden. Het was een prachtige reis, maar het is natuurlijk ook weer fijn om over een paar dagen weer thuis te zijn. We doen het daarom rustig aan en maken onder leiding van een gids een rondrit door Bilbao. De gids vertelt: ‘Er zijn niet veel steden die zo’n metamorfose hebben ondergaan als Bilbao: van industriestad tot levendige cultuurstad. Het Guggenheim is het visitekaartje, maar er is meer: nieuwe metro, nieuw vliegveld, de rivier die is schoongemaakt, veel nieuwe architectuur. De stad heeft een historisch, autovrij centrum, maar net zo goed 19e-eeuwse, ruime winkelboulevards én een hip havengedeelte.’
Museo Guggenheim
Na de
rondrite lunchen we in de brasserie van het Guggenheim. Na deze heerlijke maaltijd
heeft iedereen de mogelijkheid op eigen gelegenheid het museum te bezoeken. Voor
liefhebbers van moderne kunst en architectuur is het Museo Guggenheim Bilbao
een absolute aanrader. Dit museum staat sinds 1997 te pronken aan de rivier
Nervión. Daar is een bouwperiode van maar liefst vier jaar aan vooraf gegaan en
een enorme investering die de Baskische overheid voor zijn rekening heeft
genomen. Velen van ons lopen vol verbazing en bewondering door het gebouw. Wat
indrukwekkend!
Dag 13, Bilbao (E )- Blois ( F)
– door Bas Duizer – Vandaag zijn we relatief vroeg uit de veren, want er staat ons een lange, enerverende en toch ook wel emotionele dag te wachten. Lang en enerverend omdat we bijna 750 kilometer moeten overbruggen naar Blois in Frankrijk, en emotioneel omdat we vlak voor vertrek van het hotel afscheid nemen van de ‘pelgrims’ die met vlucht KL 1686 vanuit Bilbao naar Schiphol vliegen. Omdat wij onze tijd echt hard nodig hebben om zonder tijdsdruk binnen de maximale rijtijd van 10 uur in Blois te kunnen aankomen, gaan de vliegers een halfuurtje na ons vertrek met de taxi naar Aeropuerto deBilbao.
Ik ben om 06.30 uur opgestaan zodat ik op mijn gemakje heb kunnen ontbijten. Ik heb na het ontbijt nog wat fruit en cakejes in een servet mee naar boven genomen zodat ik op de lunchlocatie straks ‘zelfvoorzienend’ ben. De bus heb ik gisterenavond nadat we terugkwamen van het concert van Rossini, gelukkig dichtbij het hotel kunnen parkeren.
Vergezichten
De tocht van Bilbao naar de Spaans / Franse grens bij Irun is groen, heuvelachtig en gaat gepaard met zo nu en dan prachtige doorkijkjes naar de oceaan (links van ons) of vergezichten met veel groen (rechts van ons). De koffie gaat rond en de kilometers glijden onder ons door.
Net na Labouheyre en ruim voor Bordeaux stoppen we voor de lunch. We hebben dan 254 kilometer gereden en zijn ruim 3 uur verder. Hiervandaan is het nog 500 kilometer naar Blois. De groep krijgt drie kwartier tot een uur om te lunchen. Ik ruim de rommeltjes op en ga achter de bus op een bankje in de zon zitten waarbij ik het meegesmokkelde fruit en cake’je soldaat maak. Ik heb gisterenavond de bus nog getankt zodat ik me daar vandaag geen zorgen over hoef te maken. Morgen op de reis Blois – Nederland wil ik ook nog een keer tanken omdat het maar de vraag is of ikzelf alle uitstapplaatsen in Nederland binnen de rust- en rijtijd kan aandoen. En je wilt voorkomen dat de collega die je komt aflossen tijdens “de laatste loodjes” nog moet tanken.
Rijtijden en rusttijden
Iets voor 13.30 uur rollen we het parkeerterrein van Aire dela Porte des Landes-Est weer af en draaien de A63 naar Bordeaux weer op. Het is inmiddels 22 graden en af en toe breekt ook de zon door. Voor beroepschauffeurs gelden in heel Europa dezelfde regels voor wat betreft de rij- en rusttijdenwet. In een notendop zijn de belangrijkste regels waarmee je onderweg te maken hebt de maximale rijtijd van 4,5 uur ononderbroken rijden, maximaal 9 uur rijden per dag (incidenteel 10 uur) en de maximale werktijd van 14 uur. Nu we na de lunchpauze weer vertrokken zijn van Aire de la Porte des Landes op weg naar Blois, hebben we nog 500 kilometer voor de boeg. Dat is voor een touringcar ruim 6 uur rijden. Behalve dat dat voor je passagiers veel te lang is past het dus ook niet in de rij- en rusttijdenwet. We besluiten nog een pauze in te lassen op ongeveer 160 kilometer voor Blois. Ik heb al gezien dat we net na Portiers de tank- en rustplaats Aire de Portiers- Chincé zullen passeren en dat is ook rijtijdtechnisch een goede plek voor drie kwartier pauze zodat mijn rijtijdteller weer op nul staat.
Om 20.15 uur komen we aan bij het hotel in Blois. Ondanks de lange dag stapt iedereen goedgemutst de bus uit en dat begrijp ik ook wel want het hotel ligt aan de Loire en het uitzicht wat we hebben vanaf de kade naar de overkant met z’n eeuwenoude brug is indrukwekkend. Het hotelpersoneel helpt mij met de koffers, vertelt mij waar ik de bus kan parkeren, en wanneer we opnieuw gezellig met z’n allen gedineerd hebben kruip ik moe maar voldaan onder de wol. Morgen de laatste reisdag. Ruim 8 uur rijtijd en opnieuw 700 kilometer af te leggen. Het zal er om houden of ikzelf alle uitstapplaatsen aan kan doen. De dag nog eens overpeinzend val ik in slaap …..
Dag 14, Blois – Nederland
– door Taco Stronks – We zijn weer thuis! De groep die de Santiago-reis per bus heeft afgelegd vertrok vanochtend vroeg vanuit de Franse stad Blois naar Nederland. De reis verliep bijzonder voorspoedig, het was erg rustig op de weg. Chauffeur Bas en ik grapten nog onderweg dat het wel leek of België en Frankrijk ook Koningsdag vierden. Alleen rondom Antwerpen kwamen we even in de file te staan, maar we waren aan het eind van de middag al weer in Breda!
De vlieggroep vloog gisteren met Remco Roovers al terug vanaf Bilbao naar Nederland. In de loop van de middag landde deze groep op Schiphol en rond 15.00 uur kreeg ik van Remco een appje dat iedereen zijn of haar koffer had en met trein of auto huiswaarts was gekeerd.
De Camino geeft wat je nodig hebt
Wat een avontuur was deze Santiago-reis! In veertien dagen hebben we zoveel indrukken opgedaan en hebben we kennisgemaakt met het pelgrimsleven. Voor sommigen was het wandelen de (fysieke) uitdaging van de reis, voor anderen het samen de pelgrimage afleggen. Sommigen genoten van de steden die we bezochten, andere zochten juist meer de rust op tijdens de wandelingen in de natuur. ‘De Camino geeft je wat je nodig hebt’; het lijkt een holle frase, maar toen ik deze spreuk vlak voordat we in Breda waren nog een keer in de bus door de microfoon herhaalde, zaten velen instemmend te knikken. ‘Voor Elck wat Wils’ en toch zo mooi om deze ervaringen samen te beleven!
Volgend jaar gaan we zeker weer, maar dan voor het eggie. Buen camino!
Het zit erop. We hebben onze koffers gepakt en vanmiddag reizen we terug naar Nederland. Maar voor we Sint-Petersburg verlaten is er nog tijd voor een bezoek aan de Izaäkkathedraal. Daarom steken we nog één keer de Neva over en lopen we langs de Admiraliteit met op de hoek de daaraan verbonden kerk van Sint Spyridon. Het neoclassicistische complex van de Admiraliteit ontwierp architect Andrejan Dmitrijevitsch Sacharov op de plaats waar Peter de Grote het marineterrein eerder al vestigde.
Na de Admiraliteit slaan we rechtsaf op de Admiraltejskij Prospect, lopen langs het monument van de negentiende-eeuwse schrijver Michail Lermontov en gaan verder tot aan het Izaäksplein, waar de kathedraal aan onze linkerhand oprijst.
De Izaäkkathedraal liet tsaar Alexander I bouwen naar het ontwerp van de Fransman Auguste de Montferrand (1786–1858). Vanzelfsprekend was de selectie van dat plan niet. Vooraanstaande Russische architecten vonden het ontwerp te monotoon en vreesden dat de drassige grond het gebouw onmogelijk zou kunnen dragen. De tsaar moest zijn machtswoord uitspreken om de keuze toch op De Montferrand te laten vallen. Het grondplan van diens ontwerp heeft de vorm van een Grieks kruis, zoals de Heilige Grafkerk in Jeruzalem of, wellicht belangrijker als voorbeeld voor de neoclassicist De Montferrand, de Villa Rotonda (1556) van Andrea Palladio.
Rakennetaan kuin Iisakinkirkkoa
De bouw van de kathedraal nam veertig jaar in beslag en duurde van 1818 tot 1858. MUSICO-reisleider Satu Hoogeveen bevestigt dat dit inderdaad in nabijgelegen delen van Finland de zegswijze opleverde ‘rakennetaan kuin Iisakinkirkkoa’, ofwel iets ‘wordt gebouwd als de Izaäkkathedraal’. Een grappige manier dus om aan te geven dat iets heel langzaam gebeurt. Het probleem van de drassige grond werd opgelost door duizenden meterslange palen in de grond te heien tot op de stevige zandlaag. In feite zoals voor het Amsterdamse Stadhuis, het huidige Koninklijk Paleis op de Dam, gebeurde. Dat de kosten voor de bouw aan het einde van die veertig jaar astronomisch hoog bleken te zijn, zal niemand verbazen.
In de Sovjet-periode verloor de Izaäkkathedraal haar religieuze status. Het gebouw werd in 1931 zelfs omgevormd tot het Museum voor de geschiedenis van Religie en Atheïsme, compleet met een werkende kopie van de Parijse Slinger van Foucault die op 12 april 1931 in werking gesteld. Niet veel later, in 1937, bracht men de collectie van het nieuwe museum echter al elders onder. Sinds de val van het communisme worden in een zijkapel van de kathedraal weer religieuze diensten gehouden. Alleen op hoogtijdagen mag de rest van het gebouw voor een religieuze eredienst gebruikt worden. In 2017 haalde de Izaäkkathedraal nog de kranten, toen de gouverneur van Sint-Petersburg het gebouw weer aan de Russisch-orthodoxe kerk wilde geven. Lokale protesten verhinderde het en met enige regelmaat vinden er nu concerten plaats. Hier een opname van een uitvoering ter plekke, met de eerste twee delen uit de All-Night Vigil van Rachmaninov, uitgevoerd door het koor van het Rachmaninov-consort van Sint-Petersburg:
Na het optreden lopen we de kerk uit en steken we over naar het Senaatsplein, dat helemaal tot aan de Neva doorloopt. Voor de Senaat staan we stil bij het ruiterstandbeeld van tsaar Peter de Grote op een kolossale rots. Tsarina Catherina de Grote liet het beeld voor haar illustere voorganger oprichten, om zo haar macht te legitimeren onder nogal nadrukkelijke verwijzing naar de lijn van successie die haar direct met Peter verbond.
Jevgeni en Parasha
En daarmee zijn we weer terug waar we begonnen, bij de mythevorming die rond het stichten van de stad ontstond. In de overlevering staat Peters ruiterstandbeeld bekend als de Bronzen Ruiter, naar het epische gedicht van Alexander Poesjkin uit 1833. Het gedicht beschrijft de lotgevallen van de ongelukkige Jevgeni en zijn geliefde Parasha. Parasha komt om het leven als Sint-Petersburg wordt geteisterd door een verschrikkelijke overstroming van de Neva. Jevgeni vervloekt het ruiterstandbeeld, furieus als hij is op Peter de Grote die uitgerekend deze totaal ongeschikte, moerassige plek uitkoos om zijn stad te stichten. Daarop komt de Bronzen Ruiter als een wrekende Commendatore tot leven en jaagt Jevgeni door de straten van de stad. Het lijk van de arme man wordt niet veel later gevonden, achtergebleven in een vervallen hut aan de oever van de Neva.
Ondanks Poesjkins status als Ruslands grootste dichter duurde het tot ruim twintig jaar geleden voor zijn poëzie naar het Nederlands werd vertaald. Vanaf 1999 verscheen Poesjkins Verzameld Werk in de vertaling van Hans Boland. Voor de VPRO was het de aanleiding om De Bronzen Ruiter als hoorspel op de radio te brengen, verteld en meeslepend geacteerd door vertaler Hans Boland zelf. Hier een link naar dat hoorspel:
Als u de opname hebt beluisterd, dan begrijpt u misschien waarom die zangerige intonatie van Hans Boland mij sterk deed denken aan de haast gezongen voordracht door de Russische dichter Joseph Brodsky (1940-1996) van zijn gedicht Plato doorgedacht (1977), opgenomen op Poetry International in Rotterdam in 1989:
De werkelijkheid als schim van onbereikbaar ideaal
Denk de idee van Plato’s Grot door en je ziet dat de werkelijkheid slechts een schim is van een onbereikbare ideaal, lijkt Brodsky te willen zeggen. Plato doorgedacht is het gedicht van een banneling, sinds 1972 verdreven uit zijn vaderstad. De dichter stelt zich de ideale stad voor die wordt overgenomen door de geschiedenis. Die ideale stad, zegt hij, zou vreedzaam en utopisch zijn. Ze zou een rivier hebben die van onder een brug vandaan springt, als een hand uit een mouw, de vingers spreidend naar de Golf, zoals Chopin die nooit, zo lang hij leefde, zijn vuist ook maar naar iemand ophief. Maar geleidelijk wordt de zingende stroom metaforen grimmiger. De stad zou een operahuis hebben, vervolgt Brodsky, waar tenoren aria’s zouden zingen om de tiran te amuseren. En de tiran zou vanuit zijn loge applaudisseren, maar de dichter op de achterste rijen zou door zijn tanden heen sissen: ‘Jij griezel.’ Deze stad zou ook een café hebben waar ze een behoorlijke Blanc-manger serveren en waar, als de dichter zijn collega zou vragen waarom we een twintigste eeuw nodig hebben als we al een negentiende hebben, zijn collega strak naar zijn vork en mes zou staren. En zo gaat het verder tot de voorstelling van een ideale stad een pijnlijk, ironisch commentaar op de werkelijkheid wordt.
Voor Brodsky was de weg naar Rusland en Sint-Petersburg voor altijd afgesloten. Hij werd begraven in Venetië, die andere laaggelegen waterstad waar hij zo graag de wintermaanden doorbracht. Jaren geleden bezocht ik het graf op het Isola San Michele, het eiland waar de Venetianen hun doden begraven. Het graf bleek haast volledig overwoekerd door een immense rozenstruik die manshoog, als een vurige fontein van oranjerode bloemen, uit de grond spoot.
Tot volgend jaar?
En nu is het echt zover, onze reis zit erop. We gaan naar de luchthaven en vliegen terug naar Amsterdam, of naar waar uw leunstoel zich ook maar bevindt. Tijdens Pesach, het Joodse Pasen dat afgelopen woensdag begon, wordt normaal gesproken gezegd ‘Volgend jaar in Jeruzalem.’ Laten we het er voor deze gelegenheid hoopvol van maken: ‘Volgend jaar in Sint-Petersburg!’
Vandaag is het wat kouder, maar gelukkig breekt de zon al af en toe door terwijl we de Neva oversteken. We zijn op weg naar het Russisch Museum, gevestigd in het enorme Michailovski paleis. De bouw van dit paleis had de nodige voeten in de aarde. Met de planning ervan werd begonnen onder tsaar Paul I, die het paleis bestemde voor zijn jongste zoon, grootvorst Michael Pavlovits. Grote sommen geld werden ervoor apart gezet, maar nog voor de bouw aanving werd de tsaar tijdens een coup vermoord. Het was Michaels oudere broer die vervolgens in 1801 aan de macht kwam als Alexander I.
Van paleis naar museum
Onder deze tsaar werd het stof alsnog van de bouwplannen geblazen en tussen 1819 en 1825 verrees het paleis naar een ontwerp van architect Carlo Rossi. Het neoclassicistische gebouw kreeg een centrale plaats in diens ontwerpen voor de stedenbouwkundige modernisering van Sint-Petersburg. In een ensemble van nieuwe straten en pleinen werd het paleis het centrale, beeldbepalende element. Van binnen werd het rijk gedecoreerd en in 1825 schonk de tsaar het aan zijn jongere broer, grootvorst Michael Pavlovits en diens jonge vrouw, groothertogin Elena Pavlovna.
Elena Pavlovna bleef er na de dood van haar man wonen, tot ze overleed in 1873. Het paleis dreigde enkele decennia later door vererving uit handen van de Romanovs te raken en werd daarom aangekocht door de laatste tsaar, Nicholaas II. Hij vestigde er het nieuw opgerichte Russisch Museum, ter nagedachtenis van zijn vader, tsaar Alexander III, met als doel er Russische kunst te tonen. Na een grondige renovatie ging het museum open, waarna later in een herbouwde vleugel ook nog het Etnografische Museum werd gehuisvest.
De Russische Rembrandt
De collectie van het Russisch Museum omvat enorm veel, maar wij zijn hier gekomen voor vooral de negentiende-eeuwse Russische schilders. In Nederland kregen verschillende van deze meesters pas volop bekendheid door toedoen van de bekende kunsthistoricus, prof. dr. Henk van Os. Met de succesvolle tentoonstelling Het geheim van Rusland in het Groninger Museum in 2002 werd de naam van schilder Ilja Repin, bijgenaamd de Russische Rembrandt, in een klap wereldberoemd in heel Nederland. En terecht. Ilja Repin (1844-1930) is de onbetwiste leider van de negentiende-eeuwse Russische realistische schilderschool. Tot op de dag van vandaag wordt hij beschouwd als dé nationale schilder van Rusland. Hij was een zeldzaam virtuoos kunstenaar die zijn sociale engagement vastlegde in briljant geschilderde, dramatisch schilderijen. Voor de liefhebber hier via deze links twee mooie interviews met Henk van Os over de tentoonstelling, in het Drenthe Magazine en Trouw van 5 januari 2002 door Cees Straus:
In het Russisch Museum worden verschillende werken van Repin bewaard, waaronder de beroemde Wolgaslepers en het Portret van Tolstoj. Maar er zijn ook vele andere Russische meesters te bewonderen, van onbekende icoonschilders, tot de begaafde leerling van Ilja Repin, Boris Kustodjev en suprematisten als Kasimir Malevitsj (afb. x).
Op weg naar de Mariinsky Concertzaal
Na ons bezoek aan het museum keren we terug naar het hotel, om na wat uit te hebben gerust alweer vroeg te verzamelen voor het diner in restaurant Repa. We wanen ons in dit restaurant nog even in museale sferen. Het werd gedecoreerd door de Russische ontwerpster Alena Akhmadullina, met wandschilderingen die zijn geïnspireerd op het werk van de hedendaagse, romantisch Russische schilder Andrej Remnev.
Aansluitend lopen we naar het Mariinsky Concertgebouw, voor een avond met Sibelius en Prokofjev en het Mariinsky Orkest onder leiding van de onnavolgbare dirigent Valery Gergiev. Solist in het Vioolconcert in d, op. 47 van Jean Sibelius is de jonge violist Ravil Isliamov, voormalig leerling aan het Conservatorium in Moskou van violist en pedagoog Alexander Vinnitsky.
Het Vioolconcert van Sibelius …
Jean Sibelius schreef zijn enige vioolconcert in 1904, waarna hij nog aanpassingen maakte in 1905. Het werk is symfonisch van opzet en violist en orkest zijn hier gelijke grootheden. Sibelius droeg het stuk oorspronkelijk op aan de befaamde violist Willy Burmester die het had zullen spelen op de geplande première in Berlijn. Om financiële redenen besloot Sibelius het stuk echter voor het eerst in Helsinki op te voeren, zonder Burmester maar met de van oorsprong Tsjechische violist Victor Nováček (1873–1914). Tot het allerlaatste moment bleef Sibelius aanpassingen maken in het zeer virtuoze stuk en de première was dan ook geen succes. Hierna besloot Sibelius substantiële veranderingen in het stuk aan te brengen. Deze nieuwe versie ging in oktober 1905 in première bij de Staatskapelle Berlin, onder leiding van Richard Strauss. De componist was zelf niet bij die gelegenheid aanwezig.
… met een onbekende eerste versie
De eerste versie van het Vioolconcert bleef grotendeels onbekend, totdat de erven van Sibelius in 1991 toestemming gaven voor een opvoering en één opname, door Leonidas Kavakos onder directie van Osmo Vänskä. Deze eerste versie, zo mogelijk technisch nog uitdagender voor de solist, is wat langer en bevat thema’s die in de herschreven versie sneuvelden. De cadens uit het eerste deel is echter ongewijzigd in beide versies.
Een historische opname van Jascha Heifetz met het London Philharmonic Orchestra onder leiding van Thomas Beecham geldt nog altijd als één
van de mooiste:
Bijzonder indrukwekkend is ook Isaac Stern, in een live opname
uit 1969 met de Philadelphia Symphonic Orchestra:
Het Derde Pianoconcert van Prokofjev
Na de pauze gaan we verder in heel andere muzikale sferen, met Sergei Prokofjev. Solist is de veelbelovende jonge pianist Ilya Papoyan.
Prokofjev schreef vijf pianoconcerten, maar alleen het Derde Pianoconcert in C, op. 26 dat we vanavond horen, wordt regelmatig uitgevoerd. Al in 1911 was de componist met de eerste aanzetten ervan begonnen. Hij pakte het werk weer op in 1916-1917, om het uiteindelijk pas in de zomer van 1921 te voltooien. Op 16 december 1921 ging het in Chicago in première, met de Chicago Symphony Orchestra onder leiding van Frederick Stock. Prokofjev, die vanwege de Russische revolutie in zelfgekozen ballingschap naar het westen was uitgeweken, was zelf de solist. In Rusland zou het stuk voor het eerste op 22 maart 1925 klinken, met pianist Samuil Feinberg en het orkest van het Theater van de Revolutie onder leiding van Konstantin Saradzhev.
Hoewel het pianoconcert dus over een periode van jaren werd geschreven, valt hiervan niets te merken in de muziek zelf. Zijn karakteristieke stijl met snelle ritmiek, vloeibare lyrische passages en scherpe harmonieën maken de hand van deze meester ook onmiddellijk herkenbaar. In het werk klinken vooraankondigingen van zijn balletmuziek voor Romeo & Julia uit 1935-1936. Hier een opname uit 2012 met het Mariinsky Orkest onder
leiding van Valery Gergiev met Denis Matsuev:
Prokofjev had als pianist/componist in Sint-Petersburg zijn debuut gemaakt in 1908 met de Suggestion Diabolique. Meteen was duidelijk dat zijn uitdagende composities lijnrecht ingingen tegen het romantische muzikale idioom van de tijd. Luister hier als toegift naar een opname uit 1935 van deel 4 van de Suggestion Diabolique, met Prokofjev zelf op piano:
Lees hier het verslag van de zesde dag van de (virtuele) reis naar Sint-Petersburg.
Met de kamermuziek van Mozart, Beethoven en Reicha nog in onze oren hebben we heerlijk geslapen. Vandaag vertrekken we vroeg naar Pushkin voor een rondleiding door het Catharinapaleis.
Pushkin (Tsarskoe Selo) ligt zo’n vijfentwintig kilometer ten zuiden van het centrum van Sint-Petersburg. Het was de voormalige zomerresidentie van de Russische tsaren en bestaat uit verschillende paleiscomplexen en tuinen. Tegenwoordig is het zo’n populaire bestemming dat het raadzaam om vroeg te komen. Het grootste paleiscomplex hier is het Bolshoi (grote) ofwel het Yekaterininsky (naar Catherina I) paleis, dat met zijn omringende tuinen Versailles naar de kroon steekt.
Zo eindigde het
Ernaast ligt het Aleksandrovsky of Alexanderpaleis, waar de laatste tsaar Nicolaas II en zijn gezin graag verbleven en waar ze na Nicolaas abdicatie kort bleven wonen. In de Sovjet-tijd werd het nabij plaatsje Tsarskoe Selo omgedoopt in Pushkin, naar Ruslands beroemdste dichter.
En zo begon het
Het was tsarina Elisabeth van Rusland die haar hofarchitect Francesco Bartolomeo Rastrelli (1700-1771) belastte met de bouw van het huidige Catharinapaleis. Deze Rastrelli, een in Parijs geboren Italiaan die 1716 met zijn vader in Sint-Petersburg arriveerde, kwamen we gisteren al tegen als ontwerper van het Winterpaleis. De stilistische overeenkomsten tussen de twee complexen in weelderige rococostijl zijn dan ook evident. Rastrelli nam ook andere projecten voor Elisabeth ter hand, waaronder zijn laatste en misschien wel meest ambitieuze project, het Smolnyklooster in Sint-Petersburg.
Hollands classicisme in Rusland
Het Catharinapaleis is vernoemd naar Catherina I, moeder van tsarina Elisabeth van Rusland en echtgenote van tsaar Peter de Grote. Catharina I kreeg het landgoed van haar man cadeau na diens overwinningen in de oorlog tegen Zweden. Zo kwam het dat hier al in 1718 een villa verrees in, hoe kan het ook anders, Hollands classicistische stijl, omringd door een formele tuin zoals op dat moment ook in de Nederlanden ‘en vogue’ was. In zekere zin is het jammer dat dit ensemble op de schop ging. Maar we klagen niet, er kwam veel indrukwekkends voor in de plaats.
Een geheim huwelijk
Dat Elisabeth van Rusland zich met de bouw van een nieuw paleiscomplex kon bezighouden, was lang niet altijd vanzelfsprekend. In eerste instantie leek de tsarenkroon aan deze dochter van Catharina I en Peter de Grote voorbij te gaan, dankzij politieke machinaties van onder meer vorst Alexandr Mensjikov. Deze schatrijke gouverneur van Sint-Petersburg verwierf door zijn vriend Peter de Grote veel macht. Met hulp van de elitetroepen van het Preobrazhenski-regiment wist Elisabeth echter in 1741 de macht grijpen en een jaar na deze coup werd ze tot tsarina gekroond. Een aardig detail voor ons muziekliefhebbers is dat een knappe zanger uit het koor van de Sint-Petersburgse hofkapel een vooraanstaande rol in die Paleisrevolutie zou spelen. Het betekende het einde van zijn zangcarrière, maar deze Aleksej Grigorjevitsj Razoemovski was voor andere dingen bestemd. Hij werd op 6 mei 1742, de dag van Elisabeths kroning, benoemd tot hofmaarschalk van de nieuwe keizerin en de twee zouden in het geheim trouwen.
Tijdens onze rondleiding door het paleis kwamen we deze mannen van het Catharinapaleis Kamerkoor tegen, hier met een Russisch volkslied, zoals de tenor aankondigt: ‘Das Lied von Wolgaschlepper’:
De verbouwingen olv Catharina de Grote
In 1762 kwam Catharina de Grote aan de macht en onder haar bewind werden de paleiscomplexen in Tsarskoe Selo verder uitgebreid. Rond het grote meer bij het Catharinapaleis legde men een luxueuze tuin aan met waterwerken. De rococo van Rastrelli werd vervangen door het neoclassicisme waarnaar Catharina’s voorkeur uitging, maar ook andere modieuze trends die onder meer via Engelse ontwerpboeken hun intrede deden. Zo kwam er in het naastgelegen Alexanderpark, waarschijnlijk naar voorbeeld van een dergelijke opzet in het Zweedse Drottningholm, een Chinees miniatuur stadje, compleet met een Chinees theater, pagodes en verschillende bruggen.
Barnsteen
Eén van de hoogtepunten van het Catharinapaleis is de zogenaamde barnsteenkamer. Wat we nu zien is overigens een reconstructie. De nazi’s zouden de kamer in 1942 helemaal ontmantelen en het barnsteen in kisten overbrengen naar het toenmalige Köningsberg (Kaliningrad). Daar werd de kamer weer opgebouwd, maar het was niet van lange duur. Binnen de kortste keren moest alles terug in de kisten vanwege de zware bombardementen. Helaas gingen de kisten toch geheel of gedeeltelijk verloren en het geroofde ensemble keerde niet terug naar Rusland. Als onderdeel van de restauratie van het Catharinapaleis werd de barnsteenkamer veel later, met gebruik van nieuw materiaal, in oude luister hersteld.
Falstaff in het Mariinsky
Na de lunch is het tijd om weer terug te rijden naar Sint-Petersburg, want vanavond wacht ons in het nieuwe Mariinsky theater de komische opera Falstaff, een laat meesterwerk van Giuseppe Verdi. Susan Dorrenboom, Taco Stronks en Remco Roovers bespraken de opera een paar dagen geleden in een prachtig blog, waarnaar ik graag verwijs.
Wie nog een paar hoogtepunten uit het stuk wil meepikken, zie hier de uitstekend acterende en zingende Ambrogio Maestri als Falstaff met Stephanie Blythe als Mrs Quickly, in de geestige productie van de Metropolitan Opera:
Uit diezelfde productie de finale, met de beroemde fuga ‘Tutto
nel mondo è burla!’:
Maar we zijn niet voor niets in Sint-Petersburg, dus tot slot nog een registratie van de Falstaff die in mei 2018 in het Mariinsky Theater in première ging. U hoort hier Natalya Pavlova als Alice Ford:
Het was een lange dag, morgen verder
Na afloop van de opera gaan we terug naar het hotel, waar we nog iets drinken en napraten. Morgen onze één na laatste dag in Sint-Petersburg, waar we ons inmiddels zo goed thuis voelen.
Lees hier het verslag van de vijfde dag van de (virtuele) reis naar Sint-Petersburg.
Met Boris Godoenov van gisteravond nog in onze oren, steken we na het ontbijt de Paleisbrug over naar de Hermitage. De gebouwen, waaronder het lichtgroene Winterpaleis, tekenen zich helder af aan de overkant van het water, schijnbaar binnen handbereik. Het museum werd gesticht in 1764, toen Catharina de Grote een omvangrijke collectie schilderijen verwierf van Johann Ernst Gotzkowski, een rijke Berlijnse handelaar en oprichter van zijde- en porseleinfabrieken.
De Hermitage: een lange kade vol kunstschatten
De collectie van de Hermitage is tegenwoordig van een ongelofelijke breedte en omvat alles van antiquiteiten, koetsen, kostuums, wandtapijten en grafiek, tot eenentwintigste-eeuwse installaties van de in de Verenigde Staten woonachtige Russische conceptuele kunstenaar Ilja Kabakov. Die objectenrijkdom is verdeeld over verschillende gebouwen. Het hoofdcomplex aan de Neva alleen bestaat al uit zes paleizen, waarvan vijf – het Winterpaleis, de Kleine Hermitage, Oude Hermitage, Nieuwe Hermitage en het Hermitage Theater – publiekelijk toegankelijk zijn. En nog kan niet de gehele collectie getoond worden.
Met de bouw van het Winterpaleis werd begonnen in 1754. Het was een winterverblijf in barokke stijl dat Bartolomeo Francesco Rastrelli voor toenmalig tsarina Elisabeth Petrovna ontwierp. In 1762 greep Catherina Alexeyevna, née Princess Sophia-Augusta-Frederika von Anhalt Zerbst de macht van haar man tsaar Peter III. Met haar kroning tot keizerin werden de plannen aangepast naar Catharina’s moderne neoclassicistische smaak. Haar eerste aankopen zou ze onderbrengen in wat nu bekend staat als de Kleine Hermitage, het kleinere paleis dat ze in 1765-1766 naast het Winterpaleis liet bouwen.
Het begin: Hollandse en Vlaamse meesters
Met zoveel werken wordt het moeilijk kiezen waar te beginnen, maar een mooie start is de schilderijencollectie waar het allemaal mee begon. De collectie die Catharina verwierf van Gotzkowski, was eigenlijk bestemd voor Frederick II van Pruisen. Na de geldverslindende Zevenjarige Oorlog, moest Frederick van de aankoop afzien. De collectie bestond uit 225 werken van vooral Hollandse en Vlaamse meesters en was onevenwichtig van kwaliteit. Maar met bijvoorbeeld het Portret van een jonge man met een handschoen van Frans Hals vormde het een mooie start voor een verzameling die door Catharina spoedig werd aangevuld.
In de zomer van 1769 arriveerde de enorme collectie prenten, tekeningen en schilderijen van de connaisseur hertog Von Bruhl, waaronder de fenomenale Perseus en Andromeda van Rubens. De beroemdste verzameling die Catharina verwierf was de schilderijencollectie bijeengebracht door bankier en connaisseur Pierre Crozat. De onderhandelingen over de aankoop verliepen via filosoof Diderot en de collectie bevatte Italiaanse meesterwerken als de Danae van Titiaan en Judith van Giorgione, maar ook veel schilderijen van Franse zeventiende- en achttiende-eeuwse meesters als Nicolas Poussin, Antoine Watteau en Jean-Simeon Chardin.
Kunst kijken maakt hongerig
Kijken maakt hongerig en voor de lunch lopen we naar restaurant Abrikosov. Het is vernoemd naar naamgever Alexey Ivanovich Abrikosov, een Russian entrepreneur, industrieel en in 1906 stichter van de luxe zoetwarenwinkel A. I. Abrikosov & zonen. Restaurant Abrikosov serveert niet louter Russische gerechten, maar prominent op het menu vinden we wel als eerste kaviaar, geserveerd met blinis, ui en zure room. Heerlijk ongetwijfeld, maar misschien niet de beste optie om thuis in quarantaine nog eens uit te proberen.
Echt Russische broodpudding
Aangezien ik receptuur had beloofd om thuis mee aan de slag te gaan, wijken we liever uit naar een recept voor broodpudding op zijn Russisch. We hebben hiervoor nodig oud brood, appelen, suiker, kaneel, beschuit en vooruit, zure room, allemaal producten die u mogelijk wel in huis hebt. Daarom dit recept uit Jelena Molochovets, Een geschenk voor de jonge huisvrouw, het beroemdste Russische kookboek aller tijden dat sinds 1861 herdruk na herdruk zag. In Nederland verscheen het in 1995 in een uitstekende bewerking van culinair journalist Anne Scheepmaker, met mooie inleidingen en bruikbare receptuur.
Broodpudding met appel – Poeding iz boelki s sjablokami Klop 5 eieren en meng er 1 ½ glas melk, 1 ½ glas verkruimeld oudbakken brood, ¾ glas zure room, kaneel en ½ glas suiker door; goed mengen. Besmeer een vorm met ½ lepel boter en strooi er de kruimels in van 2 à 4 beschuiten. Giet wat van het mengsel in de vorm en leg daarop een laag appels, in stukjes gesneden en bestrooid met suiker. Dan weer een laag deeg, een laag appels en bovenop deeg. Zet het bijna 1 ½ uur in de oven; keer de pudding om op een schaal. (De inhoud van een glas staat gelijk aan 205 gram = 0,205 liter)
Terug in het hotel is er tijd om uit te rusten en we kleden ons om voor het concert vanavond in de Kleine zaal van de Philharmonia. We blijven nog even in klassieke sferen, want op het programma staan: Mozart – Kwintet voor hoorn, viool, altviolen en cello Beethoven – Septet voor strijkkwartet, klarinet, hoorn en fagot Reicha – Kwintet voor hobo en strijkers
Hoe het Septet met Beethoven aan de haal ging
Beethoven zetten de eerste aanzetten voor het Septet in 1799 op papier en hij voltooide het werk een jaar later. Het werd voor de eerste maal opgevoerd tijdens een huisconcert bij prins Schwarzenberg, waarna het in première ging in het Weense Burgtheater op 2 april 1800. Het programma voor die gelegenheid omvatte een symfonie van Mozart, een aria en een duet uit Haydn Die Schöpfung, een improvisatie, een pianoconcert en een nieuwe symfonie van Beethoven zelf, en dit Septet, opgedragen aan keizerin Maria Theresia.
Het stuk bleek zeer goed aan te slaan bij het publiek en uit brieven van Beethoven aan zijn uitgever Hoffmeister weten we dat de componist ook zelf onmiddellijk was doordrongen van de commerciële potentie ervan. Binnen de kortste keren kwamen er diverse bewerkingen, onder meer voor piano, cello en viool dan wel klarinet voor zijn arts, Johann Adam Schmidt en een versie voor strijkkwintet van Beethoven zelf. Ook andere al dan niet door de componist geautoriseerde bewerkingen doken op.
Het stuk is opgewekt en optimistisch van sfeer. Ook al schreef Beethoven het in een periode van grote onzekerheid en ellende over zijn gehoorverlies, echo’s van de galante achttiende-eeuwse rococo klinken er duidelijk in door. Met de jaren zou het stuk de componist echter zozeer op de zenuwen werken dat hij een bewonderaar zou hebben toegesnauwd: ‘Het Septet werd geschreven door Mozart!’
Janine Jansen en vrienden voerden in 2011 het stuk uit op
het Internationaal Kamermuziek Festival Utrecht. Een registratie ervan vindt u
hier:
Een live opname van Mozarts Hoornkwintet met op hoorn Katy Woolley, sinds augustus 2019 aanvoerder van de hoorn van het Koninklijk Concertgebouw Orkest, vindt u hier:
Een registratie van het kwintet voor hobo en strijkers van Antonín Reicha, vindt u hier:
Lees hier het verslag van de vierde dag in Sint-Petersburg.
Het is onze eerste echte dag in Sint-Petersburg en volgens goede MUSICO-traditie beginnen we met een verkenning van de stad. De neerslag van vorige week is verdwenen, af en toe breekt de zon door. Met al het water dat de stad doorkruist en omringd, betekent dit dat we worden getrakteerd op die bijzondere lichtintensiteit die Sint-Petersburg zo eigen is.
Taartpunt of pijlvorm
We starten onze rondrit waar we gisteren een eerste blik op de stad wierpen. Deed het uitkijkpunt in de Neva ons toen nog denken aan een afgeronde taartpunt, de Sint-Petersburger ziet er liever een pijlvorm in, vandaar de naam Strelka.
Peter de Grote bestemde deze oostpunt van het Vasilevski-eiland tot het intellectuele en administratieve centrum van de nieuwe stad. Het duurde tot 1767 voor een plan voor de Strelka werd ontwikkeld. De vader van dat ontwerp, Italiaans hof-architect Giacomo Quarenghi (1744-1817) voorzag in veel, zoals de befaamde rode monumentale erezuilen op de kop van het eiland. Zulke naar antiek voorbeeld gemodelleerde ‘columna rostrata’ werden opgericht ter herinnering aan maritieme overwinningen. De gaslampen bovenop hielpen bij het navigeren op de rivier. Tegenwoordig worden ze alleen nog voor feestelijkheden ontstoken, maar indrukwekkend blijven ze, deze kolossen met hun versieringen van scheepsboegen en personificaties van de vier grote Russische rivieren.
Italiaanse renaissance-architectuur in Rusland
Architect Quarenghi had een duidelijke voorkeur voor de renaissance architect en architectuurtheoreticus Andrea Palladio (1508-1580). De echo daarvan bleef tot in de negentiende eeuw doorklinken, bijvoorbeeld in het ontwerp voor het beursgebouw dat op de kop van de Strelka verrees.
Het vooruitgangsideaal van Peter de Grote
Het gebouw kreeg het aanzien van een eigentijdse tempel voor de vrijhandel. Rechts daarvan zien we het oude Douanegebouw (1829-1832), sinds 1927 het Instituut voor Russische Literatuur. En links de onder Peter de Grote gerealiseerde Kunstkamera (1719-1727), nu het Museum voor antropologie en etnografie, waarmee invulling werd gegeven aan tsaar Peters vooruitgangsideaal.
In dit oudste museum van de stad bracht Peter de Grote zijn collectie preparaten onder, die hij voor het astronomische bedrag van 30.000 gulden had verworven van de anatoom, zoöloog en botanicus Frederik Ruysch (1638-1731). Het was de Amsterdamse burgemeester Witsen die de introductie verzorgde. Ruysch die het anatomisch ontleden en prepareren van naturalia tot wetenschappelijke kunst verhief, was toen al wereldberoemd.
Maar laten we weer instappen en verder rijden, eerst langs de in 1724 opgerichte Staatsuniversiteit met haar rood-witte colleges.
Delftsblauw
Daarna passeren we het paleis van de schatrijke gouverneur van Sint-Petersburg, Alexandr Mensjikov (1673-1729), die enkele kamers van top tot teen voorzag van 24.000 Delfts blauwe tegels (afb. x). De zich verrijkende vriend en beschermeling van Peter de Grote poogde na diens dood als voogd van de tsarenkinderen de macht naar zich toe te trekken, hij eindigde echter in een strafkamp. Tegenwoordig is het paleis onderdeel van de Hermitage.
En verder gaat het weer, langs de imposante Academie voor Beeldende Kunsten (afb. x), nog zo’n gerenommeerd achttiende-eeuws keizerlijk instituut, over de Annunciatiebrug langs Admiraliteit en Hermitage.
We slaan af naar de negentiende-eeuwse suikerspin, de Kerk van de Verlosser van het Bloed en rijden over de Nevski Prospekt, de voornaamste straat van Sint-Petersburg, tot we aan het einde ervan voor het achttiende-eeuwse Alexander Nevski-kloostercomplex staan. Al met al overweldigende indrukken die verwerkt moeten worden bij de lunch. In het hotel rusten we wat uit, want ons wacht vanavond de muziek.
En vanavond wacht ons muziek: Boris Godoenov
Boris Godoenov. Als één opera Rusland en haar geschiedenis symboliseert, dan is het wel dit meesterwerk van Modest Moessorgski. De opera ging in première op 8 februari 1874, na twee keer te zijn afgewezen. Locatie van die oer-opvoering: het Sint-Petersburgse Mariinsky Theater, de plek waar wij de voorstelling vanavond zullen bijwonen.
Boris, tsaar tegen wil en dank, of toch niet?
De opera in vier bedrijven volgt het toneelstuk van Aleksandr Poesjkin over de zestiende-eeuwse tsaar. Na de dood van Iwan de verschrikkelijke en diens zoon Fjodor, wordt Boris Godoenov regent. De overgebleven tsarevitsj, Iwans tweede zoon Dmitri, is nog maar vier jaar oud. Als deze Dmitri onder mysterieuze omstandigheden om het leven komt, smeekt het volk Boris de tsarenkroon te aanvaarden. Hij gaat met tegenzin akkoord en blijkt een goede heerser, maar hij wordt getroebleerd door het geheim dat hij met zich meedraagt.
Ook van buitenaf wordt aan Boris’ positie gerammeld. Onder leiding van vorst Sjoeiski pogen tegenstanders de macht van Boris te ondermijnen. In een klooster hoort novice Grigori hoe Boris Godoenov tsarevitsj Dmitri liet ombrengen. Grigori besluit zich uit te geven voor Dmitri en rukt op naar Moskou. Vorst Sjoeiski laat de Doema weten dat Boris zijn verstand heeft verloren. Raaskallend sterft Boris, bezweken onder de grote spanningen. Een nieuwe heerser dient zich aan en een Heilige Dwaas beweent het lot van Rusland.
Zo dramatisch mogelijk en zo waarachtig mogelijk
Moessorgski had tot dan toe in het muziekleven weinig opzien gebaard. Een eigen operatraditie kende Rusland op dat moment nauwelijks, het waren vooral Italiaanse en Franse opera’s die klonken. Daarin kwam verandering met componist Michail Glinka, een lijn die Moessorgski met de andere componisten van het zogenaamde Machtige Hoopje voortzette. Volksmuziek die de nationale Russische ziel tot uitdrukking moest brengen, nam in hun werk een belangrijke plaats in. Dit maakte deel uit van een streven naar een zo waarachtig mogelijke dramatische stijl en een zo groot mogelijk realisme, zonder onnodige uitweidingen en versieringen. Die idealen van het Machtige Hoopje komen in Boris Godoenov overtuigend tot uitdrukking. Bijzonder is ook hoe Moessorgski proza zo op muziek wilde zetten, dat het getrouw was aan natuurlijke spraakpatronen.
Favoriete bas-rol
Het maakt dat de onverbiddelijke ondergang van de ontzagwekkende, maar tegelijkertijd meelijwekkende Boris Godoenov zeer nabij komt. De koren waarin het volk spreekt, zijn fantastisch. De talloze muzikale effecten als Russische klokken en carillons kleuren de orkestratie, maar bovenal is Boris een van de meest geliefde bas-rollen aller tijden. Vele grote stemmen lieten hun sporen na, van Feodor Chaliapin, Boris Christoph, John Tomlinson die bij De Nationale Opera te horen was, de fantastische Finse bassen Martti Talvela en Matti Salminen tot de geweldige Bulgaar Nicolai Ghiaurov (echtgenoot van Mirella Freni) die hier in deze opname klinkt:
Om ons een voorstelling te maken van onze eigen avond, hier een registratie van het galaconcert voor de heropening van het Mariinsky Theater II in 2013. U hoort bas Evgeny Nikitin als Boris Godoenov, met het Sint-Petersburgse Mariinsky Theaterorkest en Koor onder leiding van Valery Gergiev:
Voor een volledige opname van Boris Godoenov, hier de Berliner Philharmoniker onder Claudio Abbado met bas Anatoli Kotscherga in 1998:
Met dank aan Benjamin Rous, Opera. Een geschiedenis in 27 sleutelwerken Amsterdam 2019 en zijn nagezonden Boris-tip: de fantastische Martti Talvela in ‘Dostig ya vyshey vlásti’:
Lees hier het verslag van dag 3 van deze – virtuele – reis naar Sint-Petersburg.
Maanden hadden we ons verheugd en vandaag zou het zover zijn: vanaf maandag 6 april zou een groep MUSICO-reizigers zes dagen in Sint- Petersburg verblijven. Als reisleider was dit goed voor maanden voorpret. Boeken werden aangeschaft, cd’s beluisterd, films bekeken en artikelen herlezen. Overijverig begon ik zelfs met een cursus Russisch, alles ter voorbereiding van zes onvergetelijke dagen. Gelukkig is zo’n voorbereiding niet voor niets. In dit blog in zes afleveringen zal ik de komende dagen met u aan onvervalst leunstoeltoerisme doen. Laten we in gedachten naar Sint-Petersburg afreizen. Al is het slechts op papier en beeldscherm, laten we een stadsrondleiding maken, concerten en opera’s bezoeken, kunstwerken bewonderen en smaken van de Russische keuken oproepen. Eenvoudige receptuur wordt bijgeleverd. Kortom: lees, kijk, luister en geniet. Vergeet niet af en toe de ogen te sluiten om uw verbeelding haar werk te laten doen.
Dag één: Nederland – Sint-Petersburg
Veel steden kennen enige mythevorming rondom hun ontstaansgeschiedenis. Beroemd is de mythe van Venetië, eeuwenlang bekend als de ‘Eerste republiek van het christendom.’ De stad was immers ná de val van het Romeinse Rijk ontstaan, volgens Venetianen zelfs door goddelijke interventie en met hulp van de heilige Marcus. ‘La Serenissima’ was zo de ware opvolger van het antieke, heidense Rome, hetgeen op alle mogelijke manieren in architectuur en beeldende kunst werd uitgedrukt.
Ook Sint-Petersburg, met Amsterdam een ‘Venetië van het Noorden’, kent haar mythische geboorte. Hierbij vervult tsaar Peter de Grote de rol van goddelijke gezant, Amsterdam krijgt een mooie bijrol. De reizen van tsaar Peter de Grote door West-Europa en zijn verblijf in de Nederlanden, inspireerden hem tot het laten verrijzen van een nieuwe stad. Als locatie koos hij de moerassige delta van de Neva rivier. Deze feiten zijn aannemelijk genoeg, maar enige verdichting volgt al snel.
Het droombeeld van tsaar Peter
Op 16 mei 1703 kreeg tsaar Peter, uitkijkend over dat water van de Neva, een ingeving. Noem het een visioen of een droombeeld: hij zag een nieuwe stad voor zich, met een glorieuze architectuur, strak stratenplan en een bloeiende maritieme industrie. De tsaar, nooit te beroerd om zelf een werktuig op te pakken, sneed een turf-plag in repen en smeet ze op de grond. Wijzend naar de o zo toevallig in kruisvorm neergevallen turf sprak hij: ‘Laat hier een stad ontstaan.’ En zoals dat gaat in legendes, op dat ogenblik vloog een arend over. In sommige versies zijn het er zelfs twee, overeenkomstig het wapen van de Romanovs. Nu schijnen adelaars in de regio niet voor te komen. En van een visioen vertaald naar een puntgaaf keizerlijk stadsontwerp is geen sprake. Maar een verhaal moet ergens beginnen.
Een beroemde leerling in Amsterdam …
Tijdens een wandeling over de stille Amsterdamse Oostenburgergracht stond ik vorige week voor het gebouw van de voormalige Admiraliteitslijnbaan (1660), spetterend in het zonlicht. Op de zijkant van het pand is een plaquette te vinden: ‘Hier woonde en werkte tsaar Peter de Grote, 30 augustus 1697 – 15 januari 1698’ (afb. x). Interessanter nog is de bronzen tekst eronder, een kopie van het getuigschrift van VOC-scheepstimmerman Gerrit Claesz Pool voor zijn illustere leerling, de tsaar van Rusland.
Vanaf zondag 25 augustus 1697 verbleef Peter de Grote namelijk met zijn gezantschap in Amsterdam. Op voorspraak van burgemeester Nicolaes Witsen studeerde hij er scheepsbouw op de werf van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De zo in techniek geïnteresseerde tsaar werkte er onder toezicht maandenlang aan de bouw van het VOC-schip Peter en Paul, een project dat speciaal voor hem was opgezet.
… en in Zaandam
In de populaire overlevering is het vooral de keizerlijke connectie met Zaandam, denk aan het beroemde ‘Czaar Petershuisje’, dat tot de verbeelding spreekt. Maar het verhaal wil ook dat drommen nieuwsgierige Zaankanters zich aan de grote Rus bleven vergapen.
Daar kreeg Peter de Grote al snel genoeg van en Amsterdam schoot te hulp. Het VOC terrein op Wittenburg was voor publiek afgesloten en Peter kon er in alle rust zijn opleiding vervolgen. Met een feestmaal in de Kloveniersdoelen en groot vuurwerk op een drijvend ponton in de Amstel werden hij met zijn gezantschap op 29 augustus 1697 welkom geheten. Het was de feestelijke bekrachtiging van de bijzondere band die tussen Peter de Grote en Amsterdam dus wel degelijk heeft bestaan.
Avondlicht in Sint-Petersburg
Van Amsterdam terug naar Sint-Petersburg. Voor het gemak zijn we aangekomen bij ons hotel op het Vasilevski eiland in de Neva. In het late zonlicht lopen we nog even naar de Universiteitskade, daar waar het eiland als een soort taartpunt de rivier in steekt. Voor ons de Peter- en Paulusvesting, de vermeende plek waar het allemaal begon. Rechts over het water de imposante silhouetten van de voormalige Admiraliteit en het Winterpaleis, nu Hermitage. Maar laten we niet op de dingen vooruitlopen, het licht begint al te wijken. We lopen terug naar ons hotel, eten wat en rusten uit. Morgen verder, als het tijd is om de stad te verkennen.
Lees hier het verslag van dag twee van deze – virtuele – reis naar Sint-Petersburg.
Op zondag 12 april hadden we tijdens onze reis naar Leipzig naar twee totaal verschillende uitvoeringen kunnen gaan. Een deel van de groep zou naar het Kamerorkest van Hamburg gaan met werken van Vivaldi, Mozart, Dvorák en Brahms en een ander deel van de groep zou een voorstelling van het Leipziger Ballett met als choreograaf Mario Schröder bezoeken.
Het is niet de eerste keer dat ik het Leipziger Ballett in actie heb gezien. Ze maken indrukwekkende voorstellingen. Mario Schröder maakte in 2013 een ballet op muziek van onder meer Udo Zimmermann (het celloconcert Lieder von einer Insel). Van Udo Zimmermann zullen misschien weinig van u de muziek kennen. Ik geef u alvast een heel klein fragmentje uit zijn celloconcert.
Een duizendpoot deze Udo Zimmermann, hij werd geboren in 1943, begon als koorknaap en ontwikkelde zich tot componist, musicoloog, operaregisseur en was lange tijd intendant van de opera in Leipzig en later van de opera in Berlijn. Met de presentatie van Busoni’s Doktor Faust in een regie van Willy Decker kreeg hij internationale aandacht.
Cello, het mooiste strijkinstrument
Maar terug naar Zimmermann als componist. Alhoewel zijn muziek niet altijd even toegankelijk is zitten in dit celloconcert prachtige momenten die Schröder gebruikt heeft voor zijn ballet. Zimmermann schreef het stuk voor de cellist Jan Vogler, zelf zegt hij daarover: ‘voor mij is de cello de mooiste van de strijkinstrumenten, ongelooflijk rijk aan uitdrukkingsmogelijkheden en Jan Voglers manier van spelen komt helemaal overeen met mijn compositorische intenties.’
Voor dit celloconcert liet Zimmermann zich leiden door teksten van Ingeborg Bachmann (de titel van het celloconcert is afgeleid van haar Lieder von der Insel), Else Lasker-Schülers (Versöhnung), een citaat uit Hyperions Schicksalslied van Hölderlin, een citaat uit het werk van Franciscus van Assisi en Heinrich Heines Ich hab im Traum geweinet waarvan Schumanns zetting min of meer wordt geciteerd aan het begin van het celloconcert.
Voor het tweede deel van de avond koos Schröder voor de muziek van de Poolse componist Górecki. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik nog nooit van Górecki had gehoord en ben naar zijn muziek gaan luisteren. Zijn vroege werk is nog serieel, later wordt het steeds eenvoudiger met veel herhalingen. Bij zijn vocale muziek is hij duidelijk geïnspireerd door de volksmuziek en de traditionele kerkmuziek.
Nee, moeder, huil niet
Maar deze Derde Symfonie is weer herkenbare muziek. Je zou het een modern-klassiek treurstuk kunnen noemen. Gorécki gebruikte drie teksten, voor het eerste deel een lamentatie uit de 15e-eeuw waarin de maagd Maria haar stervende zoon toespreekt; in het tweede deel een tekst die is teruggevonden op de muur van een Gestapo-cel in Zakopane; en voor het derde deel een volkswijsje dat gezongen werd tijdens de Silezische opstanden van 1919-1921. Alle drie gaan over de verscheurde band tussen moeder en kind.
Górecki schreef zijn Derde Symfonie – ook wel Symfonie van treurliederen genoemd – in 1977, maar pas bij een opname uit 1992 met sopraan Dawn Upshaw kreeg deze symfonie bekendheid. Een intrigerend stuk, meteen al met de inzet van de bassen waarna zich dan een groot Lamento ontwikkelt dat 54 minuten duurt. Waarom het pas in 1992 echt aansloeg weten we eigenlijk niet, het zou kunnen zijn omdat men het luisteren naar ingewikkelde twaalftoonsmuziek zat was. Wij als musici noemden het altijd ‘piep knor muziek’, we hebben het als zangers veel uit moeten voeren. Dat was bloedig studeren en dan toch soms maar 70% van de noten raken, met andere woorden: onuitvoerbaar.
Freiheit, Trauer, Verlust & Hoffnung
Tot slot een trailer van het Leipziger Ballett waarin u de choreograaf Mario Schröder en een danser aan het woord hoort. Onvrijheid en opgesloten zitten is het thema van deze avond. Daarbij vergeleken is deze Coranacrisis nog gemakkelijk te dragen.
Op zaterdag 11 april 2020 zou het ballet Doornroosje van Tsjaikovski op het programma staan tijdens de reis naar Leipzig. U kent deze componist allemaal, maar ik wil u graag iets vertellen over de geschiedenis van de Russische muziek, die heel anders is dan in andere westerse landen.
Het begint met de Russisch-orthodoxe kerkmuziek en de volksmuziek. Daarna heeft de muziek in Rusland zich niet ontwikkeld, zij kennen geen eigen barokmuziek of renaissance of klassieke tijd. Tot de 19e eeuw bepaalden Italiaanse, Franse en Duitse componisten de wereldlijke muziek in Rusland. Er heerste een constante strijd of het land Europees of Aziatisch van karakter moest zijn.
Om een beetje in de stemming te komen laat ik u een paar delen uit de Vespers (in het Engels meer correct de All-Night Vigil genoemd) van Rachmaninov horen, gezongen door het Nederlands Kamerkoor .
Ik heb deze Vespers met het Omroepkoor en het Nederlands Kamerkoor vaak uitgevoerd en het was een hele klus om de uitspraak van het Russisch goed onder de knie te krijgen. Omdat wij het cyrillisch schrift niet konden lezen, werd het fonetisch aangeboden maar dan nog was er bij iedere repetitie een taalcoach aanwezig.
Wat is er nou zo anders aan de geschiedenis van de kunstmuziek in Rusland in vergelijking met die van de andere landen? Het land was dun bevolkt en arm, er waren behalve Moskou en Sint-Petersburg eigenlijk eeuwenlang geen cultuurcentra, een groot verschil met Italië en Duitsland waar adel en (kerk)vorsten de kunsten bevorderden en financierden.
Aan de culturele leiband van Italië
Een ander probleem was dat Russische componisten uit die begintijd meestal lijfeigenen waren die door de Italianen, die bij de rijke adel in dienst waren, werden onderwezen. Voor het ontwikkelen van een eigen stijl was geen ruimte. Geen wonder dat die eigen stijl in Rusland pas laat op gang kwam. Overigens werd het lijfeigenschap in Rusland pas in 1861 afgeschaft door Alexander de Tweede. Een echt mecenaat ter bevordering van de kunst bestond niet in Rusland onder de grootvorsten, behalve tijdens de regeringen van de tsarina’s Anna Ivanovna (1730-1740) die Italiaanse operagezelschappen naar Sint-Petersburg haalde, en tijdens die van Catharina de Grote (1762-1796).
Italiaanse operagezelschappen maakten tournees door de in die tijd belangrijke Russische steden en pas aan het begin van de jaren 1770 ontstonden de eerste Russische opera’s in de eigen taal naar buitenlandse voorbeelden. In de negentiende eeuw kwam eindelijk de autonome Russische opera tot bloei.
Als de vader van de Russische muziek wordt Michael Glinka genoemd. Op 27 juni 1888 noteerde Tsjaikovski in zijn dagboek: ‘De hele Russische symfonische school is volledig aanwezig in Glinka’s Kamarinskaya. En ja: met Glinka (1804-1854) begon aan het begin van de negentiende eeuw inderdaad de Russische ‘klassieke’ muziek en Glinka’s principebesluit om volkse melodieën als basis voor zijn muziek te kiezen werd door de generaties na hem overgenomen. En gelijk hadden ze, want de volksmuziek in dat enorme rijk had veel te bieden qua harmoniek, ritme enz.
Maar dat ging uiteraard niet helemaal vanzelf. Zo kreeg de westers georiënteerde pianist Anton Rubinstein (niet te verwarren met de beroemde pianist Arthur Rubinstein een eeuw later) die het muziekonderwijs van Sint-Petersburg professionaliseerde en voor het conservatorium vooral westerse docenten aantrok, een lawine van kritiek over zich heen. Tegenover zich had hij de leden van het zogenaamde Het Machtige Hoopje. Muziek moest vooral Russisch klinken.
Opvallend is echter dat de meeste leden van Het Machtige Hoopje geen muzikale achtergrond hadden. Cui, Moessorgski en Rimski-Korsakov waren militairen en Borodin was opgeleid tot chemicus. Alleen Balakirev had als kind al een gedegen muzikale opleiding gekregen. Hij was dan ook initiatiefnemer van Het Machtige Hoopje.
Afstand van de groep
Rimski-Korsakov begon later te twijfelen aan de doelstelling van de groep.Door veel zelfstudie, en contacten met de meer westers-georiënteerde Tsajikovski ontwikkelde hij zich in een andere richting, alhoewel hij bevriend bleef met de anderen. Uiteindelijk werd hij een belangrijk pedagoog en leverde als leerlingen onder anderen Glazoenov, Prokofjev en Stravinsky af.
Van tsaristische tot stalinistische censuur
In de muziekgeschiedenis van Rusland was er altijd censuur. Van componeren wat in je opkwam vanuit een vrije geest, was geen sprake. De hervormingen van Alexander II aan het eind van de vorige eeuw hadden wel enige invloed op het culturele leven. Zo werd het staatsmonopolie op theaters in 1882 afgeschaft waardoor hier en daar een kapitaalkrachtige mecenas een eigen gezelschap kon oprichten en daarmee kunstenaars meer vrijheid kregen.
De laatste culturele bloeitijd van tsaristisch Rusland, de zogenaamde Zilveren Tijd, leverde een hausse aan avant-gardistische stromingen op: het neo-nationalisme, het symbolisme, het primitivisme, het futurisme. Dat was een klimaat waarin iemand als Skrjabin kon gedijen. En het was de tijd waarin Diaghilev uitgenodigd werd naar Parijs te komen. Zijn Ballets Russes gaf Russische componisten enorme kansen, denkt u maar aan de wereldwijde successen van Stravinsky’s Vuurvogel en de Sacre du Printemps.
De Russische revolutie kwam en alles werd anders. De overheid eiste een proletarische cultuur. Voortaan moest kunst optimistisch en positief zijn, ze mocht vooral niet choqueren en al helemaal niet experimenteel. Het moest begrijpelijk zijn voor het proletariaat. Het muziekleven werd steeds meer gebureaucratiseerd. Sjostakovitsj maakte zijn opwachting en werd door het regime naar voren geschoven als ‘De Russische componist’. Maar rond 1930 werd de vrijheid weer aan banden gelegd. Veel componisten vertrokken naar het westen of belandden in inferieure baantjes. Stalin startte zijn eerste vijfjarenplan. Dat betekende voor de muziek dat enkel het massalied nog was toegestaan en componisten gedwongen werden in collectieven te werken. Daarbij moesten ze rekenschap afleggen van iedere noot die ze schreven en bovendien hun werk ter beoordeling voorleggen aan collega-componisten.
Van Sjostakovitsj wil ik u graag de ‘Romance’ uit de suite The Gadfly laten horen, zo prachtig gespeeld door de violiste Nicola Benedetti.
De gevierde Sjostakovitsj bleek niet veilig te zijn. Zijn opera Lady Macbeth van Mtsensk was al twee jaar lang een succes, toen Stalin het werk voor het eerst zag. Het beviel Stalin totaal niet en Sjostakovitsj viel in ongenade, een uiterst gevaarlijke situatie. Er verscheen een anoniem stuk in de Pravda, waarin het werk werd neergesabeld als te modern en decadent. Ook Prokofjev die in de jaren ’30 nog vol optimisme naar zijn vaderland was teruggekeerd, werd volledig kapot gemaakt. Hieronder kunt u een heel bekend deel uit het ballet Romeo & Julia zien dat Prokofjev schreef toen hij weer terug was in Rusland. Met donkere klankkleuren laat Prokofjev perfect de onderhuidse spanning tussen de Capuleti en de Montagues al horen.
Wonderschone balletmuziek
Tot slot een fragment uit het ballet Doornroosje op muziek van Tsjaikovski – want daar ging het nu uiteindelijk allemaal om. In Leipzig zouden we voorstelling zien met een choreografie van Jeroen Verbruggen. Ik laat u echter een video zien van The Royal Ballet, waarin dansers commentaar geven op het verhaal en waarin ook de ongelofelijke prestatie van de dansers te zien is.