In Wenen met Dürer, Caravaggio en Bernini

Soms heb je als kunstliefhebber ontzettend veel geluk. Zo zijn er tijdens onze kerstreis naar Wenen zowel in het Kunsthistorisch Museum als in het Albertina twee fantastische tentoonstellingen te zien. Menigeen zou alleen al hiervoor de stad willen bezoeken.

Het Albertina (Foto: WienTourismus/Paul Bauer)
Het Albertina (Foto: WienTourismus/Paul Bauer)

De veelzijdige Albrecht Dürer

De in Nürnberg geboren Albrecht Dürer (1471-1528) was in zijn tijd de meest veelzijdige en invloedrijke kunstenaar van Noord-Europa. Hij was schilder, tekenaar, graveur, maakte houtsneden en aquarellen. Zijn Adam en EvaJonge haas en De grote graszode zijn iconen van de kunstgeschiedenis. Dürer werd beroemd om zijn uitzonderlijke beheersing van de druktechnieken. Met zijn vernieuwende manier van arceren suggereerde hij schaduwwerking en volumes en inspireerde daarmee veel andere kunstenaars. 

Een jonge haas (Albrecht Dürer, 1502. Foto: Albertina)
Een jonge haas (Albrecht Dürer, 1502. Foto: Albertina)

Nieuwe zelfbewustzijn

De reislustige Dürer trok over de Alpen naar Italië en legde onderweg het landschap vast in schetsen en prachtige aquarellen. Al in deze vroege werken komt Dürers nieuwsgierigheid voor de omringende wereld naar voren. Hij deed dat in een tijd dat in het noorden nog bijna alle kunst religieus was. Tijdens zijn reizen naar Italië maakte Dürer kennis met de inzichten en de kunst van de renaissance. Deze invloed zien we terug in zijn werken en handelen. Zo getuigen zijn zelfportretten van een nieuw zelfbewustzijn en zijn voorstellingen van Adam en Eva tonen een klassieke ideale schoonheid. Dat Dürer ook in zijn eigen tijd zeer werd gewaardeerd blijkt uit het feit dat vanaf 1512 de Duitse keizer Maximilian I zijn belangrijkste opdrachtgever werd.

Adam en Eva (Albrecht Dürer, 1507. Foto: Museo del Prado)
Adam en Eva (Albrecht Dürer, 1507. Foto: Museo del Prado)

Kwetsbare objecten

Het Albertina herbergt met 140 werken de grootste collectie van Dürer, maar vanwege de kwetsbaarheid wordt de grafiek slechts zelden getoond, voor het laatst in 2003. Op de tentoonstelling zijn nu 200 prenten en schilderijen te bewonderen, waaronder ook internationale bruiklenen uit o.a. het Uffizi, het Prado en het Thyssen-Bornemisza museum. Kortom: een unieke gelegenheid om ons volop te laven aan het meesterschap van Dürer.

Meesters uit de Romeinse barok

In het Kunsthistorische Museum is een grote tentoonstelling gewijd aan de kunst in Rome rond 1600. Een centrale rol hierbij is weggelegd voor twee van de beroemdste meesters uit de barok: de schilder Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610) en de beeldhouwer Gian Lorenzo Bernini (1598-1680). Beiden overstegen – elk in hun eigen discipline – hun tijdgenoten. Ze waren beroemd om de uitbeelding van emoties, met name dramatiek, zoals die naar voren komt in bijvoorbeeld Caravaggio’s Jongen gebeten door een hagedis en David met het hoofd van Goliath. Maar ook hun nadruk op een werkelijkheidsgetrouwe weergave waardeerde men toen al hogelijk. Caravaggio verbeeldde zijn pelgrims als gewone mensen met vieze voeten – voor die tijd zeer ongebruikelijk – en Bernini kon als geen ander in marmer allerlei andere materialen suggereren.

David met het hoofd van Goliath (Caravaggio, ca. 1607. Foto: Kunsthistorisches Museum Wien)
David met het hoofd van Goliath (Caravaggio, ca. 1607. Foto: Kunsthistorisches Museum Wien)

Volop Caravaggio’s

Sommige bezoekers van de tentoonstelling van de Utrechtse caravaggisten in het Centraal Museum waren teleurgesteld dat er slechts twee werken van Caravaggio zelf te zien waren. In Wenen wordt dit ruimschoots goed gemaakt. Het Kunsthistorische Museum bezit namelijk niet alleen de grootste collectie Caravaggio’s ter wereld, er zijn ook meerdere bruiklenen te zien. Daarnaast worden topstukken van diverse andere kunstenaars getoond.

Lees hier meer over de MUSICO kerstreis naar Wenen.

Teatro San Cassiano: het eerste operatheater

Iedereen kent het beroemdste operatheater van Venetië, Teatro La Fenice, dat in 2001 door brand werd verwoest en daarna, haar naam eer aandoend, inderdaad als een feniks uit de as herrees. Maar Venetië kende nog een ander beroemd operahuis dat momenteel wordt herbouwd ‘com’era, dov’era’ (zoals het was, waar het was). Het was het allereerste commerciële operatheater ter wereld: het Teatro San Cassiano.

Geboorte van de opera

Het genre opera ontstond aan het eind van de zestiende eeuw in Florence. Opera was in die tijd exclusief voor de aristocratie. De peperdure kunstvorm moest de geboortes, verlovingen en bruiloften van de adellijke families en zelfs de feesten van de kerkelijke elite opluisteren. Het betrof meestal eenmalige gebeurtenissen om de gasten te vermaken en de enorme rijkdom van de gastheer te etaleren. De wens elkaar de loef af te steken was regelmatig het motief om een opera te laten uitvoeren. Permanente operatheaters bestonden nog niet; de voorstellingen vonden plaats in zalen van paleizen en in tijdelijke openluchttheaters in de tuinen.

Volkskunst

Toch sloeg de nieuwe kunstvorm ook buiten de adellijke kringen aan, en het grote succes van de opera als ‘kunst voor het volk’ begon in Venetië. In 1637 stichtten enkele musici het Teatro San Cassiano, het eerste commerciële operatheater ter wereld. Al snel was de belangstelling voor opera zo overweldigend, dat nog voor het einde van de zeventiende eeuw tientallen andere theaters hun deuren openden. Het feit dat in deze theaters deze opera-opvoeringen afhankelijk waren van de kaartverkoop, had directe invloed op de vorm en de inhoud van opera’s. Zo gebruikten de operahuizen een klein orkest om geld te besparen en kwamen koren om dezelfde reden niet vaak voor. Verder betekende het dat de operahuizen bij hun producties vooral de smaak van het publiek meewogen.

De zanger centraal

De positie van de vocalisten in de opera werd steeds belangrijker. Dit was namelijk precies waarom het publiek een avondje naar het theater kwam: vocaal vuurwerk! Een groot deel van het budget besteedde de theaterdirecteuren aan het engageren van sterzangers. Omdat in die tijd vrouwen op het toneel lang niet overal waren toegestaan, draaide het op het hoogtepunt van de opera-rage vooral om de vocale prestaties van de ‘primo uomo’, oftewel de belangrijkste zanger van de voorstelling. De glorietijd van de castraat brak aan, want naar de mode van die tijd was de ‘primo uomo’ in Italië vrijwel altijd een castraat. Dat waren mannen bij wie door een operatieve ingreep de stembreuk werd verhinderd. En zonder de baard in de keel waren castraten in staat om op volwassen leeftijd en met een volgroeid lichaam hun oorspronkelijke sopraan- of altstem te gebruiken.

Het eerste operahuis

Aan de wieg van al deze ontwikkeling stond dus het eerste openbare operahuis ter wereld, het Teatro San Cassiano in Venetië. Tot in de achttiende eeuw was het theater in gebruik, tot het in de tijd van Napoleon werd verwoest. In het onderstaande filmpje wordt op eenvoudige en duidelijke wijze de geschiedenis van San Cassiano uit de doeken gedaan:

Reconstructie

Zakenman en musicoloog Paul Atkin heeft het ambitieuze plan opgevat het zeventiende eeuwse Teatro San Cassiano te reconstrueren en te herbouwen. Onder het motto ‘com’era, dov’era’ (‘zoals het was, waar het was’) zamelt hij geld in en probeert hij de autoriteiten én het publiek van het belang van dit project te overtuigen. Om dit mede mogelijk te maken verkocht hij zijn bedrijf en wijdt hij sindsdien zijn leven aan dit project. Uiteraard is voor dit project veel geld nodig. In onderstaand filmpje vertelt Paul Atkin meer over zijn drijfveer en het project:

Een werkend baroktheater

Atkin is van plan om het Teatro San Cassiano uit 1637 zo goed als mogelijk te reconstrueren. Hij wil er een volledig functionerend en goed uitgerust operahuis van te maken, compleet met volledig operationele, barokke toneelmachinerie, bewegende decors en speciale effecten. In het onderstaande filmpje een voorbeeld van zo’n decorwisseling:

Op deze manier hoopt Atkin om op historische bronnen gebaseerde barokopera’s in Venetië te kunnen opvoeren. Daarnaast wil hij van het Teatro San Cassiano een kenniscentrum maken voor onderzoek naar de authentieke uitvoeringspraktijk van barokopera. Het grote voordeel daarbij is dat de opera meteen ook tot klinken komt, op het podium en in de orkestbak.

Als het aan Atkin ligt, herrijst de komende jaren dus nog een tweede Venetiaanse feniks uit haar as. Het publiek zal hier de gloriedagen van de Italiaanse barokopera weer ten volle zal kunnen beleven.

Leipzig: liefde op het eerste gezicht

Wie Leipzig met de trein binnenrijdt (en waarom zou je vliegen op deze afstand?) komt aan op het Hauptbahnhof, een tamelijk megalomaan station. Het is dan ook het grootste kopstation van Europa, en telt niet minder dan 24 sporen. De imposante omvang van het station doet een enorm centrum erachter vermoeden, maar wie vanuit het station de binnenstad van Leipzig betreedt komt al snel tot de ontdekking dat dit centrum zeer overzichtelijk is en nauwelijks meer dan anderhalve vierkante kilometer meet. Wie dit centrum vervolgens verkent, valt van de ene verbazing in de andere; je struikelt er letterlijk over de historie, zeker als muziekliefhebber.

Thomaskirche, Leipzig
Thomaskirche, Leipzig

Thomaskirche: de kerk van Bach

Vijf jaar geleden was ik voor het eerst in Leipzig en werd op slag verliefd. Verliefd op de sfeer, op de geschiedenis, op de tastbaarheid van de muzikale erfenis, op het nog immer bruisende muziekleven. Loop het centrum in en je stuit op de Thomaskirche, thuishaven van het Thomanerchor, en natuurlijk de kerk waar Johann Sebastian Bach zijn belangrijkste cantates én zijn passies voor schreef en tot klinken bracht. Recht tegenover de kerk het Bach-Museum, dat onder meer een beroemd portret van de componist huisvest, en waar je kunt ontdekken hoe de oogproblemen van de componist zijn muziekschrift op latere leeftijd beïnvloedde.

Het interieur van de Nikolaikirche in Leipzig, in classicistische stijl
Het interieur van de Nikolaikirche in Leipzig, in classicistische stijl

Nog een Bach-kerk: de Nikolaikirche

Op een steenworp afstand bevindt zich het Altes Rathaus waar in de raadszaal onder toezicht van een reeks statieportretten concerten plaatsvinden. Even verderop de Nikolaikirche, alwaar Bach ook de scepter zwaaide: zijn cantates voor de zondagsdienst werden om beurten in de Thomas- of de Nikolaikirche voor het eerst gespeeld. Maar in deze kerk begonnen in 1989 ook – en dat is een heel andere geschiedenis – de bezinningsdiensten die uiteindelijk hebben geleid tot de val van de DDR.

Stad van de koffiehuizen

Moe van alle indrukken kun je even neerstrijken in een van de oudste koffiehuizen van Europa, “Zum Arabischen Coffe Baum”, dat gefrequenteerd werd door illustere figuren als Goethe, Schumann en Wagner. Nog geen honderd meter verderop aan de Katherinenstrasse stond het Café Zimmermann, waar Georg Philipp Telemann en na hem Johann Sebastian Bach het Leipziger Collegium Musicum leidden. Helaas is deze plek ten prooi gevallen aan bombardementen in de Tweede Wereldoorlog, maar speciale muziekwandelingen leiden je er langs.

De witte gevel van het koffiehuis 'Zum Arabischen Coffe Baum'
De witte gevel van het koffiehuis ‘Zum Arabischen Coffe Baum’

Ook het Gewandhaus en de Staatsoper aan de Augustusplatz vielen ten prooi aan de bombardementen. Al in de DDR-tijd kregen zij echter imposante nieuwe onderkomens toebedeeld. Het Gewandhausorchester bruist als altijd, sinds twee jaar onder leiding van Andris Nelsons. De lat ligt hoog voor deze veertiger: vele illustere “Kapellmeisters” gingen Nelsons voor, waaronder Kurt Masur, Bruno Walter, Wilhelm Furtwängler en niet te vergeten Felix Mendelssohn-Bartholdy. Een chef in Leipzig dient spraakmakend te zijn. Nelsons is zich daar zeer van bewust, en laat zich gelden. Niet alleen in het Gewandhaus, maar ook in de Staatsoper ertegenover; zijn orkest bedient van oudsher namelijk beide huizen.

Nu vergeet ik nog bijna het Mendelssohn-Haus, het Schumann-Haus, de muziekuitgeverijen en het Grassimuseum (met een geweldige collectie historische muziekinstrumenten) te noemen. Het is veel, héél veel, en er is nog veel meer. En dat op krap anderhalve vierkante kilometer!

Ik heb nog een belofte in te lossen: met de oudste twee van onze kinderen heb ik reeds een stedentrip gemaakt, maar met de jongste nog niet. Hij, nu al verstokt muziekliefhebber, wist nog niet waar hij naartoe zou willen, maar ik wel: Leipzig!

Weimar – stad van Lucas Cranach de Oude

Er zijn weinig steden die zo verzadigd zijn van historie en cultuur als Weimar. Het is natuurlijk de stad van Goethe en Schiller, iconen van de Duitse romantiek. Het is ook de stad van de mislukte republiek tijdens het interbellum, en in die periode tevens de geboortegrond van het invloedrijke Bauhaus. Johann Sebastian Bach bracht er belangrijke jaren van zijn componistenloopbaan door, en heeft er zelfs nog een maand in de gevangenis gezeten toen hij iets te enthousiast een andere positie accepteerde zonder zijn werkgever van tevoren in te lichten. Maar Weimar is ook de stad waar een van de meest invloedrijke schilders van de vroege zestiende eeuw, Lucas Cranach de Oude, zijn laatste levensjaar doorbracht.

Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550
Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550

Lucas Cranach de Oude

Lucas Cranach de Oude was vrijwel zijn hele volwassen leven in dienst van de hertogen van Saksen, die in Weimar een residentie hadden. De hondstrouwe schilder volgde in 1552 zijn broodheer, hertog Johan Frederik I, ‘de Grootmoedige’ naar Weimar. Na een nederlaag tegen Karel V werd die eerst ter dood veroordeeld, maar door afstand te doen van de titel van keurvorst van Saksen werd de straf omgezet in een levenslang ‘huisarrest’. Uiteindelijk werd Johan Frederik werd in vrijheid gesteld en de hertog van Saksen – deze titel mocht Johan Frederik nog wel dragen – koos Weimar als residentie. Cranach woonde tijdens wat het laatste jaar van zijn leven zou worden in bij zijn dochter Barbara in een huis aan de Markt van Weimar, nu het Cranachhaus.

Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar
Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar

Cranach in Wittenberg

Het grootste deel van zijn leven woonde Cranach echter in Wittenberg. Daar begon hij een atelier dat op zijn hoogtepunt niet minder dan tien assistenten telde, en daarbij nog een aantal leerlingen die niet specifiek genoemd of geteld werden. Dit atelier draaide een enorme productie: er zijn rond de duizend schilderijen van Cranach bewaard gebleven, maar het oorspronkelijke aantal zou nog vier tot vijf keer hoger kunnen hebben gelegen.

Cranach en Luther

In Wittenberg ontmoette Cranach ook de jonge Maarten Luther. Er vormde zich een levenslange vriendschap tussen hen beiden, die zich ook vertaalde naar een intensieve artistieke samenwerking. Vanaf 1520 correspondeerden zij wanneer ze niet in elkaars buurt waren. Als ze allebei in Wittenberg waren, verkeerden ze veel in elkaar gezelschap. Het is Cranach die de vroege pamfletten en schotschriften van Luther tegen de Katholieke kerk en in het bijzonder de Paus voorzag van illustraties. Later zette Cranach de theologische opvattingen van de kerkhervormer Luther om in aansprekende beelden.

Luther en de kunsten

Luther was namelijk geen beeldenstormer. Hij was tegen kunst als object van verering, maar zag wel het nut in van kunst als visueel hulpmiddel om de beschouwer het correcte begrip van de Bijbel duidelijk te maken. Luther zet afbeeldingen in om mensen te helpen het Woord te onthouden en de fundamentele beginselen van het lutheraanse gedachtegoed uit te dragen.

Binnenplaats van het Stadtschloss in Weimar

Schilder van de Reformatie

In het museum, in het Stadtschloss van Weimar, vind je in twee zalen schilderijen van Cranach die prachtig laten zien hoe de schilder beelden gebruikte om Luthers gedachtegoed kracht bij te zetten. Cranach genoot vooral bekendheid als portretschilder. Hij heeft onnoemelijk veel rijken en machtigen der aarde vereeuwigd. Maar Cranach gebruikte zijn gaven als portretschilder niet alleen in dienst van zijn broodheren, maar ook om de zaak van Luther te steunen. Eigenlijk kun je spreken van een grootschalige marketingcampagne, waarbij de schilderijen van Cranach dienst deden als reclameposters.

Portretten van Luther

Het atelier van de schilder produceerde een groot aantal portretten van de reformator in verschillende levensstadia: Luther als augustijner monnik, Luther in vermomming als Junker Jörg, huwelijksportretten van Luther met Katharina von Bora en portretten van Luther als eerbiedwaardige schriftgeleerde en reformator. Het interessante van deze portretseries is natuurlijk dat ze niet alleen dienen als portret in het kader van een persoonlijkheidscultus rond de figuur van Maarten Luther. Al deze portretten vertegenwoordigen ook nog een specifiek onderdeel van Luthers denkbeelden, of misschien beter gezegd: een stadium in de ontwikkeling van die denkbeelden.

Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522
Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522

Van monnik tot reformator

Het portret van Luther als augustijner monnik staat symbool voor zijn confrontatie met de wanpraktijken binnen de katholieke kerk, met name de verrijking door handel in aflaten en de reliekenverering. Het portret van Junker Jörg verwijst naar de banvloek en veroordeling van Luther tijdens de Rijksdag van Worms, en zijn verblijf op de Wartburg. Van groot belang is natuurlijk dat hij tijdens deze periode in elf weken tijd het Nieuwe Testament vertaalde in het Duits, en zo de Bijbelteksten beschikbaar maakte voor gelovigen in hun eigen taal.

Maarten Luther en Katharina van Bora, ca. 1525 (Foto: Schlossmuseum Weimar)

Het huwelijksportret van Luther met Katharina von Bora laat een ander belangrijk element zien, namelijk dat Luther in de Bijbel geen fundament vindt voor het celibaat. Zijn huwelijk met een gevluchte non symboliseert dit gegeven. De portretten van Luther als geleerde geven tenslotte de ‘volwassen’ fase van zijn kerkhervormingen aan, waarin hij vanuit de universiteit van Wittenberg de grondslagen voor de nieuwe geloofsopvattingen verder uitwerkt en op schrift stelt.

Herderkirche in Weimar
Herderkirche in Weimar

Het altaarstuk in de Herderkirche

Portretten spelen ook een belangrijke rol op het beroemde altaarstuk dat in de Herderkirche in Weimar staat opgesteld. Het werk werd voltooid in 1555: twee jaar na de dood van Cranach de Oude. Zijn zoon Lucas Cranach de Jonge heeft het altaarstuk voltooid en er zijn zelfs kunsthistorici die beweren dat het gehele werk van Cranach de Jonge is. Toch denken velen dat het oorspronkelijke plan en de opzet van het werk als geheel van zijn vader is. Een toeschrijving is lastig omdat vader en zoon in deze periode nagenoeg dezelfde schilderstijl hadden; een soort universele ‘Cranach-stijl’.

Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555
Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555

Opdrachtgevers

Het imposante drieluik bevat op het linker- en rechterpaneel portretten van de hertogelijke familie: links Johan Frederik de Grootmoedige en zijn echtgenote Sibylla van Kleef, rechts hun drie zoons. Op het moment dat het altaarstuk voltooid werd, waren ook Johan Frederik en Sibylla al overleden: zij stierven kort na elkaar in 1554. Het altaarstuk is dus in ieder geval ook opgericht door de zoons ter nagedachtenis aan hun ouders.  

De theologische boodschap van het middenpaneel

Op het middenpaneel zien we Bijbelse taferelen, met als belangrijkste elementen de kruisiging en herrijzenis van Jezus Christus. De voorstelling fungeert als een soort zoekplaatje van de geloofsleer van Luther, die stelt dat door de dood van Jezus gelovigen gered zullen worden van de eeuwige verdoemenis. Dit wordt heel letterlijk weergegeven door het bloed van Christus dat de zonden van de gelovige weg wast.

Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555
Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555

Een extra betekenislaag

Het interessante aan dit paneel is dat die verloste gelovigen in dit geval Lucas Cranach de Oude zelf en Maarten Luther zijn. Dat is een gedurfde artistieke zet. De boodschap lijkt hier te zijn: zelfs een groot kunstenaar als Cranach en de grote reformator Luther zijn in wezen maar arme zondaars, net als wij allen. In de ogen van God is er geen verschil. De vraag is of Cranach de Oude dit al van plan was bij aanvang van het werk. Of wilde zijn zoon zijn vader eren met een centrale plek op het schilderij, net als de zoons van Johan Frederik en Sibylla hun ouders wilden eren met het altaarstuk? Beide lezingen hebben een bepaalde romantiek, maar voor de duiding van het schilderij maken die weinig uit. Het altaarstuk van Weimar kunnen we zien als de opsomming van twee levens: de nieuwe geloofsleer van Luther en het artistieke leven van Cranach de Oude.

Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar
Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar

De razendsnelle schilder

In 1554 stierf Lucas Cranach de Oude in Weimar op de uitzonderlijk hoge leeftijd van 81 jaar. Hij werd begraven op het Jacobsfriedhof in Weimar, met een grafsteen waarop een manshoog portret van de schilder is uitgehakt. De Latijnse inscriptie eert hem als de ‘pictor celerrissimus‘, de zeer snelle schilder. Sommigen zien dit als een fout, en denken dat er eigenlijk celebrissimus – ‘zeer beroemd’ – had moeten staan. Maar gezien de enorme productie van zijn atelier zou het heel goed een correct eerbetoon kunnen zijn geweest: Lucas Cranach de Oude was zonder twijfel de meest productieve schilder van zijn tijd. Maar bovenal was hij de schilder die de Reformatie een kunstzinnig gezicht heeft gegeven.

Giuseppe Verdi – van herberg tot villa

In het doopregister is Giuseppe Verdi bijgeschreven op 11 oktober 1813, als Joseph Fortunin François. Emilia Romagna stond in die tijd onder Frans bewind, en dus werden ook de namen in het Frans geregistreerd. In het register staat de opmerking dat hij ‘gisteren’ was geboren. In die tijd hield men zich nog niet zo strak aan de klok voor wat betreft de dagindeling en begon de nieuwe dag vaak al met de zonsondergang. Zo weten we dus nog altijd niet precies of Verdi op 9 of 10 oktober is geboren. Overigens vierde hij zelf altijd zijn verjaardag op 9 oktober.

Geboorte in Le Roncole

De ouders van Verdi woonden in de herberg in Le Roncole die gerund werd door zijn vader Carlo, terwijl zijn moeder spinster was. Le Roncole ligt op circa 30 kilometer van de grotere stad Parma. Verdi wilde later in zijn leven de wereld doen geloven dat zijn ouders extreem arm en volstrekt ongeletterd waren, maar aangezien zij behoorden tot een groep van kleine landeigenaren en handelaars valt aan te nemen dat ze toch enig onderwijs hadden genoten.

In elk geval streefde de vader van Verdi naar het hoogst haalbare voor zijn zoon. Giuseppe bleek een vlijtig en getalenteerde schooljongen en kreeg al snel privélessen Latijn. Het hoofd van de school (Pietro Baistrocchi) bracht Verdi ook de beginselen van de muziek bij. Hij leerde hem orgel spelen, regelde een spinet voor thuis en zette hem in het jongenskoor. Toen Pietro Baistrocchi overleed, was Verdi acht jaar oud en zou hij vanaf dat moment het orgel bespelen tijdens de zondagse missen.

Het geboortehuis van Giuseppe Verdi in Le Roncole
Het geboortehuis van Giuseppe Verdi in Le Roncole

De herberg in Le Roncole is groot en enigszins plomp en zeker niet mooi. Toen Verdi later in zijn leven gefortuneerd raakte, heeft hij altijd goed voor zijn ouders gezorgd. De publieke interesse in zijn persoonlijke leven stond hem altijd tegen, en waar mogelijk wiste hij alle sporen uit zijn verleden uit. Zo heeft hij geprobeerd het ouderlijk huis in Le Roncole later op te kopen van de toenmalige eigenaar, echter zonder succes. Verdi wilde het huis laten afbreken om te voorkomen dat het een bezienswaardigheid werd voor fans. Precies dát is het nu dus wel geworden.

Jeugd in Busseto

Op zijn tiende werd Verdi naar het provinciestadje Busseto gestuurd om lessen aan het Ginnasio te volgen. Hij was daar intern ondergebracht maar liep elke zondag de 7 kilometer heen en terug naar Roncole om de missen te blijven begeleiden. In Busseto kreeg hij muzieklessen van Ferdinando Provesi, die hem ook liet componeren voor het plaatselijke orkest. Achteraf mogen die composities volgens Verdi allemaal geen naam hebben.

Het jonge talent valt op bij Antonio Barezzi. Deze dorpsnotabele (groothandelaar in levensmiddelen en tevens destilleerder) heeft een passie voor muziek en hij zal de jonge Verdi op alle mogelijke manieren stimuleren. Zo mag Giuseppe ook de dochter van Barezzi zang- en pianoles geven. Van het een komt natuurlijk het ander en in 1831 zijn Giuseppe en Margherita onofficieel verloofd.

De historische salon van Casa Barezzi in Busseto
De historische salon van Casa Barezzi in Busseto

Wie tegenwoordig Busseto bezoekt, kan nog altijd het Casa Barezzi bezichtigen. Het huis toont duidelijk de relatieve weelde waarin de Barezzi’s moeten hebben geleefd. De grote salon op de bel-etage lijkt gemaakt voor muzikale soirees. Aan de muur prijken fraaie portretten en het enige overgeleverde portret van Margherita bevindt zich hier.

Portret van Margherita Barezzi
Portret van Margherita Barezzi

Opleiding in Milaan

Om zijn muzikale vleugels uit te kunnen slaan, had Verdi zijn zinnen op Milaan gezet. “If you can make it there, you can make it anywhere”, moet hij gedacht hebben. Maar dat liep even anders. Hij deed auditie aan het conservatorium, maar werd niet toegelaten. Overigens niet omdat hij te weinig talent zou hebben, maar zijn pianospel zou nooit tot een professioneel niveau kunnen worden getild vanwege een vreemde duimplaatsing aan zijn hand, bovendien was hij al behoorlijk oud (18!), was het aantal plaatsen beperkt en daar kwam tot slot nog bij: hij was een buitenlander! Nou was je dat in Italië met al die kleine stadstaatjes al snel, en wellicht heeft ook deze affaire bijgedragen aan Verdi’s motivatie om Italië één te maken.

Een blijvende band met Busseto

In 1834 had Verdi toch een aantal studiejaren in Milaan achter de rug. Niet op het conservatorium dus, maar hij nam privélessen bij de strenge Vicenzo Lavigna, betaald door, jawel, Antonio Barezzi! En zo bleef de innige band met Busseto bestaan. Een band die Verdi wilde verstevigen door de baan van zijn vroegere leraar Provesi over te nemen, als Maestro di Capella van de San Bartolomeo. Wellicht was toen Verdi’s antiklerikale houding al naar de oppervlakte gestegen, want hij kreeg de aanstelling niet. Wel mocht hij de wereldlijke functie van Maestro di musica vervullen, overigens uitsluitend door tussenkomst van Barezzi.

Terug in Busseto intensiveerde de band tussen Giuseppe en Margherita. Het stel trouwt uiteindelijk op 4 mei 1836 in de Oratorio van de Santa Trinità.

Santa Trinità
Santa Trinità

Het noodlot slaat toe

Verdi was dol op zijn mooie jonge vrouw, en het geluk lag voor het oprapen. Hij heeft een baan, een vrouw en er verschijnen al snel twee kindjes (Virginia en Icilio). Ze wonen in het Palazzo Tedaldi, dat (schoon)vader Antonio Barezzi heeft gekocht. Dan slaat het noodlot toe: beide kinderen sterven terwijl ze slechts één jaar oud zijn. Giuseppe en Margherita zijn in shock. Verdi geeft zijn baan op en het paar verhuist naar Milaan, om de bittere herinnering maar snel te proberen te vergeten. Het lukt Verdi om in de grote stad voet aan de grond te krijgen. Hij schrijft zijn eerste opera: Oberto, Conte di San Bonifacio, die in première ging aan het Teatro alla Scala.

Maar het noodlot is nog niet klaar met Verdi. Margherita krijgt hersenvliesontsteking en overlijdt hieraan op 26-jarige leeftijd in 1840. Voor Verdi lijkt het doek te vallen, hij raakt in een depressie en denkt er zelfs over om nooit meer één noot op papier te zetten.

Toch lukt het Verdi om zijn leven weer op de rails te krijgen. Op aandringen van impresario Bartolomeo Merelli schrijft hij toch nog een opera. Het zou zijn doorbraak worden. Nabuccodonsor (oftewel Nabucco) beleefde de première in 1842 en was binnen enkele jaren over de hele wereld te horen geweest: van Wenen tot Hamburg en van New York tot Buenos Aires. Iedereen wilde dit stuk horen!

Nieuwe liefde: Giuseppina Strepponi

Naast succes bracht Nabucco Verdi ook zijn tweede vrouw: Giuseppina Strepponi zong de acht eerste uitvoeringen van de opera. Ze was al aan het eind van haar carrière en zocht naar een nieuwe stabiele factor in haar leven. Alhoewel ze een gevierde zangeres was (geweest), werd ze streng bekritiseerd door de moralistische samenleving. Ze had meerdere kinderen van verschillende mannen met wie ze niet getrouwd was. Dat kon natuurlijk niet in het Italië van de 19e eeuw. Ze toog naar Parijs om daar een zangschool op te richten. Verdi bezocht haar daar frequent als hij voor zijn werkzaamheden bij de Opéra in Parijs was. Hun relatie groeide: Giuseppina sprak vloeiend Frans en Engels, had een charmante persoonlijkheid en kende de theaterwereld van binnenuit. Zij en Verdi bleken niet alleen een liefdesrelatie te hebben; Giuseppina wist tevens deuren te openen die voor Giuseppe gesloten leken te blijven.

Palazzo Orlandi, ook wel bekend als Palazzo Dordoni-Cavalli
Palazzo Orlandi, ook wel bekend als Palazzo Dordoni-Cavalli

Verdi en Strepponi nemen een moedig besluit: in 1849 verhuist het paar terug naar het provinciale Busseto. Daar waar iedereen Verdi zo goed gezind was toen hij de protegee van Barezzi was en een gezin vormde met de innemende en onschuldige Margherita, werden nu de ruggen naar Verdi en Strepponi gekeerd. Ongehuwd samenwonen, dat was uit den boze!

“Ik heb niets te verbergen”

Van 1849 tot 1851 woont het paar het Palazzo Dordoni en vormt het schandaal van dorp. Naar zijn vroegere weldoener Antonio Barezzi is Verdi uiterst duidelijk over de relatie met Strepponi en over zijn eigen verworven vrijheid. In een brief aan hem schrijft Verdi: “Ik heb niets te verbergen. In mijn huis woont een dame, vrij en onafhankelijk…. Noch ik, noch zij is verplicht om aan iemand verantwoording af te leggen voor onze daden…. Ik bevecht mijn vrijheid van handelen, omdat iedereen daar recht op heeft en omdat mijn karakter in opstand komt bij louter conformisme….”

Dit huis blijft belangrijk in Verdi’s leven. Het is de plek waar zijn vader Carlo Verdi komt te overlijden. Daarna verkoopt Verdi het aan Strepponi die het onmiddellijk weer doorverkocht (dit toont des te meer aan hoe onafhankelijk en modern hun relatie was, ook in financieel opzicht). De opbrengst ervan liet Strepponi ten goede komen aan opvang van de armen in Busseto. Een grootmoedig gebaar, zeker gezien de spot en hoon die haar in Busseto ten deel was gevallen!

De façade van de Villa Verdi bij het dorp Sant'Agata
De façade van de Villa Verdi bij het dorp Sant’Agata

De Villa Verdi bij Sant’Agata

Rond 1851 is Verdi’s carrière op het hoogtepunt beland. Hij is veruit de best verdienende componist van Italië en misschien wel van Europa. Hij kan zich elk huis veroorloven dat hij maar wenst. Maar ondanks de publieke opinie blijft hij in de buurt van zijn geboortegrond wonen. Nu pakt hij het echter anders aan. Zo’n 3 kilometer buiten Busseto werd reeds 2 jaar gewerkt aan een nieuw buitenverblijf in Sant’Agata. Tot die tijd leefden daar de ouders van Verdi, maar als diens moeder in 1851 overlijdt, verhuist vader Carlo naar Busseto en trekken Giuseppe en Giuseppina in de villa.

Voor Giuseppe en Giuseppina werd hun huis in Sant’Agata hun ideale stek. Hier werden ze niet begluurd door bekrompen stadsgenoten en voelden ze zich vrij. Decennialang werkten ze aan het perfectioneren van het huis, de inrichting en de tuin. De Villa Verdi Sant’Agata is momenteel eigendom van een achternichtje van Verdi (Maria Filomena Verdi). Lopend door de villa ziet men onder meer het bed waarop Giuseppina Strepponi overleed in 1897 en de piano waaraan Verdi werkte, toen hij Rigoletto componeerde. Verdi zelf overleed in Milaan in een hotel op loopafstand van de Scala. Het complete meubilair van die kamer (nummer 157) is nu in de villa opgesteld en vormt zo het decor van Verdi’s slotaria.

Het meubilair van Verdi's sterfkamer in het Grand Hotel te Milaan
Het meubilair van Verdi’s sterfkamer in het Grand Hotel te Milaan

Lees hier meer over de reis naar het Verdi Festival in Parma.

Bauhaus – een bijzondere kunstacademie

Bauhaus. Het is een term die velen weleens gehoord zullen hebben, maar wat het precies inhoudt is vaak wat onduidelijk. De eerste associatie is architectuur, maar Bauhaus ging veel verder dan dat. Het belichaamde een nieuw ideaal in de kunsten. Niet alleen architectuur, ook meubels en gebruiksvoorwerpen én kunstvormen als toneel en dans volgden de uitgangspunten van de stroming.

Bauhaus is een statement dat onmiddellijk associaties oproept met begrippen als vernieuwing, sociale vooruitgang, creatieve vrijheid en grootse ambities. Na de Eerste Wereldoorlog zette een jonge generatie kunstenaars zich in voor een nieuwe kunst, voor een nieuwe tijd. Het Bauhaus – opgericht in 1919 in Weimar door de architect Walter Gropius – werd het opleidingsinstituut voor beeldend kunstenaars, architecten en ambachtslieden waar deze idealen letterlijk vorm kregen.

Walter Gropius, grondlegger van Bauhaus
Walter Gropius, grondlegger van Bauhaus

Vernieuwende methode

Het is Gropius’ grote verdienste geweest om in het lesprogramma kunst, ambachtelijke techniek en industrie samen te brengen en te verbinden. Dat gebeurde in zowel theorie als praktijk. Hiermee verdween de traditionele hiërarchie tussen de kunstdisciplines. Ook de oude lesmethoden veranderden: studenten werden vooral gestimuleerd om hun eigen individuele mogelijkheden te ontdekken en te experimenteren met de meest uiteenlopende materialen.

Bauhaus was uiterst sociaal geëngageerd: goede architectuur en design moest niet alleen voor een elite bereikbaar zijn maar voor iedereen, voor de massa, en dus werd betaalbaarheid een belangrijk item. Goede architectuur betekende woningen met open, lichte en zonnige ruimtes – makkelijk te vervaardigen met moderne bouwtechnieken en moderne materialen. De functie van het gebouw en van het object ging de vorm ervan bepalen. Om objecten gemakkelijker te reproduceren werd deze vorm eenvoudig, strak en ingetogen: de nieuwe esthetiek van het moderne functionalisme was geboren.

Moeizame start

De eerste Bauhaus-producten werden niet bepaald met veel enthousiasme onthaald – de conservatieve burgerij vond ze veel te koel en ook de nieuwe architectuur kon nog niet op veel bijval rekenen. De sociaal-democratische ideeën werden beoordeeld als te progressief en het gedrag van de studenten in Weimar als te provocerend. En al die wilde feesten tot diep in de nacht – het kon echt niet door de beugel!

Het hoofdgebouw van Bauhaus in Dessau
Het hoofdgebouw van Bauhaus in Dessau

Het Bauhaus sloot in Weimar de deuren en verhuisde in 1925 naar Dessau waar Walter Gropius een compleet nieuw gebouw ontwierp voor de opleiding dat volledig beantwoordde aan de Bauhaus ideologie. Het lesprogramma werd uitgebreid met vakken als fotografie, weven, reclame, grafische vormgeving, theatertechniek en toneel.

Klinkende namen

Veel klinkende namen zijn voor kortere of langere tijd aan het Bauhaus verbonden geweest. De excentrieke Johannes Itten – die zijn lessen begon met bewegingsleer en ademhalingsoefeningen om zijn leerlingen te laten ontspannen – en Josef Albers waren autoriteiten op het gebied van kunstonderwijs en kleurentheorie. Wassily Kandinsky en Paul Klee behoorden tot de pioniers van de moderne schilderkunst.

Fruitschaal ontworpen door Josef Albers, 1923

Oskar Schlemmer wist furore te maken met zijn zogenaamde Triadisch Ballet – een ballet waarin de dansers gekleed waren in zware kostuums met zeer elementaire en geometrische vormen die hun bewegingen als het ware abstract maakten. Veel verder weg van klassieke dans kon je niet raken. Laszlo Moholy-Nagy introduceerde fotografie en film – met licht als essentieel onderdeel – als het nieuwe medium van zijn tijd.

De jaren in Dessau vormden een onbetwist hoogtepunt in de geschiedenis van het Bauhaus. Het gebouw is inmiddels een iconische plek geworden waar die ongebreidelde energie van al dat creatief talent nog zo navoelbaar is. De ateliers van Kandinsky en Klee – die eenvoudige, onopgesmukte ruimtes waar zoveel meesterwerken zijn ontstaan – het is het betreden van heilige grond! De Bauhaus-kunstenaars wisten elkaar op scherp te stellen maar er waren ook conflicten, felle discussies en meningsverschillen. De onvermijdelijke ruzies waren de oorzaak dat sommigen vertrokken.

Een typisch Bauhaus-interieur, met stoelen ontworpen door Marcel Breuer

Het doek valt…

De politieke koers van de jaren dertig van de vorige eeuw maakte abrupt een einde aan alles waar Bauhaus voor stond. De opleiding werd nog voor korte tijd in 1932 naar Berlijn verplaatst maar de nazi’s waren van mening dat er aan het Bauhaus Entartete Kunst werd onderwezen en daarmee viel het doek in 1933 voorgoed. Veel kunstenaars weken uit naar Amerika waar zij het gedachtegoed van Bauhaus wisten uit te dragen.

Bauhaus en … Ikea en Hema

De idealen van Bauhaus – een eenvoudig, strakke , betaalbare vormgeving voor iedereen met gebruikmaking van nieuwe technieken en materialen – zijn vandaag de dag nog springlevend. Het IKEA concern bijvoorbeeld – en ook de HEMA – houden kwalitatief design voor de massa hoog in het vaandel. Het is een groot eerbetoon aan het Bauhaus dat dagelijks miljoenen mensen op de wereld zich omringen met objecten die qua vorm en productie zijn geïnspireerd op de idealen van deze uitzonderlijke kunstopleiding.

Mozart was here

Ik denk dat ik het gevoel voor het eerst in Leipzig had: de sensatie dat een componist – in dit geval Bach – op bepaalde plekken heeft gewerkt, geleefd, zijn boodschappen heeft gedaan. Dat zijn Matthäus Passion in première is gegaan in de Thomaskirche, waar je nu nog steeds elk jaar datzelfde stuk kunt ervaren. Het zijn buitenmuzikale zaken die voor mij in sterkte mate bijdragen aan het plezier dat ik beleef aan het bijwonen van een concert of een operavoorstelling.

De magie van een plek

Zo beleef ik nog meer plezier aan de opvoering van barokopera’s als ik in het 18e-eeuwse theater in het Zweedse Drottningholm ben. Alleen al de boottocht vanuit Stockholm is natuurlijk heerlijk, maar de kers op de taart vormt het achttiende-eeuwse systeem van decorwisselingen en de toneelmachines die hun oude staat hebben behouden. Ik geniet dubbel van de opera’s van Händel dankzij de betoverende 18e-eeuwse decors van het kasteeltheater in Český Krumlov. De muziek van Telemann wordt nóg mooier als je in Magdeburg een concert bijwoont, zijn geboortestad. En je vergeet al snel hoe hard de stoelen eigenlijk zijn in het Festspielhaus in Bayreuth als je de opera’s van Wagner hoort in het theater waarvoor ze geschreven zijn, inclusief de befaamde akoestiek. Die is grotendeels te danken aan de gebogen kap die de orkestbak overdekt en de plaatsing van het orkest, dat half onder het toneel zit, met het zware koper achteraan ‘begraven’. Het onzichtbare orkest maakt de toneelillusie nog completer.

Podium van het laatbarokke theater in Schloss Schwetzingen
Podium van het laatbarokke theater in Schloss Schwetzingen

Schloss Schwetzingen

Een zelfde soort magie ervoer ik toen ik voor het eerst in het rococo theater in Schloss Schwetzingen kwam. Het is de plek waar Mozart driemaal is geweest, voor de eerste keer als zevenjarig wonderkind. Geen wonder dat hij later in zijn leven terug mocht komen, want de eerste keer maakten hij en zijn zus Nannerl behoorlijk wat los aan het hof van Schwetzingen: ‘Meine Kinder haben ganz Schwetzingen in Bewegung gesetzet: und die Churf. Herrschaften hatten ein unbeschreiblich vergnügen, und alles geriet in verwunderung’, schreef zijn vader Leopold Mozart in 1763 vanuit Schwetzingen aan een vriend in Salzburg.

Zaal van het laatbarokke theater in Schloss Schwetzingen
Zaal van het laatbarokke theater in Schloss Schwetzingen

Het theater is onderdeel van Schloss Schwetzingen, nabij Heidelberg, en werd geopend in 1753. Helaas zijn de originele decors en de toneelmachinerie niet bewaard gebleven, maar het auditorium ziet er nog grotendeels zo uit als de classicistische draai die er in de jaren ’70 van de 18e eeuw aangegeven is. En zoals Mozart die dus gekend moet hebben. Het is bijzonder om in zo’n relatief klein theater de klanken van de opera’s Le nozze di Figaro of Don Giovanni te mogen beluisteren. Je waant je even terug in de 18e eeuw en misschien is dat wel de reden waarom ik het zo heerlijk vind om daar te zijn. Een Mozart-opera in dit theater horen; dichter bij Mozart kan je bijna niet komen!

Festivals: Glyndebourne Operafestival

Je moet het eens in je leven meegemaakt hebben – het Glyndebourne Operafestival in Sussex! De setting is uniek: het statige landhuis met het theater wordt omlijst door prachtige tuinen en uitgestrekte gazons. En elegant geklede bezoekers flaneren met het glas in de hand of nippen aan hun kopje thee. De schapen kijken rustig toe hoe de picknickmandjes worden uitgepakt!

Picknick, Glyndebourne
De traditionele picknick tijdens de pauze van het Glyndebourne Operafestival

Glyndebourne is terug in de tijd, is voor even toeven in het 19e-eeuwse Victoriaanse Engeland! Hier geniet men – ver van de drukte van de stad – van de natuur, de rust, van het zien en gezien worden en natuurlijk van het hoge niveau van de opera’s!

Waar ik zelf altijd weer naar uitkijk op de Glyndebourne-reis is het bezoek aan Charleston House and Gardens – de genius loci van de Bloomsbury- groep. Deze jonge groep intellectuelen en kunstenaars – die volwassen werden op de drempel van de 20e eeuw – wilden het Victoriaanse Engeland liefst zo snel mogelijk vergeten!

Bloomsbury: onconventioneel en ongekend creatief

In het huis van Vanessa Bell en Duncan Grant wordt Bloomsbury tot leven gewekt. Aan de muren hangen hun vernieuwende kunstwerken en in veel kamers staan zelfgemaakte meubelen en voorwerpen. Hier broedde Maynard Keynes op zijn spraakmakende economische theorieën, schreef Roger Fry lovende kritieken over de moderne kunstbewegingen en werkte Virginia Woolf aan haar stream of consciousness-techniek die haar tot een beroemd schrijfster zou maken. Overal voel je hun aanwezigheid en hoor je hun discussies en verhitte debatten over de komende, nieuwe tijd waarin zij een rol van betekenis wilden spelen. Dit huis was getuige van Bloomsbury’s onconventionele levensstijl, ongekende creativiteit en intrigerende liefdesaffaires.

Studio van Duncan Grant in Charleston House
Studio van Duncan Grant in Charleston House

Glyndebourne en Charleston House zijn voor mij twee iconische plekken – voor altijd in mijn hart gesloten.

Muzikaal detectivewerk

Er is niets leukers dan de voorbereiding van een MUSICO-reis. Ik verheug me altijd weer op de ontdekkingen die ik tijdens het lezen doe. Ik voel me dan net een detective, op zoek naar dwarsverbanden, invloeden van de ene componist op de andere en kruisbestuivingen tussen stukken. Hoe dichter je er met het vergrootglas op zit, des te vertakter blijkt het web van informatie te zijn. Dan hebben we het nog niet eens over analytische ontdekkingen, diepere betekenis of zoiets als de raadselen van getalsymboliek in de muziek van Bach. Kortom, veel speurwerk om me op te verheugen!

Ontknoping

Neem als voorbeeld het programma op het door Ton Koopman georganiseerde Festival Itinéraire Baroque in Frankrijk in de zomer van 2019. Het muzikale avontuur dat je daar kon beleven omvatte een periode van 2 eeuwen, van Tarquino Merula (einde 16e eeuw) tot Ignaz Pleyel (einde 18e eeuw). Hier dient zich al de eerste vraag aan: wat heeft Pleyel te zoeken op een barokfestival? De man die later bekend werd als pianobouwer van vleugels die door Chopin geliefd werden zou je hier zeker niet verwachten. Toch schreef deze Oostenrijker veel muziek waaronder het vioolduo dat we te horen zullen krijgen. Nu komt de ontknoping: het droevige begin van dit duo lijkt een kopie van het Erbarme dich van Bach’s Matthäus Passion. Daarmee is in elk geval een melodische link gelegd naar de barok!

Mooie alliteratie

Pleyel was overigens leerling van Haydn, de echte klassieker die ook zijn opwachting maakt in dit festival. En wat heeft Haydn daar te zoeken? Hiervoor moest de detective echt aan het werk. Ton Koopman presenteert zijn programma onder de naam “van Händel tot Haydn”. Dat is natuurlijk een mooie alliteratie maar de samenhang ligt verborgen in een bijna vergeten mechanisch instrumentje, een zogenaamde Flötenuhr. Händel schreef er muziekjes voor maar verstopte daarin soms bekende aria’s uit zijn opera’s. Haydn daarentegen had een beroemde klokkenmaker als vriend en kon zich geen parodieën veroorloven. Het is interessant dat hij de muziekrol van deze curieuze orgelklokjes persoonlijk ingespeeld heeft. Ton Koopman live op het orgel is natuurljk minstens zo boeiend!

Ton Koopman
Ton Koopman

Oordopjes

Het wordt tijd voor een echte barokcomponist. Ik blijf graag in Oostenrijk en kies voor Heinrich Ignaz (al weer een Ignaz!) Franz von Biber (tweede helft 17e eeuw). Was zijn vermeende leraar Johann Heinrich Schmelzer in Duitse landen een invloedrijke violist, zo werd de virtuoze Biber een voorloper van Paganini. In een periode waarin de viool het leidende instrument van de Italianen was, schreef hij met zijn vioolstukken in Noord-Europa geschiedenis! Het meest uitzonderlijke zijn de experimenten met de techniek van de ‘scordatura’. Het gaat hierbij niet alleen om het anders stemmen van snaren maar vooral hoe dit wordt opgeschreven. Biber noteert wat er gewoonlijk gespeeld zou moeten worden (greepnotatie) zonder rekening te houden met de afwijkende klank bij anders gestemde snaren. In dit programma hebben we als klap op de vuurpijl te maken met een sonate voor twee violas d’amore, instrumenten met zes tot zeven bespeelbare snaren! Stel je voor dat je als musicus een absoluut gehoor hebt, zou je dan met oordopjes moeten spelen?

De boot gemist

Ik hoop dat het een beetje begint te dagen hoe spannend dit allemaal is. Daarbij is er een aantal onderwerpen nog niet eens aan bod gekomen! Bach’s beroemde aria Bist Du mei mir uit het ‘Notenbüchlein’ van zijn vrouw Anna Magdalena blijkt bij nader inzien helemaal niet van hem te zijn! Zijn gewaardeerde collega Gottfried Heinrich Stölzel tekent volgens de laatste muziekwetenschappelijke ontdekkingen voor deze aria uit een van zijn opera’s. Toch houdt Koopman vast aan de vermelding dat Bach de componist is, hetgeen bij deze speurder uiteraard de vraag oproept of zij de boot gemist heeft over nog recenter onderzoek. Uiteraard heeft Bach de aria naar zijn hand gezet, hetgeen heel gebruikelijk was in die tijd.

Criminele praktijken

Sommige dingen zullen voor altijd verborgen blijven. Zo staat er een componist van obscure komaf met een prachtige naam op het programma, Joseph Clement Ferdinand Barone Dall’Abaco. Hij was in het begin van de 18e eeuw Hofmusikus mit dem Violoncell bij kroonprins Clemens August van Bayern en Keulen. Nadat familie van zijn vrouw met een gigantische som koninklijke daalders uit de kluis van de prins gevlucht was, werd hij zelf beticht van poging tot vergiftiging van de prins. 200 bladzijden aan rapportages volgden op de aanklacht. Er kon niets bewezen worden maar Dall’Abaco moest het land uit vluchten om zijn naam te zuiveren. Dat laatste lukte aardig want hij kon zich weer bewijzen als uitzonderlijk cellist en componist en wist de titel van Baron te verkrijgen!

Marin Marais (André Bouys)
Marin Marais (André Bouys)

Madeleine

Last but not least: mocht u in de gelegenheid zijn om de fantastische film Tous les matins du monde (sont sans retour) te zien, dan beveel ik u die van harte aan. De film baseert zich op de gelijknamige roman van Pascal Quignard. Hij speelt eind 17e eeuw in de tijd van Louis XIV en werpt een licht op hofmusicus Marin Marais, de uitzonderlijke viola da gamba-speler en zijn leraar Monsieur de Sainte-Colombe, met in de hoofdrol Gérard Depardieu en muziek door Jordi Savall. De titel van de film wordt pas aan het einde duidelijk: “alle ochtenden van de wereld keren nooit terug”, zegt Marais in hoofdstuk XXVI van Quignards roman als hij hoort over de dood van Madeleine. Ik hoop dat we op het kaarslichtconcert waarin Marais’ leven en muziek centraal staan te weten komen, wie Madeleine was…

Ode aan de stem

Voor mij bestaat er geen mooier instrument dan de menselijke stem, waarmee ik niets nadeligs wil zeggen over alle prachtige, instrumentale muziek. De stem is echter zo verbonden met de ziel en persoonlijkheid van de zanger, en er is zoveel schitterende vocale muziek geschreven, dat mijn fascinatie hiervoor alleen maar is toegenomen.

Ik was blij, toen MUSICO vroeg of ik de reis naar het Three Choirs Festival kon begeleiden Dit festival kan bogen op een eeuwenoude traditie, en vindt jaarlijks plaats in de kathedralen van Hereford, Gloucester en Worcester. Veel beroemde namen van dirigenten, solisten en componisten zijn verbonden met het festival. Bovendien gingen hier ook veel nieuwe werken in première. In al die jaren ontstond een weids spectrum aan stijlen, periodes en genres. Er was ruimte voor koormuziek, kamermuziek, liturgische muziek, opera’s en masterclasses uit driehonderd jaar muziekhistorie.

Cathedral, Gloucester
Cathedral, Gloucester

Canons zingen tijdens de afwas

Mijn eigen koorervaringen begonnen al in de toen nog vier jaar durende AMV-opleiding, waar de muziekjuf ons wees op alle enthousiaste, maar ongewenste uithalen aan het eind van elke melodische zin. Zingen vond ik heerlijk, en tijdens de afwas thuis passeerden heel wat canons en meerstemmige liederen. Op de basisschool had ik gelukkig een muzikale juf. Wanneer we moe waren van het rekenen liet ze ons zingen, waarna we er weer tegenaan konden. Iedere maandag was er een weekopening met een uur vol zang en toneel.

Toen ik dertien was, belandde ik in een jeugdkoor, waar een gedreven en inspirerende dirigent ons paasmuziek van Kodály liet zingen. Wat genoot ik van het naar elkaar toe kleuren van de stemmen en de harmonieën op de woorden ‘Hilf mir siegen über den Tod’. Helaas kwam er na een jaar een opvolger, die in mijn puber-oren zo’n bullebak was, dat ik het koor weer verliet. Daarna volgde een cantorij, met muziek uit alle periodes, en met concerten in de Bovenkerk in Kampen. Daar was de akoestiek zo enorm, dat het leek of je met koor en al de hemel in werd getild.

Later zong ik missen van Schubert en Mozart, en passies van Bach tijdens meezingconcerten. Parallel aan de oefensessies waren er verdiepende lezingen, die de koorbeleving extra intensiveerde. Mijn zoon, destijds drie jaar, kwam kijken bij de generale. Achter de dirigente stond hij enthousiast te dirigeren. Voor haar niet te zien, maar voor ons des te beter. Bij het Lasset uns denn nicht zerteilen was hij niet meer te houden…   

Tijdens mijn muziekvakopleidingen waren de wekelijkse zanglessen voor mij het hoogtepunt van de week. Ik ervoer puur geluk, en heb er veel repertoirekennis opgedaan. Ook volgde ik inspirerende zangworkshops in Duitsland. Door mijn studie muziekwetenschap maakte ik uitgebreider kennis met meerstemmige muziek uit de renaissance, en ook daartussen ontdekte ik vele juweeltjes.

Luisteren tijdens de repetities

Ik heb nog een korte periode rondgetoerd met een barokorkest en het Nederlands Kamerkoor, dat destijds Purcell zong. Luisteren is al even heerlijk als zingen. Ik genoot van de repetities in de Beurs van Berlage. Ook volgde ik jarenlang uitvoeringen van het Groot Omroepkoor, met onder meer Jaap van Zweden op de bok.   

Een van mijn eerste reizen als reisleider was een korenreis naar Wenen. Daar zouden vier koren van één dirigent samen zingen in de Stephansdom en Votivkerk, en op de terugreis ook nog in de prachtige Dom van Passau. Na de concerten een paar keer te hebben gehoord besloot ik mee te zingen, wat een leuke ervaring werd.

Internationaal Liedfestival Zeist

Inmiddels ben ik drie jaar betrokken bij het Internationaal Liedfestival in Zeist, waarvoor ik programmatoelichtingen schrijf. Het luisteren naar de zangers, en naar coryfeeën als Elly Ameling, die jonge zangers coacht, is een feest. Soms is het zelfs ontroerender om naar de nieuwe lichting te luisteren, waarbij alle technische en emotionele zaken en interpretaties nog niet helemaal op elkaar afgestemd zijn. Dan houd ik het niet altijd droog.

Het blijft iets onbeschrijflijk prachtigs, die menselijke stem…   

Masterclass Elly Ameling bij Internationaal Liedfestival Zeist 2016, foto Studio Samhaveld
Masterclass Elly Ameling bij Internationaal Liedfestival Zeist 2016 , foto Studio Samhaveld