Nabucco – Verdi’s eerste grote triomf

Het had niet veel gescheeld of de wereld had het zonder de opera Nabucco van Giuseppe Verdi moeten doen. Rond het ontstaan van de opera ging Verdi door een bijzonder donkere periode in zijn leven, en even leek het erop dat hij het componeren voorgoed zou opgeven. Gelukkig is dat niet gebeurd, en kunnen we tegenwoordig niet alleen genieten van Nabucco, maar ook van de meer dan twintig opera’s die hij daarna nog zou schrijven.

Persoonlijke en professionele tegenslag

In 1838 overleed het één jaar oude dochtertje van Verdi en zijn vrouw Margherita Barezzi. Dit weerhield hem er niet van om zijn eerste opera – Oberto, conte di San Bonifacio – te voltooien. De première aan het Teatro alla Scala in Milaan was redelijk succesvol en Verdi zette zich aan de compositie van een tweede opera voor hetzelfde theater. Maar het noodlot sloeg opnieuw toe, en in 1840, terwijl hij aan zijn tweede opera werkte, overleed ook Margherita. Verdi was ontroostbaar.

De jonge Giuseppe Verdi
De jonge Giuseppe Verdi

Je kunt het de componist moeilijk kwalijk nemen dat zijn hoofd niet stond naar het componeren van een luchtige komedie. Hij wist de opera te voltooien, maar de première van Un giorno di regno was een gigantisch fiasco. De critici sabelden het stuk neer en de reactie van het publiek was ijskoud. Verdi was door het verlies van zijn naasten én het falen van zijn opera zo uit het veld geslagen, dat hij besloot om nooit meer een noot op papier te zetten.

De aanhouder wint

Er zijn weinig directe bronnen uit de periode dat Verdi begon te werken aan Nabucco: nauwelijks aantekeningen, en nauwelijks correspondentie met de librettist Temistocle Solera. Wat we over deze periode weten, komt uit de memoires van Verdi, die hij zelf in 1879 aan zijn uitgever Giulio Ricordi dicteerde ten behoeve van een biografie. Verdi vertelt hoe de artistiek leider van het Teatro alla Sacala, Bartolomeo Merelli, druk bleef uitoefenen op de componist om een nieuwe opera te schrijven, ondanks zijn besluit om nooit meer te componeren.

Merelli had een naar eigen zeggen prachtig libretto over de Babylonische heerser Nebukadnezar. Hij had het libretto eerder aangeboden aan de componist Otto Nicolai, maar die vond het libretto drie keer niets en weigerde het op muziek te zetten. Hoewel Verdi bleef volhouden dat hij nooit meer zou componeren, gaf Merelli hem toch het libretto mee.

Verdi’s memoires

In Verdi’s memoires lezen we het volgende:

“Op weg voelde ik een soort ondefinieerbare onrust, een diepe droefheid, een smart die mijn hart vulde. Toen ik thuiskwam, gooide ik het manuscript op tafel met een wild gebaar, en stond ernaar te staren. Het was opengevallen, en zonder het te beseffen keek ik naar de pagina en las de regel: ‘Va pensiero, sull’ali dorate.’

Ik keek naar de volgende verzen en was diep geraakt, vooral omdat ze bijna een parafrase waren van de Bijbel die ik altijd graag heb gelezen. Ik las een passage, toen een andere. Toen, resoluut in mijn besluit nooit meer te componeren, dwong ik mijzelf het boek te sluiten en naar bed te gaan. Maar Nabucco bleef door mijn gedachten spoken, en ik kon niet slapen. Ik stond op en las het libretto, niet een keer, maar twee of drie keer zodat ik het tegen de ochtend zo’n beetje uit mijn hoofd kende. Toch was ik vastbesloten mij aan mijn besluit te houden, en diezelfde dag ging ik terug naar het theater en gaf ik het manuscript terug aan Merelli.

‘Mooi, niet?’, zei hij.

‘Erg mooi.’

‘Nou, zet het dan op muziek!’

‘Zeker niet. Ik denk er niet aan!’

‘Zet het op muziek! Zet het op muziek!’ En met die woorden pakte hij het libretto, stopte het in mijn jaszak, greep me bij de schouders, en duwde me niet alleen zijn kamer uit maar deed voor mijn neus de deur op slot. 

Wat moest ik doen? Ik ging naar huis met Nabucco in mijn zak. De ene dag een vers, de volgende dag een andere, het ene moment een noot, het andere een frase. Stukje bij beetje werd de opera geschreven.”

Het Slavenkoor

Mogelijk zijn Verdi’s herinneringen aan het ontstaan van Nabucco, de opera die eerst voluit Nabucodonosor had geheten, in de loop der tijd wat verfraaid. Het neemt niet weg dat hij uiteindelijk de stap nam om toch weer te gaan componeren, en dat het de woorden waren van het later zo beroemde Slavenkoor die hem als eerste zo begeesterd hadden. Het is daarom misschien ook niet meer dan terecht dat juist dit deel van de opera zo ongelooflijk beroemd is geworden. Het is waarschijnlijk het allerbekendste stukje Verdi. Ook mensen die niets van opera weten, herkennen het ogenblikkelijk.

Het Slavenkoor in een productie van de Metropolitan Opera (Foto: Metropolitan Opera)
Het Slavenkoor in een productie van de Metropolitan Opera (Foto: Metropolitan Opera)

Eenvoud werkt

En juist dit beroemdste stuk uit de opera valt zo op door zijn betrekkelijk eenvoud. Het deel heeft een redelijk gelijkmatig ritme, met een rustig stuwend orkestmotief dat de muziek voortbeweegt. De opbouw van de frasen is vrij regelmatig, en de koorpartij heeft een overwegend eenstemmig karakter. Maar juist door het geheel zo simpel te houden kan Verdi de gemeenschappelijke, overdonderende emotie des te beter overbrengen. Die emoties hadden begraven kunnen raken, als Verdi zich hier had overgegeven aan muzikale moeilijkdoenerij. Het stuk doet misschien wat ouderwets aan, maar dat past hier prachtig in het dramatische moment: een gevangen volk, dat als uit één mond hun lijden en hun zucht naar vrijheid bezingen.

Een verborgen boodschap?

De latere overlevering maakt veel van het feit dat met Nabucco Verdi een krachtig nationalistisch geluid liet horen. Het is echter maar zeer de vraag of Verdi het met die intentie schreef. In de meeste boeken over Verdi kun je lezen dat de opera en in het bijzonder het door de Israëlieten in gevangenschap gezongen koor voor het Milanese publiek een krachtige historische parallel vertoonde. Grote delen van het Italiaanse schiereiland stonden al lang onder vreemde heerschappij. In Milaan hadden de Oostenrijkers het gezag in handen. De Milanezen zouden zich onmiddellijk hebben vereenzelvigd met de door de Babyloniërs onderdrukte Israëlieten in de opera.

Het Slavenkoor, ook nu nog een gekoesterd nationalistische symbool in Italië.

Het koor zou luid bejubeld zijn, en het publiek stond erop dat het herhaald werd ondanks dat de Oostenrijkers een wet hadden uitgevaardigd dat herhalingen van dit soort koren juist verbood. Dat deden zij uit angst dat dergelijke koren zouden uitgroeien tot protesten tegen het Oostenrijkse gezag. Nabucco zou zo de eerste opera van Verdi zijn waarin het vrijheidsstreven van de Italianen tot uiting kwam, en die niet alleen muzikaal in de smaak viel, maar ook een open politieke zenuw raakte. Recent onderzoek ontkracht veel van dit soort verhalen – het zou een heel ander koor uit Nabucco zijn geweest dat zo in de smaak van het Milanese publiek was gevallen – maar de verbinding van de opera met Italiaans nationalisme is bijna niet meer weg te denken.

Oude meuk

Merelli was eerst van plan geweest om Nabucco uit te stellen tot een later seizoen. Hij bracht begin 1842 al drie nieuwe producties en was bang dat nog een nieuwe opera van een relatieve nieuwkomer ten onder zou gaan in het premièregeweld. Maar Verdi had de geest gekregen, en overtuigd van de kwaliteiten van zijn Nabucco drong hij er bij Merelli op aan dat de opera toch in datzelfde seizoen in première zou gaan. Merelli zwichtte, maar onder de voorwaarde dat de nieuwe opera zo goed en kwaad als hij kon, zou uitmonsteren met spullen die hij toch al in het magazijn had liggen.

Nabucco viert triomfen

Het kon Verdi allemaal weinig schelen: hij moest en zou zijn nieuwe opera opgevoerd zien. En alles wat mis had kunnen gaan, werkte in dit geval. De oude decors werden niet weggehoond door het kritische publiek, maar droegen alleen maar bij aan de geloofwaardigheid van het Bijbelse verhaal. De opgepoetste decors vielen zelfs zo in de smaak dat het publiek voor de eerste scène in de tempel langdurig applaudisseerde.

Nabucco bleef fier overeind te midden van de concurrentie. Na de eerste acht voorstellingen werd de opera in de herfst alweer hernomen in Milaan, en kreeg daar niet minder dan 57 voorstellingen tijdens het seizoen: een nieuw record. In de daaropvolgende seizoenen werd de opera elke keer hernomen, en al snel volgden producties in de rest van Italië, in de rest van Europa en uiteindelijk zelfs over de hele wereld. Met Nabucco had Verdi eindelijk zijn naam gevestigd als dé operacomponist van Italië.

Giuseppina Strepponi, de eerste Abigaille in Nabucco.
Giuseppina Strepponi, de eerste Abigaille in Nabucco.

De toekomstige Signora Verdi

Nabucco is niet alleen in muzikaal opzicht een belangrijke opera in het oeuvre van Verdi geworden. Verdi schreef de opera voor een specifieke cast met zangers, en de rol van Abigaille werd gezongen door de beroemde sopraan Giuseppina Strepponi. Verdi en Strepponi bleken het meer dan goed met elkaar te kunnen vinden. Vanaf 1847 woonden zij samen, en in 1859 traden zij met elkaar in het huwelijk.

Nabucco vormde zo niet alleen het grote succes dat Verdi’s carrière een enorme impuls gaf, maar liet de componist ook kennismaken met de vrouw die daarna niet meer van zijn zijde zou wijken. Zo werd Nabucco voor Verdi in meerdere opzichten het begin van een nieuw leven.

Viktor Ullmann: opera in het zicht van de dood

Er is muziek die niet alleen bijzonder is door de objectieve kwaliteit ervan, maar ook door de ontstaansomstandigheden van die muziek. Een goed voorbeeld is de korte opera Der Kaiser von Atlantis van de Tsjechische componist Viktor Ullmann. Hij schreef het werk in 1943, als gevangene in het concentratiekamp Theresienstadt (Terezín).

Portret van componist Viktor Ullman (1924)
Portret van componist Viktor Ullman (1924)

Viktor Ullmann (1898-1944)

Viktor Ullmann werd geboren in een deel van de streek Silezië die toen onderdeel vormde van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Hij studeerde muziek in Wenen – onder anderen bij Arnold Schönberg – en Praag. Hij ontwikkelde een herkenbare eigen stijl, maar gaf de muziek ook tijdelijk op om als boekhandelaar in Stuttgart te werken nadat hij de antroposofie van Rudolf Steiner had ontdekt. In 1933 ontvluchtte hij Duitsland en keerde terug naar Praag. Vanuit die stad werd hij in 1942 naar het concentratiekamp Theresienstadt gedeporteerd.

Theresienstadt

Theresienstadt werd door het nazi-regime gebruikt als modelkamp. Het kamp diende als een macabere façade om aan de buitenwereld te laten zien dat het met de vermeende verschrikkingen van de concentratiekampen wel meeviel. Het was de geïnterneerden van Theresienstadt dan ook geoorloofd enkele ‘normale’ activiteiten te ontplooien, waaronder het componeren en uitvoeren van muziek. Ook Ullmann componeerde een aanzienlijke hoeveelheid muziek in het kamp, waaronder Der Kaiser von Atlantis.

De tirannieke keizer (Foto: Theater an der Wien)
De tirannieke keizer Overall (Foto: Herwig Prammer/Theater an der Wien)

Verhaal

Het verhaal van Der Kaiser von Atlantis is tegelijk simpel én complex. Overall, de Keizer van Atlantis die niemand ooit ziet maar wel ieders leven bepaalt, kondigt via luidsprekers de oorlog van allen tegen allen af. Als de Dood hoort hoe de Keizer zich op zijn werkterrein begeeft, besluit hij in staking te gaan. Niemand kan meer sterven. Twee soldaten gaan het gevecht aan, en in de strijd ontpopt een soldaat zich als meisje. Omdat geen van tweeën dood kan gaan, geven zij zich in plaats van aan de strijd over aan de liefde.

Het leven raakt totaal ontregeld doordat het niet meer mogelijk is te sterven. De Keizer wil koste wat kost zijn totale oorlog uitvechten, en een opstand dreigt. De Dood biedt de Keizer aan zijn taken weer uit te gaan voeren, onder één voorwaarde: de Keizer zal zelf zijn eerste slachtoffer zijn. De Keizer accepteert dit. En de opera besluit met een koraal: de grote naam van de Dood mag nooit ijdel gebruikt worden. 

Twee soldaten worden verliefd (Foto: Herwig Prammer/Theater an der Wien)
Twee soldaten worden verliefd (Foto: Herwig Prammer/Theater an der Wien)

Gelaagde boodschap

Het is niet moeilijk om de opera te duiden in de context van het concentratiekamp, als een parabel op het Duitsland van 1943. Atlantis wordt zo een vergelijking met het Duitse Rijk. In de figuur van de megalomane Keizer is met niet al te veel moeite Hitler te herkennen, die zonder stil te staan bij de gevolgen de totale oorlog afkondigt. Dat de Dood hiertegen in verzet komt, kun je zien als een vorm van artistiek protest van Ullmann en zijn librettist Wien tegen het regime en de ontmenselijkte, mechanische vorm van oorlogsvoering.

Maar de opera kan ook los van die verwijzingen begrepen worden, als een verhaal met personages die functioneren als symbolen. In zo’n lezing borrelen vooral de de meer filosofische vragen van het werk op, over de oppositie tussen natuur en cultuur (de ‘natuurlijke’ Dood en de mechanische totale oorlog van de Keizer) en de manier waarop macht werkt – de Keizer die ongezien en rücksichtlos bepaalt over leven en dood. De Dood wordt hier iets troostends: iets wat ook wedergeboorte en vervolmaking met zich meebrengt. 

De Dood confronteert de Keizer (Foto: Herwig Prammer/Theater an der Wien)
De Dood confronteert de Keizer (Foto: Herwig Prammer/Theater an der Wien)

Vele stijlen

De opera werd gecomponeerd voor een in het kamp aanwezig kamerensemble, met de nodige bijzondere instrumenten als een banjo en een harmonium. Ullmann moest het doen met de instrumenten die beschikbaar waren, maar maakte van de nood een deugd. Nergens heb je als publiek het gevoel dat je naar een muzikaal compromis aan het luisteren bent; de componist gebruikt de instrumenten bijzonder effectief. Hij plaatst, mede met zijn instrumentatie, klassieke formele muziek – er zitten onder meer veel barokverwijzingen in de opera – naast contemporaine muziek zoals de foxtrot, de blues en de jazz. De volgens de nazi’s verfoeide ‘negermuziek’ en de verbanden met de meer op het volk gerichte muziek van Kurt Weil zijn duidelijk te horen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de nazi’s Ullmanns muziek als entartet (ontaard) bestempelden en verboden. Dat woord was weliswaar niet door de nazi’s verzonnen, maar werd door hen wel misbruikt om alle kunst die niet binnen het strakke nationaal-socialistische propagandakader paste, te verketteren en te verbannen uit de openbare ruimte.

De Dood en Harlekijn (Foto: Bundesheer/Gunter Pusch)
De Dood en Harlekijn (Foto: Bundesheer/Gunter Pusch)

Muzikale citaten

Ullmann verwerkte in Der Kaiser von Atlantis daarnaast verschillende muzikale citaten. Zo horen we meteen in de fanfare aan het begin van de opera verwijzingen naar de Asrael-symfonie van Josef Suk. Suk was niet alleen een van de belangrijkste figuren in het Tsjechische muziekleven van begin twintigste eeuw. Ook het onderwerp van zijn symfonie, de Doodsengel, paste natuurlijk prachtig bij Ullmanns opera. In de zang van de Harlekijn zit een citaat uit Mahlers Das Lied von der Erde; net als Ullmann gold Mahlers muziek als entartet en dus verboden.

In de Keizers aankondiging van de totale oorlog is een een verwrongen, en intens treurig klinkende versie van het Deutschlandlied, het Duitse volkslied, te horen. In het slotkoraal van de opera herken je ten slotte de melodie van de Lutherse hymne Ein feste Burg ist unser Gott. Ook dit citaat is meerduidig: niet alleen verwijst het naar de kracht gevende betekenis van het koraal, maar net zo goed naar het misbruik ervan door de nazi’s die in ditzelfde koraal het militaristische aspect benadrukten.

Postume première

De vele verwijzingen en de overduidelijke regimekritische toon van de opera waren ook in 1943 maar al te duidelijk. Na de generale repetitie verboden de kampautoriteiten de première. Toen Ullmann in oktober 1944 naar Auschwitz werd gedeporteerd, zijn dood in de gaskamers tegemoet, gaf hij de partituur, voorzien van vele varianten en correcties, en het libretto (in zowel een handgeschreven als een getypt versie) aan een kampgenoot in Theresienstadt. Hierdoor is de opera bewaard gebleven. Maar Der Kaiser von Atlantis beleefde zijn première pas op 16 december 1975 in het Bellevue-theater in Amsterdam.

Wrang en aangrijpend

Het blijft bijzonder hoe een componist in de verschrikkelijke context van een concentratiekamp de creatieve energie weet te verzamelen om een opera te schrijven waarin naast regimekritiek ook de nodige ironie en zelfs humor doorklinkt. Het in wezen optimistische wereld- en mensbeeld van Ullmann is wonderbaarlijk genoeg nog altijd hoorbaar in zijn opera. Het lot van Viktor Ullmann maakt elke opvoering van Der Kaiser von Atlantis tot een wrange en aangrijpende ervaring, maar ook een ervaring die ons laat zien hoe zelfs in de meest verschrikkelijke omstandigheden muziek en cultuur troost en houvast kunnen bieden.

De bijzondere opera Der Kaiser von Atlantis is te zien en horen tijdens de eendaagse operareis van MUSICO naar Duisburg. Lees hier meer over deze eendaagse operareis op 26 april 2020.

Les pêcheurs de perles van Bizet: meer dan een duet

Iedereen kent het beroemde vriendschapsduet uit de opera Les pêcheurs de perles van Georges Bizet. Er kan bijna geen gala-uitvoering voorbijgaan zonder dat de stertenor en sterbariton van dienst de bekende melodie inzetten. Je zou bijna vergeten dat er nog een hele opera omheen zit. En dat is jammer, want De Parelvissers bevat schoonheid en drama in overvloed.

Georges Bizet
Georges Bizet

Jonge hond

Dat Bizet op zijn vierentwintigste überhaupt de kans kreeg om Les pêcheurs de perles te componeren mag een klein wonder heten. Jonge componisten kwamen rond het midden van de negentiende eeuw maar erg moeilijk aan commissies voor het schrijven van een nieuw werk; de grote operahuizen produceerden liever keer op keer grote bekende publiekskrakers die de kassa’s gegarandeerd deden rinkelen. Het Thêatre-Lyrique had echter de reputatie een wat meer vernieuwend huis te zijn dat welwillend stond tegenover jonge componisten. Directeur Léon Carvalho kreeg bovendien een jaarlijkse staatssubsidie van 100.000 francs. De voorwaarde was dat hij elk jaar een opera in drie aktes van een laureaat van de prestigieuze Prix de Rome moest produceren. Bizet had die prijs in 1857 gewonnen: een bij uitstek geschikte kandidaat.

Tijdsdruk

De dankbare opdracht een opera te schrijven kwam wel met een addertje onder het gras: de subsidie moest wel binnen een bepaalde periode worden uitgegeven. Bizet kreeg dan ook de opdracht om binnen drie maanden met zijn librettisten Eugène Cormon en Michel Carré een volwaardig drama te scheppen voor uitvoering in datzelfde jaar in het Thêatre-Lyrique. Een bijna onmogelijke taak. Toch lukt het de componist en de librettisten om binnen die drie maanden de gevraagde opera af te leveren. Met zijn setting in Ceylon (het huidige Sri Lanka) is het een een typisch voorbeeld van de hang naar het exotische die in de loop van de negentiende eeuw steeds meer opkwam.

Première-affiche van Les pêcheurs de perles
Première-affiche uit 1863 van Les pêcheurs de perles

Vlees noch vis

Hoewel het publiek behoorlijk enthousiast was bij de première, hadden de critici het nodige aan te merken op de opera. Dat lag niet eens zozeer aan de kwaliteit van de muziek, maar vooral aan het feit dat zij de opera moeilijk konden plaatsen. Het voldeed niet aan de genreconventies van de opera comique: in plaats van gesproken dialogen had de opera gezongen recitatieven, en komische of luchtige elementen ontbreken. Maar de opera was ook niet grootschalig genoeg om door te kunnen gaan voor een echte grand opéra. En het was natuurlijk uitgesloten om iets goed te vinden wat zich buiten de gebaande paden beweegt en niet in vertrouwde hokjes te plaatsen was.

Nieuwlichterij

Een muzikaal oordeel dat critici rond deze tijd vaak hanteerden, was dat de opera’s tot de stroming van de ‘Nieuwe Muziek’ zouden behoren, een synoniem voor ‘wagneriaans’. Alles wat neigde naar vernieuwing kreeg dat etiket opgeplakt: alles wat niet melodieus en enigszins licht verteerbaar was, alles wat neigde naar een complexere harmonie en een meer symfonische orkestratie. Op den duur werd het gebruikt om allerlei verschillende en uiteenlopende vermeende tekortkomingen in muziek aan te geven.

De priesteres Léïla komt gesluierd op (Foto: Opéra Royal de Wallonie)
De priesteres Léïla komt gesluierd op (Foto: Opéra Royal de Wallonie)

Een genie in ontwikkeling

De critici hadden gelijk: Bizet houdt zich inderdaad niet aan de Franse genreconventies van zijn tijd. Hij vermijdt ten strengste komische elementen en pronkzuchtige vocale virtuositeit , en het orkest speelt een belangrijke verhalende rol. Maar wat de critici als zonde zagen, kun je ook zien als deugden. Met zijn lyrische en vloeiende vocale lijnen houdt Bizet de sfeer gedurende een gehele akte vast. Grootschalige scènes vinden we niet alleen in de finales van de aktes, maar ook tussendoor, en Bizet zet deze scènes niet in om louter indruk te maken, maar gebruikt ze om sfeer en drama te scheppen.

Betoverd

Toegegeven: de opera bevat naast geïnspireerde passages ook genoeg conventionele en minder pakkende muziek. Dat kan ook bijna niet anders, gezien het feit dat de opera zo snel geschreven moest worden. Maar vaak genoeg hoor je wel degelijk de uitzonderlijk creatieve geest van Bizet. Niet alleen in dat beroemde Parelvissersduet. Je hoeft maar te luisteren naar de prachtige aria ‘Me voilà seule dans la nuit’ van Léïla en het erop volgende duet met Nadir om volledig betoverd te raken. In Les pêcheurs de perles horen we niet alleen de enorme lyrische gaven van Bizet, maar ook de zaden van expressie en vernieuwing die in het rauwere realisme van Carmen tot volle wasdom zullen komen.

Het schitterende liefdesduet van Léïla en Nadir (Foto: Opéra Royal de Wallonie)
Het schitterende liefdesduet van Léïla en Nadir (Foto: Opéra Royal de Wallonie)

In het kielzog van Carmen

Bizets latere opera speelde overigens ook een belangrijke rol in de herwaardering van Les pêcheurs de perles. De muziekuitgeverij Choudens probeert Les pêcheurs de perles te brengen als een makkelijk op te voeren werk: maar drie grote rollen en decors die niet heel specifiek of veeleisend zijn. Choudens maakt er geregeld zelfs een package deal van: als je de rechten wilt verwerven om de populaire opera Carmen uit te voeren, moet je ook de minder bekende Pêcheurs nemen! Inderdaad wordt de opera vanaf het einde van de negentiende eeuw vaker opgevoerd, maar de keerzijde van deze hernieuwde interesse was wel dat er veel verschillende verbasterde versies in omloop kwamen.

Alternatieve eindes

De reddingsactie van Zurga blijft hierin behouden, maar zijn einde is steeds verschillend: in de oorspronkelijke versie van 1863 blijft Zurga, nadat hij het liefdeskoppel heeft gered, alleen achter en is zijn uiteindelijke lot ongewis. Maar in andere versies van het werk wordt hij neergestoken door de hogepriester Nourabad als vergelding voor zijn verraad en het laten ontsnappen van de heiligschenners, of wordt hij door de woedende dorpelingen zelf op de brandstapel gegooid die voor Nadir en Léïla bestemd was. Ook elders in de opera zijn in de loop der tijd wijzigingen aangebracht, waarvan we niet weten of die van de hand van de componist zelf zijn. In het piano-uittreksel van de opera, die tijdens het leven van Bizet werd uitgegeven, komen deze varianten in ieder geval niet voor.

Léïla en Nadir gevangen en ter dood veroordeeld (Foto: Opéra Royal de Wallonie)
Léïla en Nadir gevangen en ter dood veroordeeld (Foto: Opéra Royal de Wallonie)

Postume revanche

Wat men in 1863 nog als een vreemdsoortige en onbegrijpelijke opera zag, ontwikkelde zich voor het publiek in de twintigste eeuw tot een toegankelijk en meeslepend werk. Velen gingen de opera gaandeweg zelfs zien als een representatief werk voor de negentiende-eeuwse Franse lyrische stijl. Een betere postume revanche op zijn critici had Bizet zich niet kunnen wensen.

Petroesjka en L’Enfant et les Sortilèges in Düsseldorf

Het lijkt op het eerste gezicht een eigenaardige combinatie voor een zogenaamde ‘double bill’: Petroesjka en L’Enfant et les Sortilèges; het ballet van Stravinsky en de korte opera van Ravel. Maar de Oper am Rhein in Düsseldorf en het creatieve team van het theatergezelschap ‘1927′ lieten zien dat de combinatie werkt.

Het niet-menselijke wordt menselijk

En ergens hebben de twee stukken natuurlijk wel raakvlakken. Want zowel in Petroesjka – waarin marionetten tot leven worden gewekt door een magiër – als L’Enfant et les Sortilèges – waarin huisraad, flora en fauna zich beklagen over hun mishandeling door het Kind uit de titel – krijgen niet-menselijke objecten en wezens menselijke eigenschappen en emoties. Zo houden ze de wereld een spiegel voor en geven commentaar op menselijk handelen.

Animaties brengen een magische wereld tot leven (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Animaties brengen een magische wereld tot leven (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Animaties

Die magische wereld, door Stravinsky en Ravel zo fantastisch muzikaal tot leven gewekt, krijgt in de productie in Düsseldorf – die in 2017 in première ging aan de Komische Oper in Berlijn – prachtig gestalte door het gebruik van animaties door het theatergezelschap ‘1927’, bestaande uit Suzanne Andrade, Esme Appleton en Paul Barritt. Vooral in Petroesjka lieten zij zich sterk inspireren door de stomme film van de jaren ’20 van de twintigste eeuw, met alle uitvergrote gebaren en gezichtsuitdrukkingen van dien. Lastig natuurlijk: je moet die animaties perfect timen met de muziek en de handelingen van de ‘echte mensen’ op het toneel. Maar als dat lukt zoals hier, dan is het enorm overtuigend.

Animaties en acrobaten in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Petroesjka denkt aan Ptisjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Perfecte Petroesjka

De animaties werkten perfect in Ravels Petroesjka. De menselijke karakters, die niet spreken maar alleen mimen, liggen immers al dicht tegen de animaties aan, en in de productie wordt slim gebruik gemaakt van de spanning tussen animaties en mensen, bijvoorbeeld door het gebruik van de schaduwen van de acrobaten (die dan weer als een soort animaties fungeren). En wanneer de Sterke Man zijn oefeningen doet, die de animaties vrolijk kopiëren, blijken zij niet in staat om de laatste, moeilijkste bewegingen na te doen. De mens is toch tot unieke dingen in staat, zo lijkt de productie te willen suggereren.

Acrobaten in plaats van dansers in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)
Acrobaten in plaats van dansers in Petroesjka (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Wat zeer goed werkte was dat de rollen niet gedanst werden, maar vertolkt door circusartiesten en acrobaten. De rollen van Ptisjka (de Ballerina) en Patap (de Moor) uit het oorspronkelijke verhaal werden hier een Acrobate en een Sterke Man. Hun kunsten waren een schouwspel op zich, en vormden een volmaakte symbiose met de animaties door op alle mogelijke plekken op de projectiewand te verschijnen. Tiago Alexandre Fonseca speelde een geweldige Petroesjka. Hij beheerste de slapstick-elementen van de regie volledig, en maakte met zijn uitzonderlijk brede grijns de onfortuinlijke Petroesjka nóg deerniswekkender.

Kat en mens in L’Enfant et les Sortilèges (Foto: Iko Freese/drama-berlin.de)

Som der delen

In L’Enfant et les Sortilèges zijn de animaties niet minder fantasierijk, maar zijn ze eigenlijk nauwelijks meer dan een letterlijke, zij het grappig en vaak oogstrelende illustratie van wat er in het libretto staat. Er wordt zo geen diepere laag aangeboord, en het aantal visuele grapjes en spitsvondigheden is beduidend lager dan in Petroesjka. De synchronisatie van animaties en zangers verloopt iets minder vlekkeloos; misschien is het toch lastiger om dat helemaal perfect te krijgen bij zoiets als zang. De drukte van al die animaties verdringt uiteindelijk een beetje het Kind dat de spil van het verhaal vormt. Van zijn transformatie van zelfzuchtige drift naar zorgzaamheid zien we misschien net iets te weinig.

De cast van L'Enfant et les Sortilèges bij het slotapplaus
De cast van L’Enfant et les Sortilèges bij het slotapplaus

Hoog niveau

Aan de muzikale uitvoering lag het in ieder geval niet: die was van zeer hoog niveau! L’Enfant et les Sortilèges is een echte ensemble-opera, dus het is ondoenlijk, en eigenlijk onterecht, om individuele zangers eruit te lichten. En eigenlijk waren ze allemaal geweldig, en belangrijk: de geestige teksten waren vrijwel steeds goed te verstaan. Bijna iedereen zong meerdere rollen (zoals gebruikelijk in deze opera), en verschillende zangers kregen we pas bij het slotapplaus te zien: die waren alleen als animatie te zien geweest. Dirigent Marc Piollet leidde de fantastisch spelende Düsseldorfer Symfoniker met zekere hand door de vele snelle stemmingswisselingen in de uitzonderlijk kleurrijke partituren van Stravinsky en Ravel.

Een middag zonder het hoge drama van liefde, jaloezie en verraad dat we gewend zijn van de opera. Maar wat kan het ook fijn zijn om het theater te verlaten met een nostalgische glimlach. En die zag ik niet alleen op mijn eigen gezicht, maar ook op het gezicht van menig MUSICO-reiziger afgelopen zondag…

Mozarts school der geliefden: Così fan tutte

Over Così fan tutte, de laatste van de drie opera’s waaraan Mozart samen met tekstdichter Lorenzo Da Ponte werkte, wordt altijd een beetje schamper gedaan. Prachtige muziek misschien, maar een wel erg dun en onwaarschijnlijk verhaaltje. Al in de negentiende eeuw loog de kritiek op de opera er niet om. Velen zagen de opera, die zo gemakkelijk omsprong met de liefdestrouw, als een kil, klinisch experiment, en stelden dat Mozart onmogelijk zijn gebruikelijke niveau had kunnen bereiken op zo’n onwaardig verhaal.

Wolfgang Amadeus Mozart

Een éducation sentimentale

Het thema van de éducation sentimentale, waarin de hoofdpersonen een lesje krijgen over de waarde van liefde en gevoel, was zeer geliefd in de zeventiende en achttiende eeuw in de literatuur en op het toneel. Geheel in lijn hiermee schrijft Da Ponte over de opera steevast als ‘La scuola degli amanti’ [De school der geliefden], tegenwoordig de ondertitel van het werk. De titel Così fan tutte is een latere ingeving van Mozart geweest.

Een commentaar op conventies

Maar wie dieper graaft ziet al snel dat je Così fan tutte niet zomaar kunt afdoen als een oppervlakkig en onwaarschijnlijk verhaaltje. Mozart en Da Ponte stoppen de opera namelijk vol met verwijzingen naar andere opera’s van de periode. Die opera’s worden tegenwoordig niet meer opgevoerd, dus alle slimme spelletjes die de twee spelen gaan aan ons voorbij. Maar veel van wat wij tegenwoordig als absurd zien in deze opera was dat in Mozarts tijd geenszins. De opera paste prachtig in de traditie van de komische opera, de opera buffa, maar speelde tegelijkertijd met die traditie.

Fiordiligi en Dorabella worden verleid door hun geliefden in vermomming (Foto: Nan Melville)
Fiordiligi en Dorabella worden verleid door hun geliefden in vermomming (Foto: Nan Melville)

Spelen met stijl

Andere spelletjes met stijl en genre zijn voor ons nog wél herkenbaar. Zo drukken de zusters Fiordiligi en Dorabella zich in hun eerste aria’s uit in een overdreven en conventioneel muzikaal idioom, dat het publiek normaal in de serieuze opera, de opera seria, zou hebben gehoord. Voor het publiek is duidelijk dat de zusters in hun eerste aria’s een pose aannemen. Ze nemen zichzelf veel te serieus en verklanken emoties zoals zij denken dat die zouden moeten zijn: boekenwijsheid in plaats van echt gevoel.

Overzichtelijke structuur

De opera als geheel heeft daarnaast een vernuftige opbouw. De eerste akte is gewijd aan de intrige en het opzetten van wat de mannen dan nog steeds zien als een luchtig spel. De tweede akte gaat over het effect van dat spel en de emotionele gevolgen van de partnerruil. Hierin heeft de overzichtelijke structuur van de opera meteen ook een dramatische functie. De symmetrische opbouw, met twee aktes van ongeveer gelijke lengte, die beide beginnen met een scène voor drie personages: de eerste akte met de mannen, de tweede met de vrouwen.

Scheve symmetrie

De symmetrie lijkt houvast te bieden, maar wordt op hetzelfde moment onder spanning gezet door de asymmetrische emotionele verhoudingen tussen de personages. Dorabella die meteen voor de bijl gaat, Fiordiligi die door twijfel verteerd wordt en lang weerstand biedt. Het is een direct contrast met het begin van de opera. Daar zijn de vrouwen, én de mannen, moeilijk uit elkaar te houden. Ze spiegelen elkaar, in hun gedrag en in hun muziek; van echte individuen is nauwelijks sprake. Dat gebeurt pas door de emotionele verwikkelingen die de weddenschap in gang zet.  

Aan het begin van de opera zijn de koppels nog moeilijk van elkaar te onderscheiden... (Foto: Monika Rittershaus)
Aan het begin van de opera zijn de koppels nog moeilijk van elkaar te onderscheiden… (Foto: Monika Rittershaus)

Echt gevoel?

Dat is misschien wel het lastigste, maar ook het meest fascinerende aspect van Così fan tutte: wat is spel en wat is werkelijkheid? Blijven Mozart en Da Ponte ironisch commentaar leveren op de houding, of is er sprake van echt gevoel? Getuigde Fiordiligi’s eerste aria nog van naïef geposeer, haar grote rondo ‘Per pietà’ is diep doorvoeld. Uiteindelijk zwicht Fiordiligi voor de verleidingspogingen van Ferrando in het prachtige duet ‘Fra gli amplessi’. Het is bijna onmogelijk om dit duet niet als een oprechte uiting van liefde te horen. Worden zij dus echt verliefd?

Wie hoort bij wie? Mozart en Da Ponte geven het antwoord niet... (Foto: Hans van den Boogaard)
Wie hoort bij wie? Mozart en Da Ponte geven het antwoord niet… (Foto: Hans van den Boogaard)

Een onbeslist einde

Mozart en Da Ponte geven ons het antwoord niet. Als het bedrog uitkomt en de oude koppels weer worden herenigd lijkt het de rationalist Don Alfonso te zijn die aan het langste eind trekt. De les is dat het gevoel ons vaak voor de gek houdt, en dat je beter je verstand kunt volgen. De geliefden zijn ontwaakt uit hun naïeve droom en ingewijd in de realiteit van het leven. Hoewel de titel van de opera – ‘Zo doen alle vrouwen’ – anders doet vermoeden, geldt in Così fan tutte dit inwijdingsritueel in het leven net zo goed voor de mannen. Maar pasten de nieuwe koppels die waren ontstaan eigenlijk niet veel beter bij elkaar?

Wie het weet mag het zeggen…

Mozart en Da Ponte bieden het publiek weinig houvast over de vraag hoe de opera nu écht ervaren dient te worden en of dat ogenschijnlijke happy end nu wel zo happy is. Een modern publiek, met een voorkeur voor verdieping en complexiteit, maakt misschien van een klucht een komische tragedie omdat het de opera niet meer kan waarderen als puur entertainment. Maar juist het feit dat we dat kunnen doen, dat we de vrijheid hebben om steeds op een andere manier naar deze opera te kijken, maakt Così fan tutte zo’n eindeloos fascinerende opera.

De opera Così fan tutte is de hele maand oktober te zien en horen bij De Nationale Opera.

Grote operaregisseurs – Robert Carsen

Als je tegenwoordig naar een opera gaat, waar ook ter wereld, krijg je te maken met regisseurs. Het MUSICO-blog start een nieuwe serie over grote operaregisseurs. Wat is hun kenmerkende stijl? Hoe gaan zij om met het verhaal en de muziek van de opera’s die zij regisseren, welke keuzes maken zij? Deze keer de Canadese regisseur Robert Carsen, een van ’s werelds meest gevraagde operaregisseurs. 

Hoe herken je een echte Carsen?

Het vertrekpunt voor Carsens ensceneringen is niet het verhaaltje en de details van dat verhaaltje in het libretto, maar de achterliggende thematiek van de opera. Waar draait de opera in wezen om? Althans, voor Carsen zelf. Hij laat de voorgeschreven tijd en plaats van de handeling vaak achterwege. De plaats en tijd van handeling is bij Carsen meestal redelijk abstract; de opera krijgt zo een tijdloze, bijna symbolische lading. Meer dan eens laat Carsen het speelvlak zo leeg mogelijk, om de aandacht vooral te concentreren op de personages en hun emoties. 

Carsen zet zo ook het publiek, dat hij vaak expliciet betrekt bij zijn ensceneringen, aan het werk. Je kunt je eigenlijk moeilijk onttrekken aan wat er op het toneel gebeurt. En juist door de vertrouwde elementen van een opera achterwege te laten dwingt Carsen je eigenlijk een mening te vormen, details die onzichtbaar zijn zelf in te vullen. Wat maakt deze werken nog steeds relevant voor ons, heden ten dage?

Dialogues des Carmélites in Amsterdam

Mijn eerste Carsen-productie was Poulencs opera Dialogues des Carmélites in Amsterdam. Hierin kwam Carsens voorkeur voor minimalisme uitermate goed tot zijn recht. Hij richtte de aandacht van het publiek direct op de lotgevallen van de personages. Daarbij maakt hij soms briljant gebruik van het koor: als de broer van Blanche haar in het klooster komt opzoeken, gaan de andere karmelietessen in een lange rij tussen hen in liggen. Het laat de barrière zien die tussen hen bestaat, maar ook de aard van die barrière: het geloof, Blanches intreding in het klooster die haar broer niet kan begrijpen. 

Slotscène van Carsens enscenering van Dialogues des Carmélites
Slotscène van Carsens enscenering van Dialogues des Carmélites

Het hoogtepunt van deze enscenering is de verzengende slotscène, die een connectie heeft met het beginbeeld. Daarin zien we lege habijten op het toneel liggen. Tijdens de slotscène sterven de karmelietessen één voor één onder guillotine. In een onaards mooie, gestileerde maar volledig overtuigende choreografie, een rituele dodendans, ondergaan zij hun lot en nemen zij de plek in van de lege habijten die daar aan het begin van de opera lagen. Een onvergetelijke enscenering. 

Puccini in Brussel

Grote faam verwierf Carsen met zijn Puccini-cyclus voor de Vlaamse Opera in Antwerpen in de jaren ’90 van de vorige eeuw. Een uitdaging: hoe blaas je nieuw leven in werken van een componist die zo geliefd is bij het publiek, en die zulke duidelijke verwachtingen schept over de manier waarop het verhaal wordt verteld? Carsen durfde ook hier zijn lege speelvelden te introduceren. Zo vormde de basis voor La bohème een klein vierkant dat zich in de loop van de opera vermenigvuldigde, fragmenteerde, en verplaatste. Geen kitscherige zolderkamertjes, zo lijkt Carsen te hebben willen suggereren, maar de harde, naakte realiteit en tegelijkertijd een ode aan de jeugd en het leven. 

Eerste akte van La Bohème in Carsens enscenering voor de Vlaamse Opera
Eerste akte van La bohème in Carsens enscenering voor de Vlaamse Opera

In zijn Vlaamse Tosca duikt een geliefd thema van Carsen weer op: het voorstellen van de handeling op het toneel als theater. Carsen benadrukt steeds de theatraliteit van de handeling en van Tosca zelf. De beroemde zangeres Floria Tosca vormt het middelpunt van de hele handeling gedurende de hele opera, waarbij zij steeds andere rollen aanneemt en in de eerste akte zelfs de plaats van de Madonna inneemt en aan het einde van de akte ten hemel opstijgt. De hele opera vindt plaats in een theater: geen kerk, paleis of Engelenburcht in zicht. Carsen geeft zo in Puccini’s meest ‘veristische’ opera, waarin je dus juist waarheidsgetrouwe elementen zou verwachten, een prachtig afstandelijk commentaar op de werking van theater. 

Slot van de eerste akte van Puccini's Tosca bij de Vlaamse Opera
Slot van de eerste akte van Puccini’s Tosca bij de Vlaamse Opera

Pagliacci en Cavalleria rusticana in Amsterdam

Precies datzelfde deed Carsen in zijn enscenering van Pagliacci en Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera in september 2019. Remco Roovers schreef er een recensie over, waarin veel van Carsens ideeën ook besproken worden. Carsen gebruikt de proloog van Pagliacci, waarin de grens tussen theater en werkelijkheid expliciet aan de orde gesteld wordt, als leidraad voor zijn regie van beide opera’s. Ook hier twee iconen van het Italiaanse verismo waar Carsen alle verwachtingen van het publiek tart en uitdaagt, en hen zo dwingt die verwachtingen onder de loep te nemen. Waarom willen we zo graag die personages op het toneel zien lijden en sterven? Wat zegt dat over ons? Carsen gebruikt in deze productie soms letterlijk een spiegel die hij de zaal voorhoudt. 

Spel of werkelijkheid? Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera
Spel of werkelijkheid? Cavalleria rusticana bij De Nationale Opera

Carmen in Amsterdam

In zijn productie van Carmen voor Amsterdam uit 2009, die in het seizoen 2019/2020 hernomen wordt, is het wederom de historische kitsch die Carsen koste wat kost wil vermijden. Donkere, minimalistische decors kenmerken het grootste deel van de opera, maar de onderliggende thematiek wordt sterk, soms misschien té sterk, benadrukt. De vrouwen die tijdens de ouverture verleidelijk hun benen tonen: schuilt in hen allen een Carmen? In de laatste akte kantelt het beeld 180 graden en schotelt Carsen ons spektakel voor: een arena voor de stierengevechten met juichende en joelende menigte, waarin Don José en Carmen hun strijd op leven en dood voeren voor het oog van het publiek op de tribune. En je kunt je zomaar voorstellen dat de zaal de andere helft van die arena vormt. Ook hier weet Carsen het operapubliek toch weer direct te betrekken in zijn regie. 

Laatste akte van Carmen bij De Nationale Opera
Laatste akte van Carmen bij De Nationale Opera

Don Carlo in Straatsburg en Essen

Het benadrukken van onderliggende thematiek én de verbinding met het theatrale is ook een belangrijk kenmerk van Carsens enscenering van Don Carlo, die eerder in Straatsburg te zien was en later in het seizoen 2019/2020 in Essen te zien zal zijn. Don Carlo is een opera die al een overwegend donkere sfeer heeft, maar Carsen maakt die sfeer nóg bedrukter. De dood is in deze productie alomtegenwoordig, al vanaf het begin als Don Carlo, zinspelend op Shakespeares Hamlet, in de ogen van een doodshoofd staart. De essentie van het stuk ligt voor Carsen in de onbarmhartige alliantie tussen kerk en staat, die alle hoop op geluk, liefde en vrijheid teniet doet. De opera besluit met een schokkende coup-de-théâtre die opnieuw speelt met schijn en werkelijkheid, en het publiek de vraag voorschotelt wie hier nu echt aan de touwtjes trekt. 

Carsens donkere enscenering van Don Carlo voor Straatsburg en Essen
Carsens donkere enscenering van Don Carlo voor Straatsburg en Essen

Trouw aan de muziek

Een verrassende ingreep als in Don Carlo doet Carsen niet vaak. Hij is misschien niet altijd helemaal trouw aan het libretto, maar een verhaal echt een heel nieuwe wending geven is zeldzamer. Wel vindt de regisseur het noodzakelijk om bekende en in zijn ogen uitgekauwde aspecten weg te laten om zijn dramatische punt beter te maken. Zijn theater moet iets nieuws brengen, niet het oude in een ander jasje. En wat in zijn werk te prijzen is: zijn ensceneringen nemen vrijwel altijd de muziek als belangrijkste uitgangspunt. Hij ensceneert opera’s die hem iets zeggen, anders doet hij ze niet. Misschien is het daarom dat hij een van de populairste hedendaagse operaregisseurs is: zijn ensceneringen zijn soms misschien uitdagend, maar getuigen altijd van groot respect en oprechte liefde voor het oorspronkelijke werk. 

Reisverslag: Berlijn september 2019

Wat een luxe om je meteen op de dag van aankomst in Berlijn vol in het muzikale avontuur te kunnen storten! Op de eerste dag toog de MUSICO-groep naar de Philharmonie, de schitterende concertzaal, voor een concert in het kader van het Musikfest Berlin met het orkest van de Deutsche Oper onder leiding van Donald Runnicles. Voor de pauze een ronkende Coriolan Ouverture van Beethoven om mee te beginnen, en meteen een verrassing: in plaats van de eerder aangekondigde Alice Coote stapte de Amerikaanse mezzosopraan Susan Graham het podium op om Berlioz’ cantate La Mort de Cléopâtre te zingen. En hoe! Dit is repertoire dat de mezzo in het bloed zit. Ze is bijna zestig, maar van enige slijtage was niets te merken: haar volle, romige stem staat nog als een huis! Ze gaf een intense, dramatische vertolking die de zaal moeiteloos het verhaal in zoog.

De Philharmonie in Berlijn (Foto: Benjamin Rous)
De Philharmonie in Berlijn (Foto: Benjamin Rous)

Nog meer Berlioz

Na de pauze meer Berlioz: hoogtepunten uit zijn grootse opera Les Troyens. Allereerst de instrumentale introductie van de vierde akte, de ‘Koninklijke jacht en storm’. Wat een ongelooflijke, opwindende muziek is dit toch! Berlioz weet werkelijk alles uit het orkest te halen wat er in zit, met verrassende combinaties van instrumenten, klanken en ritmes. 
Na enkele balletfragmenten weer vocale muziek, en ook nu weer, zoals eerder al wél was aangekondigd, Susan Graham, dit keer in de rol van een andere onfortuinlijke koningin, Dido. Aan haar zijde de Duitse tenor Klaus Florian Vogt. Samen maakten zij een magisch moment van het grote liefdesduet van Dido en Aeneas, waarbij hun stemmen zich liefdevol en sensueel om elkaar heen wonden. Daarna de aria’s van Aeneas en Dido uit de laatste akte van de opera. Vogt zong gepassioneerd en krachtig, maar van bladmuziek. Graham had dat extra geheugensteuntje niet nodig, en gaf een doorleefde vertolking van Dido’s ontroerende afscheid van haar volk en het leven die in alles klopte. De groep was het er na afloop roerend over eens: de reis had eigenlijk niet beter kunnen beginnen!

Susan Graham en Klaus Florian Vogt bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)
Susan Graham en Klaus Florian Vogt bij het slotapplaus (Foto: Benjamin Rous)

De traditionele stadsrondrit

De MUSICO-groep startte de eerste volle dag in Berlijn traditioneel: met een stadsrondrit. Berlijn is zo’n immens grote stad dat je eigenlijk alleen zo een beetje een beeld kunt krijgen van de vele gedaanteverwisselingen die de stad in de loop der tijd heeft ondergaan. Er is zoveel over Berlijn te vertellen dat je met drie uur eigenlijk alleen nog maar het topje van de ijsberg hebt gehad, maar onze enthousiaste gids – in 2003 vanuit Nederland naar Berlijn getrokken om er een paar maanden te gaan studeren en nooit meer vertrokken – gaf een fantastische, heldere uitleg over de historische hoogtepunten.

Langs de Reichstag tijdens de stadsrondrit (Foto: Benjamin Rous)
Langs de Reichstag tijdens de stadsrondrit (Foto: Benjamin Rous)

Een controversiële Forza

’s Avonds naar de Deutsche Oper voor een voorstelling van Verdi’s La forza del destino, in een regie van regisseur Frank Castorf. Castorf is vooral bekend als toneelregisseur, en waagt zich maar zelden aan opera. In 2013 regisseerde hij de Ring in Bayreuth, met gemengde reacties. Vanavond werd de MUSICO-groep getrakteerd op Duits regietheater in zijn meest zuivere vorm. Castorf gebruikte beeldprojecties (live gefilmd) om handelingen achter het toneel te laten zien. Ook, en dat was een stuk controversiëler, laste hij gesproken toneelteksten in tussen, en soms ook tijdens de muziek. Castorf wilde hiermee extra betekenis geven aan de context van de handeling: kritiek op oorlog, commentaar op de corrumperende werking van geld, en zelfs de problemen van het Europese koloniale verleden kwamen aan bod. Dat wekte op een gegeven moment dusdanig de irritatie van een deel van het Berlijnse publiek dat de voorstelling door geroep uit de zaal (o.a. ‘Viva Verdi!’) eventjes stil werd gelegd.

Discussie uitlokken

En het moet gezegd: het doel van Castorfs interventies was lang niet altijd duidelijk. Hij bouwde ermee een soort parallelle laag in de opera die het soms moeilijk maakte de hoofdhandeling te volgen: het menselijke brein is nu eenmaal niet gemaakt om meerdere dingen tegelijk te kunnen volgen. En opera, met zijn combinatie van muziek, zang en toneel, is wat dat betreft al een uitdagende kunstvorm. Als de symbolen die de regisseur aanreikt dan nog goed te plaatsen zijn, kan het een verrijking zijn van de ervaring. Maar Castorf deed Verdi’s Forza bijna bezwijken onder het gewicht van zijn ideeën, en had eerlijk gezegd over de hoofdhandeling van de opera zelf niet veel nieuws te vertellen. Het luide boegeroep veranderde tijdens het slotapplaus al snel in luid applaus voor de zangers en het orkest, want muzikaal mocht de voorstelling er zijn. Vooral de heroïsch stralende tenor van Russell Thomas mocht er zijn, en de groep was ook uitermate enthousiast over de diepe bas van Marko Mimica die de rol van Padre Guardiano zong. Na afloop werd er nog lang en heftig nagepraat. Niet alleen over de vraag wat het nou allemaal betekende, maar ook of je je als regisseur wel zulke vrijheden mag permitteren. Als Castorfs doel het uitlokken van discussie is, is hij daarin in ieder geval voor de MUSICO-groep helemaal in geslaagd!

Slotapplaus bij La forza del destino in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)
Slotapplaus bij La forza del destino in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)

Fotografie in de ochtend

‘Wie Berlijn zegt, zegt kunst en cultuur, in alle mogelijke uitingsvormen. Vanochtend stond de fotografie centraal. In het C/O Berlin (Care Of Berlin), gevestigd in het historische Amerikahaus – waar tijdens de scheiding van de stad culturele activiteiten van de Amerikaanse ambassade plaatsvonden – bezocht de MUSICO-groep twee tentoonstellingen: Unseen, met werk van de beroemde Amerikaanse fotograaf Robert Frank (die twee dagen voor de opening van de huidige tentoonstelling overleed) en No photos on the dance floor! waarin de befaamde en beruchte Berlijnse clubcultuur centraal stond.

Het Amerikahaus, waar fotomuseum C/O Berlin is gevestigd (Foto: Benjamin Rous)

Het ongeziene wordt zichtbaar

Twee compleet verschillende onderwerpen, maar toch met de nodige raakvlakken. Frank is de fotograaf van de ‘kleine geschiedenissen’, die een feilloos oog had voor de verborgen verhalen achter de situaties die hij op straat tegen kwam. Door slim te spelen met wat hij wel en niet liet zien, kon hij in een enkele foto hele verhalen vertellen. En dat spelen van wel en niet laten en kunnen zien, was ook van toepassing op de andere tentoonstelling: als foto’s verboden zijn op de dansvloer (om de vrijheid van de feestgangers te kunnen garanderen), hoe kun je dan toch iets van de sfeer en de mystiek van die clubs weergeven? Foto’s van lege clubs overdag, of van de nietszeggende ingang: wat gebeurt daar allemaal als er wel gefeest wordt? En de nasleep: vermoeide of uitgelaten mensen na het dansen: wat is er eerder gebeurd. Twee tentoonstellingen die je verder laten denken dan het beeld dat je direct voor ogen krijgt.

Een heerlijke Ballo

’s Avonds Verdi’s Un ballo in maschera, opnieuw in de Deutsche Oper. En dat was, zoals velen in de groep terecht opmerkten, balsem voor de ogen na de controversiële La forza del destino van gisteren. De al meer dan 25 jaar oude productie van de beroemde Duitse regisseur Götz Friedrich ging nergens over het randje, maar gaf wel een consequente omkadering voor de opera met mooie, strakke toneelbeelden. Friedrich liet zich vooral inspireren door de historische koning Gustaaf III, een van de hoofdpersonages in de opera, en dan vooral diens liefde voor het theater. De regisseur liet zien hoe de koning zijn leven als theater leefde, met als mooi slotbeeld zijn buigingen aan de hofhouding, stervend, in een clownspak, nog één laatste keer ‘in karakter’, dat mooi aansluit op de tragische en komische elementen die Verdi in zijn opera zo briljant wist te vermengen.

Geen Beczala, maar viva Popov!

De beroemde Poolse tenor Piotr Beczala zou aanvankelijk zingen, maar moest op doktersadvies volledige stemrust houden. De groep heeft hem niet al te veel hoeven missen, want zijn vervanger, Dmytro Popov, bleek een fantastische zanger met een prachtig geluid en een soepele hoogte. Ook de rest van de cast was van een bijzonder hoog niveau: Irina Churilova zong een diep ontroerende Amelia en bariton Thomas Lehman als haar man Anckarström zong krachtig zonder te hoeven forceren. De Kroatische dirigent Ivan Repušić bleek een uitstekend gevoel te hebben voor Verdi’s muziek, en wist zowel het pathos, het drama en de luchtigheid van de opera prachtig te treffen. Minder voer voor discussie dan gisteren misschien, maar wel een avond van onvervalst operagenot.

Slotapplaus bij Un ballo in maschera in de Deutsche Oper (Foto: Benjamin Rous)

Excursie naar de Gemäldegalerie

Dat je in Berlijn als kunstminnaar je hart op kunt halen bleek maar weer eens tijdens de excursie van vanochtend: in de Gemäldegalerie kreeg de groep een rondleiding langs enkele hoogtepunten van het museum, en verbaasde zich over de omvang en de kwaliteit van de collectie. En wat wordt kunst kijken toch oneindig veel leuker als je weet hoe en waarnaar je moet kijken. Zo speelt Titiaan in zijn Venus en de orgelspeler een slim spel over de vraag wat het hogere zintuig is: zicht of gehoor. En is De bron van de Jeugd van Lucas Cranach de Oude een schilderij waar je misschien niet direct bij stil zou blijven staan, nu betoverde die bijzondere voorstelling waarop oude vrouwen veranderen in bekoorlijke jonge hofdames, opeens. En in tegenstelling tot veel musea in Nederland hoef je hier niet over de hoofden te lopen, en kun je rustig en aandachtig genieten van de schitterende schilderijen.

Titiaans Venus en de Orgelspeler in de Gemäldegalerie (Foto: Benjamin Rous)
Titiaans Venus en de Orgelspeler in de Gemäldegalerie (Foto: Benjamin Rous)

Cavalleria rusticana en Pagliacci

In de avond ging de groep opnieuw naar de Deutsche Oper voor de laatste opera van het programma. Of liever gezegd opera’s, want het was de beurt aan de beroemde operatweeling Cavalleria rusticana en Pagliacci. De avond begon licht teleurstellend met het nieuws dat Eva-Maria Westbroek, die Santuzza zou zingen, vervangen was door de Russische mezzo Elena Zidkhova. Die zong krachtig, maar wist in haar zang misschien te weinig de kwetsbaarheid van het onfortuinlijke meisje dat door Turridu verleid en afgedankt wordt, te suggereren. Roberto Alagna was de grootste naam van de avond, die beide mannelijke hoofdrollen zong. Als Turiddu liet hij horen nog steeds over een formidabele stem te bezitten, maar ook bij hem miste de groep wat subtiliteit. Wel mooi was de enscenering, onder en naast een niet afgebouwde snelweg die de Siciliaanse setting van het verhaal op een moderne manier perfect wist te vangen. Aan het einde werd het lijk van de in een duel vermoorde Turridu van het viaduct afgegooid. Maar leek dat niet wat té opzichtig op een pop?

Schijn en werkelijkheid

Dat neppe aspect bleek echter de perfecte opmaat en brug voor de tweede helft van de avond. Pagliacci begon na de pauze met een herhaling van de slotakkoorden van Cavalleria rusticana, met hetzelfde toneelbeeld, waarna het decor voor onze ogen uit elkaar werd gehaald: het werd meteen duidelijk dat de Engelse regisseur David Pountney het hier over een heel andere boeg zou gaan gooien. Een deconstructie van het toneel, waarbij steeds de kunstmatigheid van het toneel en het spelen werd benadrukt. De groep komedianten bleek een groep beroemde acteurs, en Pountney speelde de rest van de voorstelling met het idee van roem en het feit dat dit soort sterren min of meer publiek bezit zijn: wij smullen van de misère van beroemdheden, zij zijn voor een deel afhankelijk van de publieksgunst en dus steeds gedwongen ook een deel van zichzelf aan ons te blijven geven, waarbij de grens tussen publiek en privé, tussen theater en de werkelijkheid, moeilijk te trekken is. Precies het thema waar het in Pagliacci om gaat. Silvio, in het oorspronkelijke verhaal de minnaar van Nedda, wordt hier een wat treurige superfan, een handtekeningenjager die iets te veel aandringt en in de waan leeft – zoals dat soort superfans soms doen – dat zij op dezelfde manier over hem denkt als hij over haar.

Stertenor Roberto Alagna tijdens het slotapplaus van Pagliacci (Foto: Benjamin Rous)
Stertenor Roberto Alagna tijdens het slotapplaus van Pagliacci (Foto: Benjamin Rous)

Een welluidend besluit

Een geweldige vondst, die zorgde voor een buitengewoon spannende voorstelling waarbij elk beeld nieuwe associaties en mogelijkheden voor interpretatie opwierp. In tegenstelling tot het Duitse regiethater van Castorf in La forza del destino hier dus de positieve variant van regie: een idee dat de thematiek van de opera verrijkt, ook al gaat het soms tegen het eigenlijke verhaal uit het libretto in. Daarbij hadden we hier een echte topcast. Alagna was een bezeten en arrogante Canio, en kreeg een luide ovatie na afloop. Maar vrijwel net zo enthousiast was het publiek, én de MUSICO-groep, over de fenomenale bariton Carlos Alvarez, die als Tonio met zijn prachtig dramatische bariton elke vileine nuance van dat personage tevoorschijn toverde. Minstens zo imposant was sopraan Aleksandra Kurzak (in het echte leven de levenspartner van Alagna) als Nedda: wat een stem, en wat een rijkdom aan details en dynamiek. Iemand die het aandurft niet altijd mooi te zingen, en daardoor des te overtuigender. Als ‘superfan/stalker’ Silvio viel bovendien de prachtige stem op van de jonge Australische bariton Samuel Dale Johnson. Paolo Arrivabeni, die tot enkele jaren geleden de Opéra Royal de Wallonie van Luik leidde, zweepte het orkest op tot dramatische hoogten en intensiteit, en wist hen een volbloed Italiaans geluid te ontlokken. 

Voldaan en opgewonden verliet de groep het theater: een geweldig besluit van een memorabele reis naar Berlijn.

Wil de echte Don Carlos nu opstaan?

Er zijn weinig opera’s die zo’n gecompliceerde ontstaansgeschiedenis hebben als Don Carlos van Giuseppe Verdi. Het is eigenlijk elke keer weer een verrassing welke versie van de opera je als toeschouwer voorgeschoteld krijgt. Frans (Don Carlos) of Italiaans (Don Carlo)? Vier of vijf akten? Een verstild einde of juist niet? Ondanks, of misschien juist dankzij, al deze opties is de opera een van Verdi’s rijkste creaties, met interessante en aandoenlijke personages en schitterende en soms overrompelende muziek.

Een grand opéra voor Parijs

Verdi schreef Don Carlos op uitnodiging van de Parijse Opéra. Verdi had tien jaar eerder al een ‘grand opéra’ geschreven, Les vêpres siciliennes. Dat was een moeizaam proces geweest, waarbij Verdi keer op keer opliep tegen de stroperige en traditionele werkwijze aan de Opéra. Zo moest elke opera die hier werd opgevoerd, een ballet bevatten. Toch zwichtte Verdi, en koos hij als onderwerp een toneelstuk van Friedrich Schiller. Hij had eerder al drie andere werken van Schiller op muziek gezet (de opera’s Giovanna d’Arco, I Masnadieri en Luisa Miller).

Publiek en privé

Het toneelstuk bood de ideale voedingsbodem voor Verdi om een van zijn favoriete thema’s uit te diepen: het spanningsveld tussen publiek en privé. Bijna alle personages in de opera zijn gevangen in dit complexe krachtveld, tussen wat zij zouden willen doen en wat zij volgens wet en gewoonte moeten doen. De gepassioneerde titelheld van Schillers en Verdi’s drama heeft overigens weinig te maken met de historische Don Carlos, die een ziekelijk gestel had en geestelijk labiel schijnt te zijn geweest. Maar we hebben hier natuurlijk te maken met theater: dat mag een loopje met de werkelijkheid nemen als dat het verhaal ten goede komt.

De historische Don Carlos, prins van Asturias (Alonso Sánchez Coello, 1555-1559)
De historische Don Carlos, prins van Asturias (Alonso Sánchez Coello, 1555-1559)

De avond duurt te lang

Al tijdens het schrijfproces bleek dat de opera te lang zou worden: die zou pas ver na middernacht zijn geëindigd als Verdi alle muziek had behouden die hij had geschreven. Het moet met pijn in het hart zijn geweest dat hij prachtige passages schrapte, zoals de klaagzang van Filips II na de dood van Rodrigue in de vierde akte. De melodie hiervan zou Verdi later hergebruiken voor het ‘Lacrimosa’ in zijn Requiem. De opera ging in 1867 in première mét het in Parijs verwachte ballet, maar dat was ten koste gegaan van bijna een half uur muziek die Verdi eerder gecomponeerd had.  

‘Qui me rendra ce mort’ uit de 4e akte van Don Carlos

Een reeks duetten

Hoewel er in Don Carlos zeker geen tekort is aan fantastische aria’s en grotere ensembles, vormt een reeks duetten de dramatische rode draad van de opera waarin de personages zich in steeds wisselende samenstelling tot elkaar verhouden. Zo verweeft Verdi in het grootse historische decor prachtige intieme momenten. De duetten krijgen muzikaal een vloeiendere vorm dan in Verdi’s eerdere opera’s, en hij weet een prachtige balans te vinden tussen melodie en psychologie. Vooral de drie grote duetten tussen Don Carlos en Elisabeth geven de ontwikkeling van hun getroebleerde relatie prachtig weer, van liefdes-idylle naar berusting in hun afscheid.

Kerkkritiek

In het misschien wel bijzonderste duet van de opera, de confrontatie van koning Filips II met de grootinquisiteur, klinkt ook de kritiek van Verdi op de katholieke kerk door. Er zijn weinig onsympathiekere personages te verzinnen dan de onverzettelijke, onbarmhartige grootinquisiteur, die de koning zonder blikken of blozen zegt dat hij zonder problemen zijn zoon ter dood kan brengen én hem vraagt om de uitlevering van Rodrigue, die volgens de kerkvader een gevaar voor de staat is. Het muzikale duel tussen de twee diepe basstemmen is buitengewoon spannend én sinister.

De confrontatie tussen Filips II en de Grootinquisiteur (Bayerische Staatsoper München 2012 met René Pape en Eric Halfvarson)

Don Carlos wordt Don Carlo

Don Carlos was een groot succes in Parijs, en al snel volgden producties in andere landen. Omdat buiten Frankrijk opera’s doorgaans ofwel in de eigen taal ofwel in het Italiaans werden opgevoerd, werd de opera vertaald naar het Italiaans: Don Carlo. Tot Verdi’s grote irritatie werden ook in deze producties vaak extra coupures aangebracht. Want de uitzonderlijke lengte van de opera bleef voor veel theaters, én het publiek een uitdaging, waardoor deze vooral in Italië nooit het succes bereikte van Verdi’s eerdere opera’s.

Een nieuwe versie voor de Scala in Milaan

Meer dan vijftien jaar na de Parijse première bewerkte Verdi de opera voor een opvoering in 1884 aan de Scala van Milaan. Verdi moet de eerdere bezwaren tegen de lengte van de opera in gedachten hebben gehad toen hij besloot om flink in de opera te schrappen. De eerste akte en het ballet sneuvelden in zijn geheel, en andere scènes kortte Verdi in. Ook herschreef hij verschillende delen van de opera, of paste hij de orkestratie aan; Verdi’s stijl had zich in de loop der tijd nog meer ontwikkeld, en dat vond zijn weerslag in deze nieuwe versie van Don Carlo.

Tinta nera

De Milanese versie heeft misschien de sterkste dramatische samenhang van alle versies van de opera. Verdi vond het in de loop van zijn carrière steeds belangrijker om elke opera een eigen kenmerkende kleur, een tinta, mee te geven, en die van Don Carlo is vrijwel steeds donker en bedrukt. Die tinta nera komt vooral in de versie in vier aktes prachtig naar voren. Zelfs enkele lichtere scènes, zoals het Sluierlied van Eboli aan het begin van de tweede scène van de eerste akte, dienen eigenlijk alleen maar om de terneergeslagen sfeer van de rest van de opera meer reliëf te geven.

Raadsels

Toch heeft de verkorte versie ook zijn nadelen. Door de eerste akte te schrappen verliezen we de liefdesgeschiedenis van Don Carlo en Elisabetta, waardoor het voor het publiek moeilijker is zich in die liefde te verplaatsen. En waarom ziet Don Carlo in de tuinscène in de derde akte toch Eboli aan voor Elisabetta? In de Franse versie zien we dat de koningin, die geen zin meer heeft in het feest, haar sluier aan Eboli geeft zodat het toch nog lijkt alsof ze aanwezig is. Die extra informatie valt in de Italiaanse versies weg. Het publiek moet zo iets meer zijn best doen om de gaten in het verhaal zelf op te vullen.

Carlo ziet Eboli aan voor zijn geliefde Elisabetta (Foto: San Francisco Opera/Dan Honda)
Don Carlo ziet Eboli aan voor zijn geliefde Elisabetta (foto: San Francisco Opera/Dan Honda)

Toch weer vijf aktes: Modena

Hoewel Verdi tevreden was over de nieuwe versie, miste de componist de eerste akte kennelijk toch een beetje. Voor een serie opvoeringen in Modena voegde Verdi de eerste akte in Italiaanse vertaling opnieuw toe, maar liet het ballet achterwege. Deze Italiaanse versie in vijf aktes, de ‘Modena-versie’ zou de derde hoofdversie worden van de opera. De veranderingen die Verdi voor Milaan had doorgevoerd bleven behouden; eigenlijk is de enige toevoeging een opnieuw naar het Italiaans vertaalde en bijgewerkte eerste akte.

Een problematisch slot

Een aspect heeft Verdi in al die versies nooit helemaal kunnen oplossen: het slot van de opera. Na het afscheid van Don Carlos en Elisabeth stormen Filips en de grootinquisiteur binnen, en wikkelt de opera zich in razendsnel tempo af. In sommige versies wordt Don Carlos overgedragen aan de Kerk, in andere pleegt hij zelfmoord, in weer andere wordt hij gered door keizer Karel V die zich als monnik in een klooster heeft verscholen en zich als deus ex machina ontfermt over zijn kleinzoon. De muziek eindigt ofwel in verstilling, ofwel met luide, dramatische akkoorden.

En toen…?

Hoewel Don Carlo(s) in verschillende talen en versies regelmatig werd opgevoerd, duurde het tot na de Tweede Oorlog voordat het werk uitgroeide tot een van zijn meest geliefde opera’s. Vaak kozen dirigenten voor de Milanese versie in vier akten. Als ze zich al aan een versie in vijf aktes waagden, was dat in de regel in het Italiaans. Gelukkig horen we de laatste decennia ook geregeld de Franstalige versie in vijf aktes, hoewel dat lang niet altijd de ‘oerversie’ is. Zo zijn er ook Franse versies in vijf aktes die toch Verdi’s aanpassingen en verbeteringen van de latere Italiaanse versies gebruiken.

Het blijft gissen

De mogelijkheden om eigenhandig een versie van Don Carlo(s) samen te stellen uit de drie hoofdversies én al het extra materiaal blijven zo eindeloos. Zo is het zelfs mogelijk om de hele eerste akte als een droomsequentie in te voegen; een herinnering aan vervlogen, gelukkiger tijden. En het slot blijft in vrijwel elke productie een verrassing: welke oplossing kiezen dirigent en regisseur hier? Maar eigenlijk blijft in al die versies de kern van het werk fier overeind: de liefdes en conflicten van de personages, gevangen in de botsing tussen publieke plicht en private passies.

Giacomo Meyerbeer – koning van de grand opéra

Rond 1830 begint Parijs zich steeds meer tee ontwikkelen tot een cultureel mekka waar vele componisten hun succes beproeven en op het toneel van de Opéra verschijnt een nieuwe operavorm: de grand opéra. Kosten noch moeite worden ge­spaard om daar de grootst mogelijke muzikale en theatrale spekta­kels op te voeren, waarin de burgerij haar eigen positie weerspiegeld en bevestigd wilde zien.

Grand opéra: een groots genre

De grand opéra was een avondvullend werk in vier of vijf aktes met als onderwerp vrijwel altijd een historisch politiek of religieus con­flict dat gebracht werd met weelderige, imposante decors. De zang­partijen waren groots en meeslepend, het koor kreeg een belangrijke rol toebedeeld en er moest standaard één, maar het liefst meerdere balletten in de opera verweven zitten.

Giacomo Meyerbeer
Giacomo Meyerbeer

De gouden standaard van Meyerbeer

De ongekroonde koning van deze operavorm was de in Duitsland geboren maar in Parijs woonachtige Giacomo Meyerbeer. Zijn Robert le diable uit 1831 werd de gouden standaard waaraan alle andere opera’s vanaf dan moesten voldoen. Meyerbeer werd een van de meest succesvolle componisten van de negentiende eeuw. Zijn naam stond synoniem voor de Franse grand opéra: Meyerbeer gaf het Parijse publiek alles wat hun operahart begeerde.

Hij kon als geen ander voor de stem schrijven, met fantastische melodieën. Daarbij maakte hij inventief gebruik van de instrumenten in het orkest om te spelen met klankkleuren en dramatiek. Maar bovenal wist hij emoties uit te drukken, en had hij een feilloos theaterinstinct.

Wagner contra Meyerbeer

Dat laatste aspect van zijn opera’s is in de loop der tijd wat weggezakt. Dat is misschien vooral te wijten aan Richard Wagner. Die was aanvankelijk zeer onder de indruk en stuurde Meyerbeer brieven waarin hij een verbazingwekkend kruiperige toon aanneemt. Rond het midden van de negentiende eeuw keerde Wagner zich echter tegen de componist in giftige en ronduit antisemitische polemieken, en deed de opera’s af als behaagziek en oppervlakkig effectbejag. Opvoeringen van Meyerbeers opera’s werden in de loop van de late negentiende en de twintigste eeuw steeds zeldzamer.

Het grote liefdesduet uit de vierde akte van Les Huguenots
Het grote liefdesduet uit de vierde akte van Les Huguenots

Les Huguenots

De laatste jaren is er een voorzichtige Meyerbeer-revival op gang aan het komen, en dat is maar goed ook. Want zijn opera’s zijn niet alleen imposant, ze zitten vol interessante details. Zo gebruikt Meyerbeer in zijn weidse epos Les Huguenots uit 1836 de Lutherse hymne ‘Ein feste Burg ist unser Gott’ als een muzikale leidraad door de opera. De muziek krijg daarbij steeds andere betekenissen naarmate het drama vordert. En wat zo razend knap is: hij weet binnen de grootse gebaren van de grand opéra ook ontroerende intieme momenten te scheppen. Les Huguenots bevat niet alleen fantastische muziek, het is ook nog eens overtuigend theater! Het werk was zo mogelijk een nog groter succes dan Robert le diable: binnen twee jaar beleefde de opera tweehonderd voorstellingen, en het werd de eerste opera die de duizend voorstellingen haalde aan de Opéra alleen. 

Kroningsscène uit de vierde akte van Le Prophète
Kroningsscène uit de vierde akte van Le Prophète

Le prophète

In Les Huguenots zijn de hoofdpersonen nog speelballen van het historische krachtenveld waarin zij zich bevinden; zij staan symbool voor het grotere conflict. De hoofdpersoon uit het in 1849 geschreven Le prophète, de historische figuur Jan van Leiden, vormt dat krachtenveld en conflict hoogstpersoonlijk. Maar Meyerbeer houdt de man die met geweld het Koninkrijk Gods op aarde wilde stichten, wel menselijk. Het is een typisch voorbeeld van een weifelende, getroebleerde held die tussen gevoel en ambitie heen en weer geslingerd wordt. Ook hier verenigt de componist moeiteloos de meest grootse thema’s aan diep menselijke emoties.

Dinorah danst met haar schaduw in de tweede akte van Le pardon de Ploërmel
Dinorah danst met haar schaduw in de tweede akte van Le pardon de Ploërmel

Le pardon de Ploërmel

Dat Meyerbeer ook buiten de grand opéra een begenadigd componist was hoor je bijvoorbeeld in een werk als Le plardon de Ploërmel, ook wel bekend als Dinorah. Zo verrast Meyerbeer al in de ouverture door veel percussie te gebruiken én het koor in te zetten. Het verhaal over een geitenhoedster die denkt door haar geliefde verlaten te zijn, en eigenlijk al vanaf het begin van de opera waanzinnig is, graaft misschien niet heel diep, maar het geeft Meyerbeer de mogelijkheid om de meest prachtige en uiteenlopende muziek te schrijven, waaronder ‘Ombre légère’, het beroemde ‘Schaduwlied’, waarin de heldin met haar eigen schaduw danst.

Al Meyerbeers opera’s geven blijk van de enorme veelzijdigheid van de componist. Ze laten zijn vermogen zien om aan de ene kant zijn publiek tevreden te houden en tegemoet te komen aan hun verwachtingen, maar toch avontuurlijk te zijn en het drama op te zoeken. Het is dan ook niet vreemd dat zijn muzikale invloed duidelijk hoorbaar is in de opera’s van tijdgenoten en navolgers. Neem Meyerbeer als componist serieus en je zult ontdekken: hij verdient zonder meer een plek verdient naast de andere grote operacomponisten van de negentiende eeuw.

Weimar – stad van Lucas Cranach de Oude

Er zijn weinig steden die zo verzadigd zijn van historie en cultuur als Weimar. Het is natuurlijk de stad van Goethe en Schiller, iconen van de Duitse romantiek. Het is ook de stad van de mislukte republiek tijdens het interbellum, en in die periode tevens de geboortegrond van het invloedrijke Bauhaus. Johann Sebastian Bach bracht er belangrijke jaren van zijn componistenloopbaan door, en heeft er zelfs nog een maand in de gevangenis gezeten toen hij iets te enthousiast een andere positie accepteerde zonder zijn werkgever van tevoren in te lichten. Maar Weimar is ook de stad waar een van de meest invloedrijke schilders van de vroege zestiende eeuw, Lucas Cranach de Oude, zijn laatste levensjaar doorbracht.

Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550
Lucas Cranach de Oude (zelfportret), 1550

Lucas Cranach de Oude

Lucas Cranach de Oude was vrijwel zijn hele volwassen leven in dienst van de hertogen van Saksen, die in Weimar een residentie hadden. De hondstrouwe schilder volgde in 1552 zijn broodheer, hertog Johan Frederik I, ‘de Grootmoedige’ naar Weimar. Na een nederlaag tegen Karel V werd die eerst ter dood veroordeeld, maar door afstand te doen van de titel van keurvorst van Saksen werd de straf omgezet in een levenslang ‘huisarrest’. Uiteindelijk werd Johan Frederik werd in vrijheid gesteld en de hertog van Saksen – deze titel mocht Johan Frederik nog wel dragen – koos Weimar als residentie. Cranach woonde tijdens wat het laatste jaar van zijn leven zou worden in bij zijn dochter Barbara in een huis aan de Markt van Weimar, nu het Cranachhaus.

Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar
Gedenksteen op de gevel van het Cranachhaus aan de Markt van Weimar

Cranach in Wittenberg

Het grootste deel van zijn leven woonde Cranach echter in Wittenberg. Daar begon hij een atelier dat op zijn hoogtepunt niet minder dan tien assistenten telde, en daarbij nog een aantal leerlingen die niet specifiek genoemd of geteld werden. Dit atelier draaide een enorme productie: er zijn rond de duizend schilderijen van Cranach bewaard gebleven, maar het oorspronkelijke aantal zou nog vier tot vijf keer hoger kunnen hebben gelegen.

Cranach en Luther

In Wittenberg ontmoette Cranach ook de jonge Maarten Luther. Er vormde zich een levenslange vriendschap tussen hen beiden, die zich ook vertaalde naar een intensieve artistieke samenwerking. Vanaf 1520 correspondeerden zij wanneer ze niet in elkaars buurt waren. Als ze allebei in Wittenberg waren, verkeerden ze veel in elkaar gezelschap. Het is Cranach die de vroege pamfletten en schotschriften van Luther tegen de Katholieke kerk en in het bijzonder de Paus voorzag van illustraties. Later zette Cranach de theologische opvattingen van de kerkhervormer Luther om in aansprekende beelden.

Luther en de kunsten

Luther was namelijk geen beeldenstormer. Hij was tegen kunst als object van verering, maar zag wel het nut in van kunst als visueel hulpmiddel om de beschouwer het correcte begrip van de Bijbel duidelijk te maken. Luther zet afbeeldingen in om mensen te helpen het Woord te onthouden en de fundamentele beginselen van het lutheraanse gedachtegoed uit te dragen.

Binnenplaats van het Stadtschloss in Weimar

Schilder van de Reformatie

In het museum, in het Stadtschloss van Weimar, vind je in twee zalen schilderijen van Cranach die prachtig laten zien hoe de schilder beelden gebruikte om Luthers gedachtegoed kracht bij te zetten. Cranach genoot vooral bekendheid als portretschilder. Hij heeft onnoemelijk veel rijken en machtigen der aarde vereeuwigd. Maar Cranach gebruikte zijn gaven als portretschilder niet alleen in dienst van zijn broodheren, maar ook om de zaak van Luther te steunen. Eigenlijk kun je spreken van een grootschalige marketingcampagne, waarbij de schilderijen van Cranach dienst deden als reclameposters.

Portretten van Luther

Het atelier van de schilder produceerde een groot aantal portretten van de reformator in verschillende levensstadia: Luther als augustijner monnik, Luther in vermomming als Junker Jörg, huwelijksportretten van Luther met Katharina von Bora en portretten van Luther als eerbiedwaardige schriftgeleerde en reformator. Het interessante van deze portretseries is natuurlijk dat ze niet alleen dienen als portret in het kader van een persoonlijkheidscultus rond de figuur van Maarten Luther. Al deze portretten vertegenwoordigen ook nog een specifiek onderdeel van Luthers denkbeelden, of misschien beter gezegd: een stadium in de ontwikkeling van die denkbeelden.

Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522
Maarten Luther als Junker Jörg, ca. 1522

Van monnik tot reformator

Het portret van Luther als augustijner monnik staat symbool voor zijn confrontatie met de wanpraktijken binnen de katholieke kerk, met name de verrijking door handel in aflaten en de reliekenverering. Het portret van Junker Jörg verwijst naar de banvloek en veroordeling van Luther tijdens de Rijksdag van Worms, en zijn verblijf op de Wartburg. Van groot belang is natuurlijk dat hij tijdens deze periode in elf weken tijd het Nieuwe Testament vertaalde in het Duits, en zo de Bijbelteksten beschikbaar maakte voor gelovigen in hun eigen taal.

Maarten Luther en Katharina van Bora, ca. 1525 (Foto: Schlossmuseum Weimar)

Het huwelijksportret van Luther met Katharina von Bora laat een ander belangrijk element zien, namelijk dat Luther in de Bijbel geen fundament vindt voor het celibaat. Zijn huwelijk met een gevluchte non symboliseert dit gegeven. De portretten van Luther als geleerde geven tenslotte de ‘volwassen’ fase van zijn kerkhervormingen aan, waarin hij vanuit de universiteit van Wittenberg de grondslagen voor de nieuwe geloofsopvattingen verder uitwerkt en op schrift stelt.

Herderkirche in Weimar
Herderkirche in Weimar

Het altaarstuk in de Herderkirche

Portretten spelen ook een belangrijke rol op het beroemde altaarstuk dat in de Herderkirche in Weimar staat opgesteld. Het werk werd voltooid in 1555: twee jaar na de dood van Cranach de Oude. Zijn zoon Lucas Cranach de Jonge heeft het altaarstuk voltooid en er zijn zelfs kunsthistorici die beweren dat het gehele werk van Cranach de Jonge is. Toch denken velen dat het oorspronkelijke plan en de opzet van het werk als geheel van zijn vader is. Een toeschrijving is lastig omdat vader en zoon in deze periode nagenoeg dezelfde schilderstijl hadden; een soort universele ‘Cranach-stijl’.

Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555
Altaarstuk in de Herderkirche van Weimar, 1553-1555

Opdrachtgevers

Het imposante drieluik bevat op het linker- en rechterpaneel portretten van de hertogelijke familie: links Johan Frederik de Grootmoedige en zijn echtgenote Sibylla van Kleef, rechts hun drie zoons. Op het moment dat het altaarstuk voltooid werd, waren ook Johan Frederik en Sibylla al overleden: zij stierven kort na elkaar in 1554. Het altaarstuk is dus in ieder geval ook opgericht door de zoons ter nagedachtenis aan hun ouders.  

De theologische boodschap van het middenpaneel

Op het middenpaneel zien we Bijbelse taferelen, met als belangrijkste elementen de kruisiging en herrijzenis van Jezus Christus. De voorstelling fungeert als een soort zoekplaatje van de geloofsleer van Luther, die stelt dat door de dood van Jezus gelovigen gered zullen worden van de eeuwige verdoemenis. Dit wordt heel letterlijk weergegeven door het bloed van Christus dat de zonden van de gelovige weg wast.

Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555
Altaarstuk van Weimar (middenpaneel), 1553-1555

Een extra betekenislaag

Het interessante aan dit paneel is dat die verloste gelovigen in dit geval Lucas Cranach de Oude zelf en Maarten Luther zijn. Dat is een gedurfde artistieke zet. De boodschap lijkt hier te zijn: zelfs een groot kunstenaar als Cranach en de grote reformator Luther zijn in wezen maar arme zondaars, net als wij allen. In de ogen van God is er geen verschil. De vraag is of Cranach de Oude dit al van plan was bij aanvang van het werk. Of wilde zijn zoon zijn vader eren met een centrale plek op het schilderij, net als de zoons van Johan Frederik en Sibylla hun ouders wilden eren met het altaarstuk? Beide lezingen hebben een bepaalde romantiek, maar voor de duiding van het schilderij maken die weinig uit. Het altaarstuk van Weimar kunnen we zien als de opsomming van twee levens: de nieuwe geloofsleer van Luther en het artistieke leven van Cranach de Oude.

Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar
Grafsteen van Lucas Cranach de Oude (kopie) op het Jacobsfriedhof in Weimar

De razendsnelle schilder

In 1554 stierf Lucas Cranach de Oude in Weimar op de uitzonderlijk hoge leeftijd van 81 jaar. Hij werd begraven op het Jacobsfriedhof in Weimar, met een grafsteen waarop een manshoog portret van de schilder is uitgehakt. De Latijnse inscriptie eert hem als de ‘pictor celerrissimus‘, de zeer snelle schilder. Sommigen zien dit als een fout, en denken dat er eigenlijk celebrissimus – ‘zeer beroemd’ – had moeten staan. Maar gezien de enorme productie van zijn atelier zou het heel goed een correct eerbetoon kunnen zijn geweest: Lucas Cranach de Oude was zonder twijfel de meest productieve schilder van zijn tijd. Maar bovenal was hij de schilder die de Reformatie een kunstzinnig gezicht heeft gegeven.